ECLI:NL:GHSHE:2007:BB1641

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004119-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift en nalaten gegevens te verstrekken in het kader van sociale zekerheidswetgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 augustus 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1971 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, werd beschuldigd van valsheid in geschrift en het opzettelijk nalaten om tijdig benodigde gegevens te verstrekken aan de dienst Sociale Zaken van de gemeente Tilburg. Dit betrof een periode waarin de verdachte een uitkering ontving krachtens de Algemene Bijstandswet. Tijdens een doorzoeking in zijn woning werd een aanzienlijk geldbedrag van EUR 39.228,70 aangetroffen, wat leidde tot een onderzoek door het Team fraudebestrijding. Uit dit onderzoek bleek dat de verdachte in de periode van 1 februari 2001 tot en met 31 december 2003 inkomsten had genoten uit de handel in auto's en oud ijzer, maar deze inkomsten niet had doorgegeven aan de uitkeringsinstantie. De verdachte had op de inkomstenverklaringen telkens ontkennend geantwoord op vragen over werk en inkomsten, wat in strijd was met zijn verplichtingen onder de sociale zekerheidswetgeving. Het hof oordeelde dat de verdachte willens en wetens de waarheid had verdraaid en de benodigde informatie had verzwegen, wat leidde tot een veroordeling voor valsheid in geschrift en het nalaten van gegevensverstrekking. De ernst van de feiten, de lange periode van fraude en de financiële schade aan de gemeente Tilburg, die ongeveer EUR 50.000,-- bedroeg, werden meegewogen in de strafmaat. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van zes maanden op.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004119-06
Uitspraak : 14 augustus 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 8 november 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-812003-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans uit anderen hoofde verblijvende in HvB PCMI De Corridor te Zeeland.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 - voorzover betrekking hebbend op de tenlastegelegde periode van 3 oktober 2001 tot en met 31 december 2003 - is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis, waarbij verdachte terzake van - kort gezegd - de voortgezette handeling van valsheid in geschrift meermalen gepleegd en het nalaten gegevens te verstrekken als bedoeld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 2001 tot en met 2 oktober 2001, te Tilburg, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten (telkens) een formulier (Inkomstenverklaring) van de Sector Sociale Zaken te Tilburg valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft hij, verdachte, (telkens) valselijk vermeld dat hij, verdachte, geen werk/arbeid had aanvaard en/of verricht en/of (daaruit) geen inkomsten had ontvangen en/of (telkens) dat/die formulier(en) ondertekend, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 2001 tot en met 2 oktober 2002, te Tilburg, in elk geval (telkens) in Nederland, in strijd met de waarheid een opgave heeft gedaan aan en/of enig(e) gegeven(s) heeft verzwegen voor de Sector Sociale Zaken van de gemeente Tilburg, te weten dat hij, verdachte, werk/arbeid had aanvaard en/of verricht en/of (daaruit) inkomsten had ontvangen, (telkens) met het oogmerk om voor zichzelf en/of voor degene voor wie hij, verdachte, optrad bijstand of hogere bijstand ingevolge de Algemene Bijstandswet te verkrijgen dan wel te behouden;
2.
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 3 oktober 2001 tot en met 31 december 2003 te Tilburg, in elk geval (telkens) in Nederland, in strijd met een hem, verdachte, bij of krachtens artikel 65 van de Algemene bijstandswet, in elk geval bij of krachtens wettelijk voorschrift, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl (telkens) dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist, althans (telkens) redelijkerwijze moest vermoeden, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn, verdachtes, recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten (telkens) een Abw-uitkering, althans een uitkering op grond van de Algemene bijstandwet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk nagelaten tijdig aan (de afdeling en/of dienst Sociale Zaken van) gemeente Tilburg door te geven en/of te melden dat hij, verdachte, werk/arbeid had aanvaard en/of verricht en/of (daaruit) inkomsten had ontvangen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 1 februari 2001 tot en met 2 oktober 2001, te Tilburg, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten telkens een formulier (Inkomstenverklaring) van de Sector Sociale Zaken te Tilburg valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, valselijk vermeld dat hij, verdachte, geen werk had verricht en geen inkomsten had ontvangen en dat formulier ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 31 december 2003 te Tilburg, in strijd met een hem, verdachte, bij artikel 65 van de Algemene bijstandswet opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, telkens wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn, verdachtes, recht op een verstrekking, te weten een uitkering op grond van de Algemene bijstandwet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk nagelaten tijdig aan de afdeling en/of dienst Sociale Zaken van de gemeente Tilburg te melden dat hij, verdachte, werk had verricht en inkomsten had ontvangen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Dienaangaande overweegt het hof het navolgende.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn de navolgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen:
I.
Op 24 maart 2003 werd er in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar andere dan de thans ten laste gelegde feiten in de woning van verdachte een doorzoeking verricht waarbij een geldbedrag van in totaal EUR 39.228,70 werd aangetroffen. In het kader van dat onderzoek werd verdachte naar de oorsprong van dat geldbedrag gevraagd. Verdachte verklaarde toen dat hij wat bij probeerde te verdienen met de handel in auto's en oud ijzer.
II.
Op grond van die verklaring werd door het Team fraudebestrijding van de sector Sociale Zaken te Tilburg op verdenking van valsheid in geschrift een onderzoek ingesteld naar de verdachte.
