ECLI:NL:GHSHE:2007:BB1796

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004863-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en seksuele dwang in Valkenburg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 augustus 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord en seksuele dwang. De verdachte heeft op 1 juni 1992 in Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven door haar te wurgen met zijn handen en een veter, en haar met een fles op het hoofd te slaan. Het hof oordeelde dat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid, omdat de gewelddadigheden niet tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. De verdachte werd ook beschuldigd van het dwingen van het slachtoffer tot seksuele handelingen door bedreiging met geweld. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging, omdat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren en er ruimte voor twijfel bestond over de vraag of zij daadwerkelijk gedwongen was. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 12 jaar geëist, maar het hof legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 8 jaar op voor de poging tot moord. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, maar oordeelde dat de bewezenverklaring minder zwaar was dan door de advocaat-generaal was gevorderd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004863-06
Uitspraak : 16 augustus 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 22 december 2006 in de strafzaak met parketnummer 03-008320-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans uit anderen hoofde verblijvende in [verblijfadres]
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 21 mei 2007 en na het tussenarrest van 4 juni 2007 van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 2 augustus 2007, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen ten aanzien van de feiten onder 1 primair en 2 primair tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 juni 1992 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met zijn, verdachtes, hand(en) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of met een veter de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgesnoerd en/of met kracht met een (gevulde) fles, in elk geval een hard voorwerp, op het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en/of die [slachtoffer] met een kapotte fles, in elk geval met een scherp voorwerp, in/op haar hand en/of haar rug heeft gesneden en/of geslagen en/of genoemde [slachtoffer] met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn wil onafhankelijke omstandigheid dat de door hem, verdachte, gepleegde gewelddadigheden en/of toegebrachte verwonding(en) niet tot de dood van die [slachtoffer] heeft/hebben geleid, in elk geval alleen tengevolge van een van zijn wil onafhankelijke omstandigheid;
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 1 juni 1992 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met zijn, verdachtes, hand(en) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of met een veter de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgesnoerd en/of met kracht met een (gevulde) fles, in elk geval een hard voorwerp, op het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en/of die [slachtoffer] met een kapotte fles, in elk geval met een scherp voorwerp, in/op haar hand en/of haar rug heeft gesneden en/of geslagen en/of genoemde [slachtoffer] met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn wil onafhankelijke omstandigheid dat de door hem, verdachte, gepleegde gewelddadigheden en/of toegebrachte verwonding(en) niet tot de dood van die [slachtoffer] heeft/hebben geleid, in elk geval alleen tengevolge van een van zijn wil onafhankelijke omstandigheid;
2.
hij op of omstreeks 01 juni 1992 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, door bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en bestaande die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte tegen genoemde [slachtoffer] heeft gezegd: "Veel meisjes sterven onschuldig. Ik heb deze dag uitgekozen dat met jou hetzelfde gaat gebeuren als met die meisjes. Ik moet jou ombrengen. Ik ga jou vermoorden", althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 01 juni 1992 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, door bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande daarin dat die [slachtoffer] met haar handen op en neergaande bewegingen heeft gemaakt aan en/of met de penis van verdachte, althans hem, verdachte, met haar, [slachtoffer]’s, handen heeft bevredigd en bestaande die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) daarin dat hij, verdachte, tegen genoemde [slachtoffer] heeft gezegd: “Veel meisjes sterven onschuldig. Ik heb deze dag uitgekozen dat met jou hetzelfde gaat gebeuren als met die meisjes. Ik moet jou ombrengen. Ik ga jou vermoorden”, althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf- en/of kennelijke misslagen voorkomen - naar het oordeel van het hof kan men met een veter de hals niet dichtknijpen maar wel dichtsnoeren - zijn deze verbeterd. De verbeteringen zijn in overeenstemming met de kennelijke bedoelingen van de steller van de tenlastelegging en de verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [slachtoffer] door de ten laste gelegde feitelijkheden is gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het feit onder 2 primair en subsidiair moet worden vrijgesproken omdat het slachtoffer ten aanzien van de feitelijkheden die zouden hebben geleid tot het ondergaan van de seksuele handelingen steeds wisselend heeft verklaard waardoor haar verklaringen onbetrouwbaar zijn.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van de vraag of [slachtoffer] door de ten laste gelegde feitelijkheden werd gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen verklaart zij op verschillende momenten. Zij verklaart daarover in 1992 en 2004 bij de politie en op 29 augustus 2006 en 28 september 2006 bij de rechter-commissaris.
