ECLI:NL:GHSHE:2007:BB0054

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R200700357
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Philips
  • A. van Teeffelen
  • D. Draijer-Udo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep schorsing tenuitvoerlegging beschikking alimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 mei 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Breda van 6 februari 2007. De man, appellant, verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking, waarin was bepaald dat hij een alimentatiebedrag van € 293,-- per maand aan de vrouw, geïntimeerde, moest betalen voor de verzorging en opvoeding van hun minderjarige dochter. De man stelde dat hij niet in staat was om aan deze verplichting te voldoen door een verslechterde inkomenspositie, veroorzaakt door ontslag en ziekte. Hij voerde aan dat de executie van de beschikking een noodtoestand zou veroorzaken, aangezien hij niet langer voor zijn gezin kon zorgen. De vrouw daarentegen betwistte de noodtoestand en stelde dat de man zelf verantwoordelijk was voor zijn situatie door ontslag te nemen en zijn financiële verplichtingen niet na te komen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een juridische of feitelijke misslag in de beschikking van de rechtbank en dat de man zelf de noodtoestand had veroorzaakt. Het hof wees het verzoek tot schorsing af, omdat er geen omstandigheden waren die een schorsing van de tenuitvoerlegging rechtvaardigden.

Uitspraak

BL
23 mei 2007
Sector civiel recht
Rekestnummer R200700357
Zaaknummer eerste aanleg 163268 FA RK 06-3283
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
t e g e n
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur: mr. B.Th.H. Boomsma.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 6 februari 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij verzoekschrift tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, ingekomen ter griffie op 11 april 2007, heeft de man verzocht de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van voornoemde beschikking te schorsen voor de duur van het geding in hoger beroep, kosten rechtens.
2.2. Bij verweerschrift terzake schorsing van uitvoerbaarverklaring bij voorraad, ingekomen ter griffie op 23 april 2007, heeft de vrouw verzocht het schorsingsverzoek, zoals in deze namens de man gedaan, af te wijzen zijnde ongegrond danwel ongemotiveerd en voorts de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 mei 2007.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. P.P.M. Heeren;
- de vrouw, bijgestaan door mr. W.J. Jurgers.
De man is bijgestaan door een tolk, mevrouw H. Bouazza.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het verzoekschrift, waaronder een afschrift van het door de man per gelijke datum ingediende beroepschrift tegen de uitspraak van 6 februari 2007,en het verweerschrift;
- het faxbericht met bijlagen van de advocaat van de man van 2 mei 2007.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het verzoekschrift.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is op 6 februari 2001 te Berkane, Marokko de echtscheiding uitgesproken. Uit het huwelijk van partijen is op [geboortejaar] te [geboorteplaats] [Z.] geboren.
4.2. Bij voornoemde beschikking van 6 februari 2007 heeft de rechtbank voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man met ingang van 26 juli 2006 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [Z.], aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 293,-- per maand.
4.3.1. De man heeft beroep ingesteld tegen deze beschikking omdat hij het niet eens is met de wijze waarop de rechtbank de behoefte van de minderjarige, de eigen bijdrage van de vrouw en de berekening van zijn draagkracht heeft berekend.
De man stelt zich op het standpunt dat hij daarom recht en belang heeft bij het schorsen van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad nu de vrouw de deurwaarder opdracht heeft gegeven tot executie van voornoemde beschikking, ondanks het feit dat de man aan haar heeft medegedeeld in hoger beroep te gaan. Volgens de man zal er door de executie een noodtoestand ontstaan nu hij niet langer in staat is voor zijn gezin te zorgen.
4.3.2. Ter zitting heeft de man hier aan toegevoegd, dat er ná de beschikking van de rechtbank van 6 februari 2007 feiten zijn voorgevallen waardoor de executie een onaanvaardbare noodtoestand zal doen laten ontstaan.
Na een werkzame periode van acht jaar heeft de man besloten van werkgever te veranderen. Deze beslissing is gebaseerd op het feit dat deze nieuwe werkgever zich voor de man op een geografisch gunstigere locatie bevond en dat de man bij zijn oude werkgever problemen ondervond met collega’s en de voorman. De man stelt dat hij vóór de datum van de mondelinge behandeling reeds ontslag heeft genomen. Wel had hij op dat moment het verzoekschrift van de vrouw ontvangen. In februari 2007 is de man bij zijn nieuwe werkgever begonnen. De man is van mening dat hij door deze verandering van werkgever met behoud van hetzelfde salaris geen sprake kan zijn van het aanvaarden van een baan met een onzekere toekomst. Tot zijn spijt heeft de man na een proeftijd van twee maanden zijn ontslag gekregen. Sinds april 2007 is hij werkzaam bij een uitzendbureau en daarmee afhankelijk van het werk dat het uitzendbureau voor hem beschikbaar heeft. Per 17 april 2007 heeft de man zich ziek gemeld en een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de ziektewet. De man is in afwachting van een beslissing. Door deze omstandigheden is de inkomenspositie van de man ernstig verslechterd.
Bovendien, zo stelt de man, heeft hij in 2002 een tweede hypotheek afgesloten en is zijn eerste hypotheek na één jaar bijgesteld en verhoogd. De man heeft de tweede hypotheek in eerste aanleg niet naar voren gebracht aangezien hij pas in maart 2007 op deze hypotheek is gaan betalen.
