ECLI:NL:GHSHE:2007:BA6983

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002235-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de oorzaak van het bezwijken van de steiger in de Amercentrale-zaak

In de zaak van het bezwijken van de steiger in de Amercentrale op 28 september 2003, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juni 2007 een tussenarrest gewezen. Het hof heeft het onderzoek heropend omdat er aanzienlijke tegenstrijdigheden waren tussen de rapporten van verschillende deskundigen, waaronder de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en dr. ir. Y.P.J. Willems. De deskundigen hebben verschillende conclusies getrokken over de oorzaak van het bezwijken van de steiger, waarbij TNO het ontwerp als onvolledig aanmerkte, terwijl Willems stelde dat de steiger onder bepaalde omstandigheden niet overbelast was. Het hof kan geen inhoudelijk oordeel vellen over de juistheid van de bevindingen van de deskundigen, omdat het niet bekend is met de natuurwetenschappelijke theorieën waarop deze zijn gebaseerd. Het hof heeft daarom behoefte aan nader onderzoek door een deskundige die de in het arrest geformuleerde vragen kan beantwoorden. Het hof heeft de stukken in handen gesteld van de raadsheer-commissaris en zal de deskundige benoemen. De zaak is van belang voor de bewijsvoering in het hoger beroep, waarin de advocaat-generaal de rapporten van TNO wil gebruiken, terwijl de verdediging deze betwist. Het hof heeft besloten om de deskundige in staat te stellen om het onderzoek zo volledig mogelijk uit te voeren door relevante stukken toe te voegen aan het dossier.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002235-06
Uitspraak : 12 juni 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Tussenarrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 24 mei 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-004513-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats], [adres].
Tijdens de beraadslaging is het hof tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
In het onderzoek naar het bezwijken van de steiger in een verbrandingsketel van de Amercentrale op 28 september 2003 stond de vraag centraal wat de oorzaak van het bezwijken van de steiger is geweest: deugde het ontwerp niet, was het ontwerp niet goed uitgevoerd, waren de materialen waarmee de steiger was gebouwd niet in orde, werd de steiger op een andere wijze gebruikt dan was voorzien, of was de oorzaak gelegen in andere factoren.
Het technisch onderzoek ter beantwoording van die vraag is in eerste instantie in hoofdzaak uitgevoerd door de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO. Ten behoeve van dat onderzoek is aan de hand van onder meer het verslag van de zorgvuldig uitgevoerde en uitgebreid gedocumenteerde ontruiming van de verbrandingsketel een reconstructie van de steiger "as built" gemaakt.
De conclusie van TNO was, kort samengevat, dat het onvolledig zijn van het ontwerp van de steiger als belangrijkste oorzaak van het bezwijken ervan kan worden aangemerkt. Andere mogelijk oorzaken zijn door TNO onderzocht en verworpen, met één uitzondering. Zakking van de ketel waarin de steiger was gebouwd met als gevolg een lagere bezwijklast van de steiger kon niet worden uitgesloten, doch werd niet waarschijnlijk geacht (rapport TNO van 18 augustus 2005). Op deze conclusie van TNO heeft het openbaar ministerie de aan verdachte ten laste gelegde feiten gebaseerd en in zijn requisitoir heeft de advocaat-generaal voor de bewijsvoering uit de TNO rapporten geput.
De verdediging heeft al voor de behandeling in eerste aanleg een deskundige verzocht na te gaan of deze conclusie van TNO wel juist was. Dr. ir. Y.P.J. Willems, bouwkundig ingenieur, is tot een heel andere conclusie gekomen (rapport 22 februari 2006, aangevuld op 22 maart 2006). Hij treft, wanneer wordt uitgegaan van een stijve trogwand, geen enkele overbelasting aan in de structuur van de gereconstrueerde steiger. Als echter rekening wordt gehouden met het vervormen van de ketelwand door de afsteuning van de steiger daarop - welke vervorming door hem is berekend - doen zich ernstige overbelastingen voor in de steiger en wel van een dusdanige aard, dat de algemene stabiliteit van de steiger wordt aangetast, aldus Willems.
TNO heeft daarop alsnog een eigen berekening van de vervorming van de trogwand gemaakt en geconcludeerd dat de maxima van de belastingen op verschillende onderdelen van de steiger inderdaad, rekening houdend met de vervorming, ingrijpend lijken te wijzigen (rapport d.d. 29 maart 2006), doch dat heeft volgens TNO geen consequenties voor de conclusie dat instabiliteit de oorzaak is geweest van het bezwijken van de steiger noch voor de conclusie dat de belasting op de verschillende onderdelen hoger is dan de fabrikanten toelaatbaar achten.