III.
Uit laatstgenoemd onderzoek is gebleken dat verdachte in de periode van 1 februari 2001 tot en met 31 december 2003 een uitkering heeft genoten krachtens de Algemene bijstandswet en dat op de in het kader van die uitkeringen in te vullen inkomstenverklaringen de vragen of hij en/of zijn partner inkomsten hebben ontvangen dan wel of hij en/of zijn partner werk heeft aanvaard/verricht telkens ontkennend zijn beantwoord.
IV.
Voorts is uit evengenoemd onderzoek gebleken dat verdachte in de periode van 1 februari 2001 tot en met 31 december 2003 een groot aantal kentekens van motorvoertuigen op zijn naam heeft gehad. Uit het als bijlage bij het proces-verbaal inzake sociale zekerheidsfraude gevoegde chronologische overzicht van kentekens op naam van verdachte, blijkt dat hij in de thans ten laste gelegde periode vele verschillende kentekens van motorvoertuigen op zijn naam heeft gehad. Deze auto's stonden steeds voor een korte periode op zijn naam.
Naar het oordeel van het hof is dit een aanwijzing voor het handelen in auto's.
V.
In het kader van het onder I. genoemde onderzoek heeft verdachte bij de politie diverse verklaringen afgelegd die - voorzover hier van belang - onder meer inhouden dat hij probeerde wat bij te verdienen door te handelen in oud ijzer en auto's, dat hij daar af en toe wel eens winst mee maakte en dat hij alleen maar betaald kreeg met cash geld.
VI.
De inhoud van deze verklaringen vindt in de kern haar bevestiging in de door de verdachte ter gelegenheid van zijn verhoor door ambtenaren van het bureau fraudebestrijding van de dienst Sociale Zaken van de Gemeente Tilburg afgelegde verklaring, voorzover deze - zakelijk weergegeven - inhoudt dat hij toen wel eens een auto heeft verkocht.
VII.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte gedurende de periode dat hij een uitkering ontving krachtens de Algemene bijstandswet - te weten: in ieder geval van 1 februari 2001 tot en met 31 december 2003 - heeft gehandeld in auto's en derhalve werk heeft verricht en dat hij daaruit inkomsten heeft genoten die hij niet aan de sector Sociale Zaken van de gemeente Tilburg heeft doorgegeven middels de inkomensverklaringen noch anderszins.
VIII.
Het is een feit van algemene bekendheid dat men, indien men een uitkering krachtens de sociale zekerheidswetgeving geniet, gehouden is om ten allen tijde gegevens, die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op die uitkering, tijdig aan de betrokken uitkeringsinstantie door te geven; zulks te meer indien het gegevens zijn die betrekking hebben op genoten inkomsten naast de uitkering dan wel het verrichten of aanvaarden van werk.
IX.
Op grond daarvan wordt het ervoor gehouden dat verdachte wist dat hij de dienst Sociale Zaken van de gemeente Tilburg in kennis moest stellen van het feit dat hij inkomsten had genoten naast zijn uitkering en werk had verricht. Feiten en omstandigheden die het hof nopen daaromtrent anders te oordelen, zijn uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken.
Daarbij heeft het hof het navolgende in aanmerking genomen:
X.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij samen met zijn partner, [betrokkene], de inkomstenverklaringen van de sector Sociale Zaken van de gemeente Tilburg heeft ingevuld. Dit wordt door zijn partner ter gelegenheid van haar verhoor door ambtenaren van het team fraudebestrijding bevestigd. Zij verklaart voorts dat zij, toen zij en verdachte de uitkering hadden aangevraagd, uitleg hebben gekregen over hun rechten en plichten en dat het haar bekend was dat zij de dienst Sociale Zaken Tilburg alle inlichtingen moesten verstrekken die voor de uitkering van belang waren.
XI.
Gelet op het vorenoverwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte willens en wetens de inkomstenverklaringen niet naar waarheid heeft ingevuld en tevens willens en wetens heeft nagelaten (anderszins) de betreffende gegevens aan de dienst Sociale Zaken van de gemeente Tilburg door te geven, een en ander zoals hierboven bewezen verklaard.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 2 is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin door het onder 1 bewezen verklaarde feit het vertrouwen dat uitkeringsinstanties mogen stellen in de juistheid van ingediende formulieren als de onderhavige, is geschonden;
- de mate waarin de bewezen verklaarde feiten financiële schade teweeg hebben gebracht aan de gemeente Tilburg, welke schade blijkens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep in totaal ongeveer EUR 50.000,-- bedraagt;
- de lange periode gedurende welke de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd, te weten: bijna drie jaren;
- de omstandigheid dat de verdachte de belangen van de belastingbetalers in Nederland, ten laste van wie een door feiten als de onderhavige (gedeeltelijk) ten onrechte verkregen uitkering komen, kennelijk ondergeschikt heeft geacht aan de behoefte aan eigen financieel gewin.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met de door de verdediging bepleite oplegging van een werkstraf omdat daarin de ernst van het feit in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, onvoldoende tot uitdrukking komt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63, 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1.
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
2.
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, voorzitter,
mr. J. Huurman-van Asten en mr. A. de Lange,
in tegenwoordigheid van mr. C.P.J. Scheele, griffier,
en op 14 augustus 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.