ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2001

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
k05/1019
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor rechtsbijstand na afgewezen beklag ex. art. 12 Sv.

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 maart 2007 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, die een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand vroeg op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker had zijn verzoek ingediend na een sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie op 13 december 2004, maar deed dit pas op 12 mei 2006, wat te laat was volgens de wettelijke termijn van drie maanden. Het hof oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek voor de periode waarin hij als verdachte was aangemerkt, omdat hij niet tijdig had gereageerd op de sepotbeslissing.

Daarnaast overwoog het hof dat de regeling voor vergoeding van kosten in de beklagprocedure, zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering, niet voorziet in een vergoeding voor rechtsbijstand. Het hof concludeerde dat er geen wettelijke grondslag was voor de toekenning van de gevraagde vergoeding voor de kosten van de advocaat in de beklagprocedure.

De advocaat-generaal had in zijn schriftelijk verslag aangegeven dat verzoeker in zijn verzoek niet ontvankelijk moest worden verklaard, en het hof volgde dit standpunt. De beslissing van het hof was dat verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, zowel voor de periode als verdachte als voor de periode in de beklagprocedure.

Uitspraak

K05/1019
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beslissing van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 6 maart 2007 op het verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van:
(verzoeker),
wonende te Castricum,
hierna te noemen: verzoeker,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda.
Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding uit 's Rijks kas ter zake van de kosten van een advocaat als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Het onderzoek van de zaak
Het verzoek is op 6 februari 2007 door de raadkamer in het openbaar behandeld.
Verzoeker is niet verschenen.
De advocaat van verzoeker is wel verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het schriftelijk advies van de advocaat-generaal van 10 oktober 2006 en van het standpunt van de advocaat-generaal in raadkamer.
De beoordeling.
Het verzoek strekt tot toekenning aan verzoeker van schadevergoeding na een beschikking van de raadkamer van het gerechtshof van 14 februari 2006, waarbij is afgewezen het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van (klager) en diens verzoek om de vervolging van verzoeker te gelasten.
Het hof dient allereerst te bezien of verzoeker in zijn verzoek kan worden ontvangen.
De advocaat-generaal heeft zich in zijn schriftelijk verslag van 10 oktober 2006 op het standpunt gesteld dat verzoeker ten dele in zijn verzoek kan worden ontvangen, onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van het hof van 21 mei 2003 (NJ 2003/447).
In raadkamer heeft de advocaat-generaal zich primair op het standpunt gesteld dat –gelet op de huidige jurisprudentie- in een geval als het onderhavige er geen ruimte is voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.
Ook als het verzoekschrift moet worden beschouwd als betrekking te hebben op twee periodes, namelijk de periode dat verzoeker nog als verdachte werd aangemerkt tot het OM-sepot en de periode dat verzoeker beklaagde was in de procedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat verzoeker in beide gevallen, dus ook betreffende de periode dat verzoeker als verdachte was aangemerkt, niet ontvankelijk moet worden verklaard. Verzoeker had het verzoek binnen drie maanden nadat hij op de hoogte was van de niet vervolging moeten indienen bij de rechtbank.
Het hof overweegt als volgt:
Ten aanzien van de periode dat verzoeker als verdachte was aangemerkt had verzoeker, overeenkomstig het bepaalde in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, binnen drie maanden na de sepotbeslissing het verzoek tot toekenning van een vergoeding van de kosten van een advocaat bij de rechtbank moeten indienen. Nu verzoeker eerst geruime tijd na de sepotbeslissing van 13 december 2004 - van welke beslissing verzoeker in ieder geval op de hoogte was op grond van de door het arrondissementsparket d.d. 22 december 2004 aan zijn raadsman verzonden brief (bijlage 5 bij het verzoekschrift) - zijn verzoek heeft ingediend bij het gerechtshof, te weten op 12 mei 2006, is verzoeker in zoverre niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Ten aanzien van de periode dat verzoeker als beklaagde in de beklagprocedure betrokken is geweest overweegt het hof als volgt:
Het verzoek is gebaseerd op het bepaalde in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, dat toekenning van een schadevergoeding mogelijk maakt in geval een zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het beklag over het niet vervolgen van strafbare feiten is uitputtend geregeld in het eerste boek, titel 1, vierde afdeling van het Wetboek van Strafvordering, omvattende de artikelen 12 tot en met 13a. In die afdeling is niet voorzien in een regeling tot vergoeding door de overheid van de kosten van bijstand of vertegenwoordiging door een advocaat aan een partij in de beklagprocedure. Zulks leidt tot de conclusie dat voor toekenning van de in het verzoekschrift bedoelde vergoeding voor bijstand door een advocaat in de beklagprocedure geen wettelijke grondslag aanwezig is zodat verzoeker ook voor dat deel niet in zijn verzoek kan worden ontvangen.
De beslissing.
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Aldus gegeven door
mr. J.P.F. Rijken , als voorzitter,
mr. B.F. de Poorter en mr. A.M.G. Smit, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mw. M.E. Busser-Roelofse, als griffier.
op 6 maart 2007.