[slachtoffer] was ten tijde van het ten laste gelegde als prostituee werkzaam en kwam met verdachte als klant in contact. Zij verklaart in eerste instantie bij de politie dat verdachte vóórdat de seksuele handelingen plaats vonden tegen haar zei dat hij haar zou gaan vermoorden, dat zij daardoor angstig werd en toegaf aan de seksuele wensen van verdachte.
Bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer] dat zij niet met zekerheid kan zeggen of het uitkleden en het seks hebben plaats hebben gevonden vóórdat verdachte de zeer bedreigende woorden jegens haar uitte of daarna.
Gelet op deze onduidelijkheid op een essentieel onderdeel van haar verklaring en gelet op hetgeen verder ter terechtzitting naar voren is gekomen en de verder voorhanden zijnde bewijsmiddelen, komt het hof tot de conclusie dat er zoveel ruimte is voor twijfel met betrekking tot de vraag of en zo ja op welke wijze [slachtoffer] is gedwongen de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde handelingen te ondergaan, dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken
Het hof zal daarom de verdachte vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 01 juni 1992 in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met zijn handen de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en met een veter de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgesnoerd en met kracht met een gevulde fles, op het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en genoemde [slachtoffer] met kracht in het gezicht, heeft geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn wil onafhankelijke omstandigheid dat de door hem, gepleegde gewelddadigheden en toegebrachte verwondingen niet tot de dood van die [slachtoffer] hebben geleid,
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken danwel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor de vrijspraak heeft de raadsman aangevoerd:
- A. dat de verklaringen van [slachtoffer] ten aanzien van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde door verdachte gepleegde gewelddadigheden onbetrouwbaar zijn;
- B. dat voor het geval het hof de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar acht, daaruit niet blijkt van opzet en van voorbedachte rade van verdachte om haar van het leven te beroven;
Voor de ontslag van alle rechtsvervolging heeft de raadsman aangevoerd:
- C. dat er geen strafbare poging is omdat verdachte vrijwillig is teruggetreden;
- D. dat verdachte geweld heeft toegepast vanuit een noodweer(-exces) situatie.
De met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte c.q. de strafbaarheid van het feit subsidiair gevoerde verweren zullen hierna onder de desbetreffende “kopjes” nader worden besproken.
Ten aanzien van het verweer onder A:
Het hof heeft hiervoor al vastgesteld dat door [slachtoffer] meerdere verklaringen werden afgelegd, te weten in 1992, 2004 en 2006 en dat deze verklaringen niet volledig overeenstemmen. Dit heeft ondermeer geleid tot de vrijspraak van het onder feit 2 aan verdachte ten laste gelegde. Deze inconsistentie behoeft echter niet te leiden tot de onbetrouwbaarheid van haar verklaringen als geheel.
Juist met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde fysieke gewelddadigheden zijn de verklaringen van [slachtoffer] op essentiële onderdelen eensluidend en consistent.
Haar verklaringen vinden op die onderdelen tevens steun in de andere voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
Zo verklaart de getuige [getuige 1] aan wie [slachtoffer] als eerste haar verhaal doet, met betrekking tot het fysieke geweld hetzelfde als het slachtoffer. Daarnaast stelt het hof vast dat de medische gegevens betreffende het slachtoffer alsmede de door eerder genoemde getuige [getuige 1] en de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] bij haar waargenomen letsel haar verklaring wezenlijk steunen.
Ook de verdachte zelf verklaart, na aanvankelijk te hebben ontkend, dat hij bepaalde gewelddadigheden jegens [slachtoffer] heeft begaan.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 21 mei 2007 erkent verdachte ook een veter in zijn handen te hebben gehad en die om de keel van [slachtoffer] te hebben gedaan. Met betrekking tot het al dan niet (vervolgens) aantrekken van die veter verklaarde verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij niet weet of hij de veter heeft aangetrokken.