Bij de behandeling ter zitting in eerste aanleg zijn een aantal deskundigen van TNO en dr. Willems gehoord en zij zijn ook met elkaar geconfronteerd. Dat heeft niet geleid tot overeenstemming. Door de deskundigen van TNO zijn twijfels geuit over de inzichtelijkheid van de berekeningswijze van Willems, terwijl Willems de onderzoeksmethode van TNO onjuist acht. Nadat Willems alsnog een nadere schriftelijke toelichting heeft verschaft op zijn berekeningswijze (rapport d.d. 12 april 2006) is een aanvankelijk gepland afsluitend verhoor ter zitting van Willems achterwege gebleven, omdat de rechtbank dat bij nader inzien niet meer nodig achtte. In haar vonnis heeft de rechtbank vervolgens gekozen voor de opvatting van TNO, de conclusies van TNO met betrekking tot de oorzaak van het bezwijken van de steiger overgenomen en ten aanzien van de deskundige Willems geconcludeerd dat deze zich niet voldoende controleerbaar had opgesteld en onvoldoende inzicht had verschaft in zijn berekeningen.
In hoger beroep heeft het hof Willems opnieuw gehoord. Inmiddels waren wederom rapporten van deskundigen geproduceerd, niet alleen een reactie d.d. 14 mei 2007 van TNO op het rapport van 12 april 2006 van dr. Willems, maar ook twee nieuwe rapporten van Willems (d.d. 23 april 2007 en 14 mei 2007), een “Beantwoording van vragen” van de verdediging door een derde deskundige, prof. ir. H.H. Snijder, hoogleraar aan de technische universiteit Eindhoven, d.d. 21 april 2007 en het commentaar daarop van TNO van 14 mei 2007.
Zoals hiervoor al is overwogen meent de advocaat-generaal dat de rapporten van TNO voor het bewijs gebezigd kunnen worden. Volgens de verdediging kan dat niet. TNO wist, aldus de verdediging, van het begin af aan van steigers en forensic engineering onvoldoende, zij heeft niet in de vereiste mate onderzocht wat de oorzaak van het bezwijken van de steiger is geweest - immers heeft TNO geen tweede ordeberekening uitgevoerd - , TNO heeft na kritiek van de wel specifiek deskundig te achten tegendeskundige Willems terug moeten komen op fundamentele conclusies, heeft vastgehouden aan conclusies die aantoonbaar onjuist zijn en zich ingegraven in eigen stellingen. Kortom, TNO heeft zich gediskwalificeerd als deskundige en onafhankelijke, onpartijdige adviseur van de rechter.
TNO - en in navolging daarvan de advocaat-generaal - is van mening dat de berekeningen van Willems volgens (zeer) ongebruikelijke methodes hebben plaatsgevonden en dat als gevolg van de keuze van de gegevens die Willems heeft ingevoerd in de rekensoftware, de uitkomsten van zijn berekeningen onbetrouwbaar en niet traceerbaar zijn. TNO komt tot de slotsom dat aan conclusies die Willems trekt op grond van zijn berekeningen geen enkele waarde kan worden gehecht.
Het hof kan geen inhoudelijk oordeel geven over de juistheid van hetgeen door de elkaar tegensprekende deskundigen naar voren wordt gebracht. Het hof kent de natuurwetenschappelijke theorieën en aannames niet waarop de deskundigen hun bevindingen baseren. Het hof moet acht slaan op de bezwaren die de deskundigen tegen elkaars bevindingen geuit hebben en dan een beslissing nemen op de bewijsvraag. Daarbij zal het hof uit de bevindingen van de deskundigen moeten kiezen, maar dan moet wel vaststaan dat deze aan behoorlijke standaarden van deskundigheid en methodische aanvaardbaarheid voldoen.
Op dat punt heeft het hof behoefte aan nader onderzoek door een deskundige. Het hof zal daartoe het onderzoek heropenen en de stukken stellen in handen van de raadsheer-commissaris, teneinde de volgende vragen door een door hem te benoemen deskundige te laten beantwoorden.
1. Zijn de door TNO en dr. Willems gehanteerde onderzoeksmethoden om de oorzaak van het instorten van de steiger in de ketel Amer 9 te achterhalen geschikt en zo ja, zijn zij op de juiste wijze uitgevoerd?
2. Is er een andere, betere methode beschikbaar, en zo ja, welke?
3. Is de stelling dat ook indien de door [verdachte] ontworpen steiger volledig geschoord was, deze zou zijn ingestort uitsluitend als gevolg van de werking van de trogwand, juist?
4. Zijn er overigens nog opmerkingen op het gebied van uw deskundigheid die van belang zijn voor het onderzoek in deze zaak?
Voorts zal het hof de voeging in het dossier bevelen van de stukken betrekking hebbend op de in Engeland met de gegevens van de heer Willems uitgevoerde berekeningen, inclusief printerplots met daarop het voorspelde bezwijkpatroon, zoals ter zitting door de advocaat-generaal aangeboden teneinde de deskundige in de gelegenheid te stellen zijn onderzoek zo volledig mogelijk uit te voeren.
BESLISSING:
Het hof:
heropent het onderzoek;
beveelt de voeging in het dossier van de stukken als hiervoor gemeld;
stelt de stukken in handen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, teneinde een deskundige te benoemen, die de vragen als hiervoor omschreven dient te beantwoorden;
beveelt de oproeping van verdachte tegen een nader te bepalen terechtzitting en de kennisgeving daarvan aan de raadslieden van verdachte;
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. J.J. van der Kaaden,
in tegenwoordigheid van A.J.H.M. van Baast en mr. I. Kroes, griffiers,
en op 12 juni 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.