ECLI:NL:GHSHE:2007:BB1650

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
008013-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift tot uitkering aan benadeelde partij in ontnemingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 augustus 2007 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door verzoeker, die als benadeelde partij in een strafzaak tegen veroordeelden 1 en 2 een schadevergoeding van EUR 45.741,-- was toegekend. Het verzoek strekte tot uitkering van dit bedrag, dat ten laste zou komen van de gelden die in het kader van de ontnemingsprocedure onder de veroordeelden waren verhaald. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt voor zover in de ontnemingszaken reeds rekening is gehouden met de toegekende vordering van verzoeker. Het hof overweegt dat de benadeelde derde aanspraak kan maken op de resterende driekwart van het toegekende bedrag, met de beperking dat het totaal niet het bedrag van de schadevergoeding kan overstijgen. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat aan verzoeker EUR 22.870,50 zal worden uitgekeerd ten laste van de onder veroordeelde 1 en 2 in beslag genomen gelden. De beslissing is genomen na behandeling van het verzoek op 31 juli 2007, waarbij het hof kennis heeft genomen van de conclusie van de advocaat-generaal, die tot afwijzing van het verzoek had geconcludeerd. De uitspraak benadrukt de rechten van benadeelde derden in ontnemingsprocedures en de noodzaak om rekening te houden met reeds toegekende schadevergoedingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
raadkamer
BESLISSING OP VERZOEK EX ARTIKEL 577b VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING
Beslissing op het op 28 maart 2006 ter griffie van dit hof ingediende verzoekschrift van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],[adres],
te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. R.A.J. Delescen,
6049 GZ Herten, Mussenberg 1b (Postbus 236, 6040 AE Roermond),
hierna te noemen: verzoeker.
Het verzoekschrift strekt tot uitkering aan verzoeker, als derde, van het bedrag dat aan hem als benadeelde partij is toegekend in de strafzaak tegen [ veroordeelde 1] en [ veroordeelde 2], welke uitkering ten laste zou dienen te komen van hetgeen onder genoemde veroordeelden in het kader van de ontnemingsprocedure is verhaald.
Onderzoek van de zaak
Het verzoek is op 31 juli 2007 door de raadkamer van dit hof in het openbaar behandeld.
Het hof heeft kennis genomen van de conclusie van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verzoeker naar voren is gebracht.
De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot afwijzing van het verzoek.
Beoordeling
Het verzoek is tijdig ingediend.
Uit de gedingstukken, waaronder begrepen de stukken van de strafzaak, blijkt het navolgende.
I.
Aan verzoeker is bij arresten van 10 februari 2003 ten laste van [ veroordeelde 1] (parketnummer 20-001094-02) en [ veroordeelde 2] (parketnummer 20-001095-02)
EUR 45.741,-- toegekend als benadeelde partij.
II.
Aan de veroordeelden [ veroordeelde 1] en [ veroordeelde 2] is bij arrest van het gerechtshof te
's-Hertogenbosch van 10 februari 2003 onder bovenvermelde parketnummers de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 39.680,-- onderscheidenlijk EUR 52.799,-- ter ontneming van door hen wederrechtelijk verkregen voordeel.
III.
Bij het bepalen van dat bedrag heeft het hof op de voet van het bepaalde in artikel 36e, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering telkens rekening gehouden met de aan de benadeelde derde [verzoeker] in rechte toegekende vorderingen. Het hof heeft daarbij overwogen dat ten aanzien van de vordering van [verzoeker] er sprake is van vier daders en heeft aan de hand van die maatstaf bij zowel [ veroordeelde 1] als [ veroordeelde 2] een bedrag ad EUR 11.435,-- op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering gebracht.
IV.
Ter gedeeltelijke betaling van de aan hen opgelegde ontnemingsmaatregelen zijn bij [ veroordeelde 1] en [ veroordeelde 2] geldbedragen in conservatoir beslag genomen ter hoogte van
EUR 24.963,68 vermeerderd met EUR 5.672,87 aan rente onderscheidenlijk EUR 26.537,10 vermeerderd met EUR 5.515,38 aan rente.
V.
Bij brief van 29 december 2005 is in antwoord op een brief van 5 december 2005 van de raadsman van verzoeker, welke brief zich overigens niet bij de aan het hof gezonden stukken bevindt, en kennelijk naar aanleiding van een verzoek van de raadsman aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: CJIB) om de vordering van verzoeker uit het op het op voornoemd conservatoir beslag verhaalde bedrag te voldoen, door het CJIB aan de raadsman in overweging gegeven om een verzoekschrift ex artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering in te dienen bij de raadkamer van dit Gerechtshof, onder de mededeling dat het hof op grond van het tweede lid van dat artikel kan beslissen dat een verhaald bedrag van een ontnemingsmaatregel aan een door het hof aangewezen derde uitgekeerd dient te worden.