Gelet op het vorenstaande heeft het hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] voorzover deze betrekking hebben op de onder 1 ten laste gelegde handelingen.
Het verweer onder A. wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van het verweer onder B.
Op basis van de verklaringen van [slachtoffer] en hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen stelt het hof de navolgende feiten vast:
In de avond van 1 juni 1992 stapt het slachtoffer op de CBS-weg te Heerlen in de auto van verdachte. Op enig moment tijdens de autorit komen beiden overeen dat het slachtoffer aan verdachte seksuele diensten zal verlenen. De verdachte rijdt vervolgens naar een afgelegen korenveld in of in de buurt van Valkenburg aan de Geul.
Uiterlijk nadat in dat korenveld de seksuele handelingen hebben plaats gevonden, zegt de verdachte dat hij die dag heeft uitgekozen als de dag waarop zij zou sterven.
Vervolgens tracht de verdachte haar met twee handen om de keel te wurgen waarbij verdachte de woorden uit: “Waarom ga je niet kapot?”
Vervolgens laat verdachte met een hand de keel van het slachtoffer los en tracht hij haar met een schoenveter om de keel te wurgen. Het slachtoffer verliest daarbij het bewustzijn.
Nadat zij weer bij bewustzijn is gekomen ziet het slachtoffer dat de verdachte uit haar handtas een met water gevulde bierfles haalt. Met deze fles slaat verdachte het slachtoffer op haar hoofd, waarbij de fles breekt. Ook nu voegde verdachte het slachtoffer toe: “Waarom ga je niet kapot?”.
Op een gegeven moment stopt verdachte met de gewelddadigheden en verlaat hij het korenveld waarna hij met zijn auto wegrijdt.
Uit vorenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte willens en wetens het slachtoffer van het leven poogde te beroven.
De verdachte zei niet alleen tegen het slachtoffer dat hij haar wilde ombrengen (verdachte zei het slachtoffer dat zij nu ging sterven en vroeg wat haar laatste wens was en voegde haar twee maal toe: “Waarom ga je niet kapot ?”) maar voegde ook de daad bij het woord.
De gezamenlijke fysieke gewelddaden - het met twee handen en met een schoenveter trachtten te wurgen waardoor het slachtoffer het bewustzijn verloor, het vervolgens slaan met een water gevulde bierfles op het hoofd zodat deze fles breekt en het met kracht schoppen in het gezicht - waren naar het oordeel van het hof gericht op en geschikt om het slachtoffer van het leven te beroven.
Ook is het hof van oordeel dat uit vorenstaande feiten en omstandigheden volgt dat verdachte met voorbedachte raden in de zin van kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld.
Nadat verdachte het slachtoffer met zijn auto had opgepikt rijdt hij naar een door hem gekozen, afgelegen korenveld waar de seksuele diensten zouden worden verricht. Op deze afgelegen plek spreekt verdachte uit dat hij het slachtoffer kapot wil maken. Deze woorden worden vervolgens ondersteund door vorenomschreven fysieke gewelddaden tegen het slachtoffer. Tussen deze gewelddaden had de verdachte steeds voldoende tijd om zich te bezinnen, hetgeen hij niet deed.
Het verweer onder B. wordt derhalve verworpen
Gelet op de verwerping van de verweren onder A en B komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Ten aanzien van het verweer onder C
Het hof stelt voorop dat een voltooide poging een daarna volgende vrijwillige terugtred niet uitsluit.
Van een voltooide poging is sprake wanneer de dader alles heeft gedaan dat in zijn vermogen ligt zonder dat het gewenste resultaat is bereikt. Daarvan is naar het oordeel van het hof hier sprake.
Verdachte heeft op enig moment, zonder aanwijsbare reden, zijn fysieke gewelddaden jegens het slachtoffer gestopt. De gewelddaden die hij tot dat moment had verricht - het met de handen dichtknijpen van de keel, de verwurging met een veter en het met geweld met de fles op het hoofd van het slachtoffer slaan en het met kracht in het gezicht schoppen - waren allen gericht op en geschikt om de verdachte van het leven te beroven.