Voorts is de man van mening dat er sprake is van een evidente misslag aan de zijde van de rechtbank. De man is van mening dat de rechtbank de behoefte van de minderjarige dochter van partijen niet op goede gronden heeft kunnen vaststellen nu de vrouw de door de rechtbank verzochte stukken, de financiële gegevens aangaande haar inkomsten en uitgaven, te laat in het geding heeft gebracht waardoor de rechtbank deze niet in haar beoordeling heeft betrokken. Dat de man hiervan nadelen heeft ondervonden kan volgens hem niet de bedoeling van de geldende procesregelingen zijn geweest.
4.4.1. De vrouw stelt dat in onderhavige zaak geen sprake is van een kennelijke misslag aan de zijde van de rechtbank. De vrouw is van mening dat de man om schorsing verzoekt, omdat de rechtbank een andere visie heeft dan de man. In deze zaak kan volgens de vrouw geen misbruik van recht worden aangenomen door tenuitvoerlegging van een uitspraak die door de rechtbank goed is gemotiveerd en uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
Bovendien is de vrouw van mening dat er geen sprake is van een klaarblijkelijke noodtoestand aan de zijde van de man.
4.4.2. De vrouw heeft hier ter zitting aan toegevoegd, dat zij van mening is dat de man ontslag heeft genomen, zijn eerste hypotheek heeft verhoogd en een tweede hypotheek is aangegaan om onder zijn alimentatieverplichting uit te komen. Volgens de vrouw heeft man in het zicht van de zitting in hoger beroep ontslag genomen en zichzelf bewust in een situatie gebracht, waarbij hij na het aanvaarden van een andere betrekking in de proeftijd ontslagen kon worden, hetgeen ook is gebeurd. Na afloop van deze procedure gaat de man gewoon weer aan het werk volgens de vrouw. De huidige ziekmelding vertrouwt de vrouw ook niet. De vrouw heeft de deurwaarder de instructie gegeven de uitspraak van het hof terzake van het verzoek tot schorsing af te wachten. De man heeft tot op dit moment nog geen betalingsvoorstel aan de deurwaarder gedaan.
4.5.1. Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het volgende oordeel.
4.5.2. Vooropgesteld wordt dat bij beoordeling van een geschil als het onderhavige het uitgangspunt is dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking slechts plaats is indien degene die de beschikking ten uitvoer wenst te leggen, mede gelet op de belangen van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan dan wel misbruik maakt van de bevoegdheid tot executie. Dat zal het geval kunnen zijn indien de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.5.3. Het hof is van oordeel dat van de door de rechtbank gegeven beschikking, met inachtneming van de stellingen van de man in zijn verzoek tot schorsing, niet kan worden gezegd dat deze klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust.
De rechtbank heeft op basis van de haar voorliggende gegevens een goed gemotiveerde beslissing genomen. De man stelt in zijn verweerschrift in eerste aanleg dat de vrouw te laat gegevens in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat zij een nieuwe partner heeft en dat zowel het gezin van de man als het gezin van de vrouw nagenoeg hetzelfde inkomen hebben te besteden en dat partijen op grond van artikel 1:397 lid 2 BW gehouden zijn om naar rato van beide inkomens bij te dragen in de behoefte van het kind. De rechtbank heeft in haar beschikking, binnen het kader van de aan haar overgelegde stukken, terecht aangenomen dat niet is gebleken dat de vrouw een inkomen boven bijstandsniveau heeft.
4.5.4. Voorts is niet gebleken van bijzondere feiten en/of omstandigheden, die ná de bestreden beschikking zijn opgekomen en die, indien de tenuitvoerlegging van de beschikking niet wordt geschorst, voor de man een zodanige noodtoestand doen ontstaan, dat gezegd moet worden dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid door tot tenuitvoerlegging over te gaan zonder de uitkomst van het hoger beroep af te wachten.
Uit de stukken en hetgeen partijen ter zitting over en weer naar voren hebben gebracht is het hof gebleken dat de man tijdens de procedure ontslag heeft genomen. De man stelt dat slechts sprake was van wisseling van werkgever nu hij in dezelfde discipline werkzaam zou blijven voor een zelfde salaris. Het hof is echter van oordeel dat de man zich door wisseling van werkgever in een onzekere inkomenssituatie heeft gebracht nu de man op de hoogte was van de proeftijd van twee maanden. Het hof is niet gebleken van een klemmende reden voor de wisseling van werkgever en is van oordeel dat de man door eigen handelen in een onzekere inkomenssituatie terecht is gekomen. Door de man is evenmin voldoende duidelijk gemaakt waarom hij binnen zijn proeftijd is ontslagen. Indien er als sprake is van een noodtoestand had het op de weg van de man gelegen aan te tonen dat dit ontslag niet aan hem te wijten was. Bovendien is gebleken dat de man ná de beschikking van de rechtbank de lasten van zijn eerste hypotheek heeft verhoogd en een tweede hypotheek is aangegaan. De noodzaak daartoe is het hof niet gebleken. De stelling van de man dat hij de tweede hypotheek reeds in 2002 is aangegaan acht het hof niet aannemelijk en onvoldoende onderbouwd, nu de betreffende betalingsverplichting eerst in maart 2003 is aangevangen.
Het spreekt naar het oordeel van het hof voor zich dat een noodtoestand (zo die er al zou zijn) geen reden voor schorsing van de tenuitvoerlegging kan zijn indien de verzoeker die noodtoestand zelf bewust heeft veroorzaakt.
4.5.5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat zich geen omstandigheden voordoen die een schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Breda van 6 februari 2007 rechtvaardigen, zodat het daartoe strekkende verzoek van de man moet worden afgewezen.
5. De beslissing
Het hof:
wijst af het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging bij voorraad van de op 6 februari 2007 door de rechtbank Breda tussen partijen gegeven beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Philips, Van Teeffelen en Draijer-Udo en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 mei 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.