Het verzoekschrift, gedateerd 23 maart 2006, is op 28 maart 2006 bij het gerechtshof ingekomen.
Het hof overweegt dienaangaande het navolgende.
VI.
Artikel 577b, tweede lid, van die wet, luidt - voorzover hier van belang - als volgt:
(...) Is het bedrag reeds betaald of verhaald, dan kan de rechter bevelen dat het geheel of gedeeltelijk zal worden teruggegeven of aan een door hem aangewezen derde zal worden uitgekeerd. (...)
VII.
Blijkens de Memorie van Toelichting, p. 48, bij de totstandkoming van evengenoemde bepaling heeft het volgende - voorzover hier van belang - te gelden.
"Het opleggen en tenuitvoerleggen van de maatregel van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht door de Staat dient er niet toe te leiden dat benadeelden niet aan hun trekken kunnen komen (...).
Is, voordat het tot vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gekomen, reeds tussen dader en benadeelde een restitutie tot stand gekomen, dat wordt het daarmee gemoeide bedrag uiteraard niet tot het voordeel van de dader gerekend. Wanneer het nog niet tot een restitutie is gekomen maar wel in rechte - bijv. in de strafzaak als de benadeelde zich als beledigde (benadeelde) partij heeft gevoegd (...) of uit hoofde van een beslissing van de civiele rechter - het verschuldigde bedrag (...) is vastgesteld, dan dient de rechter die de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel bepaalt, dat in mindering te brengen op het aan de Staat verschuldigde bedrag.
Het kan echter ook zijn dat op dat moment de vordering van de benadeelde derde (nog) niet in rechte is vastgesteld of dat er althans onvoldoende zekerheid bestaat over de omvang of de legitimiteit van diens vordering. Dan behoeft de rechter op het moment waarop hij de omvang van het te ontnemen voordeel schat, daarmee geen rekening te houden.
Dat neemt echter niet weg, dat naderhand omtrent de aanspraken van benadeelde derden meer duidelijkheid kan ontstaan. Dan dient deze mede te kunnen beschikken over de mogelijkheid de rechter, die de maatregel heeft opgelegd, te verzoeken op grond van artikel 577b Sv de hoogte daarvan te verminderen en reeds betaalde of verhaalde bedragen aan hem, derde-benadeelde, te doen uitkeren. Daartoe strekt de aanvulling van het tweede lid van artikel 577b."
VIII.
Gelet op hetgeen onder III. en VII. is overwogen, komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking voorzover in de ontnemingszaken contra [ veroordeelde 1] en [ veroordeelde 2] reeds rekening is gehouden met de toegekende vordering van verzoeker als benadeelde.
Zoals hiervoor onder III. is overwogen heeft het gerechtshof in de ontnemingsprocedure zowel in de zaak [ veroordeelde 1] als in de zaak [ veroordeelde 2] op het geschatte bedrag wederrechtelijk genoten voordeel steeds één kwart van het in de strafzaak toegekende bedrag van EUR 45.741,--, te weten EUR 11.435,--, in mindering gebracht.
Bovenstaande laat evenwel onverlet dat zowel [ veroordeelde 1] als [ veroordeelde 2], gelet op de arresten genoemd onder I., nog immer hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het gehele bedrag van
EUR 45.741,--.
Dit heeft tot gevolg dat - alhoewel het in de onderhavige zaak begrijpelijk is dat in de ontnemingsprocedure per persoon één kwart van het totaal toegekende bedrag in mindering is gebracht - desalniettemin op grond van artikel 577b, tweede lid, de benadeelde derde zowel ten aanzien van [ veroordeelde 1] aanspraak kan doen gelden op de resterende driekwart, te weten EUR 34.306,--, alsmede ten aanzien van [ veroordeelde 2] aanspraak kan doen gelden op dat bedrag, met dien verstande dat het totaal niet de EUR 45.741,-- kan overstijgen.
IX.
Het hof zal bepalen dat dit bedrag aan verzoeker zal worden uitgekeerd en wel in die zin dat EUR 22.870,50 ten laste wordt gebracht van de onder [ veroordeelde 1] in beslag genomen gelden en EUR 22.870,50 ten laste van de onder [ veroordeelde 2] in beslag genomen gelden.
BESLISSING:
Het hof:
Wijst het verzoek toe.
Bepaalt dat aan verzoeker zal worden uitgekeerd EUR 22.870,50 ten laste van de onder [ veroordeelde 1] in beslag genomen gelden en EUR 22.870,50 ten laste van de onder [ veroordeelde 2] in beslag genomen gelden.
Aldus beslist door mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, voorzitter,
mr. J. Huurman - Van Asten en mr. A. de Lange,
in tegenwoordigheid van mr. C.P.J. Scheele, als griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 augustus 2007.