Het slachtoffer wilde echter - om de woorden van de verdachte te gebruiken - “niet kapot”. Verdachte heeft derhalve alles gedaan wat in zijn vermogen lag om het slachtoffer van het leven te beroven zonder het gewenste resultaat, zodat de poging was voltooid.
Om dan nog van een vrijwillige terugtred te kunnen spreken - uit zichzelf niet meer willen dat het gevolg intreedt - is naar het oordeel van het hof op dat moment, ook naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, meer nodig dan hetgeen in casu is geschied te weten het stoppen met de tot dan toe tevergeefse pogingen. Derhalve blijft sprake van een strafbare poging.
Het verweer onder C wordt derhalve verworpen.
Nu het verweer met betrekking tot de vrijwillige terugtred wordt verworpen en er ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, is het bewezen verklaarde strafbaar.
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 45, eerste lid van dat wetboek.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verweer onder D.
Ter onderbouwing van het standpunt dat verdachte straffeloos is omdat hij handelde vanuit een noodweer(-exces) situatie heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding doordat het slachtoffer de verdachte een drugsspuit tegen de hals zou hebben gehouden en daarbij zou hebben geroepen dat zij aids had. Tegen deze aanranding moest verdachte zich volgens de raadsman verdedigen. Daarbij zou verdachte zijn doorgeschoten door vervolgens fysiek geweld op het slachtoffer toe te passen.
Het hof stelt voorop dat het door de raadsman gestelde “dreiging met spuit”- incident geen steun vindt in enig voorhanden zijnd bewijsmiddel en ook niet in de verklaring van het slachtoffer. Een noodweersituatie is derhalve op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Nu op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat een noodweersituatie zich heeft voorgedaan behoeft het beroep op het noodweerexces niet verder te worden besproken.
Het verweer onder D wordt derhalve verworpen.
De toerekeningsvatbaarheid van de verdachte
Het hof heeft zich voorts voor de vraag gesteld gezien of en zo ja in hoeverre aan verdachte het bewezen verklaarde feit gelet op zijn geestvermogens toegerekend kan worden. Verdachte heeft iedere medewerking aan het tot stand komen van een rapportage omtrent zijn geestvermogens geweigerd. Het hof heeft in die weigering en in de inhoud van het op de voet van artikel 317, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering ingewonnen advies van een deskundige aanleiding gezien om af te zien van het ter observatie doen overbrengen van verdachte als bedoeld in het eerste lid van meergemeld wetsartikel.
Nu ook niet op een andere wijze is gebleken van het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het strafbare feit dient het hof er van uit te gaan dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict geheel toerekeningsvatbaar is geweest
Nu het verweer met betrekking tot noodweer(exces) wordt verworpen en er ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Hierbij verwijst het hof naar hetgeen hiervoor met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte door het hof is opgemerkt.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de omstandigheid dat de verdachte eerder terzake geweldsdelicten is veroordeeld.
Het hof overweegt hierbij dat verdachte op gruwelijke wijze een persoon van het leven heeft proberen te beroven. Het slachtoffer moet zeer angstige momenten hebben gekend in het afgelegen korenveld. De gevolgen daarvan zullen, naar algemene ervaringsregelen, het slachtoffer, zowel fysiek als geestelijk, nog lang blijven achtervolgen. Bovendien is door het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde ook maatschappelijke onrust ontstaan doordat in de media indertijd veel belangstelling bestond voor dit delict.
Gelet op het feit dat het hof minder bewezen acht dan de advocaat-generaal zal het hof een lagere straf opleggen dan gevorderd.
Bij die strafoplegging heeft het hof als uitgangspunt genomen dat voor een voltooide levensberoving met voorbedachten rade in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren dient te worden opgelegd. Het hof zal mede gelet op de kwalijke handelwijze van verdachte voor de bewezen verklaarde poging, de hierna te melden gevangenisstraf opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 primair bewezen verklaarde bewezen verklaarde oplevert:
Poging tot moord.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W. van Nierop, voorzitter,
mr. E.F.G.M. Gelderman en mr. J.W.A. Nieuwenhuijsen
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 16 augustus 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.W.A. Nieuwenhuijsen en mr. E.F.G.M. Gelderman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.