ECLI:NL:GHSHE:2007:BA6630

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/01843
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.J. van Soest
  • N. van Beelen
  • J.W. Zwemmer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; erfpachtcanons en vooruitbetaling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2007 uitspraak gedaan in het beroep van de heer X, belanghebbende, tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of de door belanghebbende op 30 augustus 2000 betaalde erfpachtcanons voor de jaren 2000/2001 en 2001/2002, ter hoogte van tweemaal f 13.850,--, kunnen worden aangemerkt als een gedeeltelijke afkoop van toekomstige betalingsverplichtingen uit hoofde van erfpacht. De Inspecteur heeft deze stelling betwist, maar het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze betalingen als zodanig moeten worden gekwalificeerd.

Daarnaast heeft de Inspecteur een subsidiaire stelling ingenomen, waarbij hij aanvoert dat artikel 42a, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zich verzet tegen de vooruitbetaling van de erfpachtcanon voor het jaar 2001/2002. Het Hof heeft echter geoordeeld dat deze stelling onvoldoende steun vindt in de tekst en de wetshistorie van het betreffende artikel.

Het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van fl. 70.874,=. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het geding, vastgesteld op € 966,=, en is het griffierecht van € 37,= aan belanghebbende vergoed. De uitspraak is op 19 maart 2007 aan de partijen verzonden, met de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 04/01843
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende zijn aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 maart 2007 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 15 maart 2007, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 70.874,=,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,=,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966,=, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
De gronden
1. Tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de door belanghebbende op 30 augustus 2000 betaalde erfpachtcanons voor de jaren 2000/2001 en 2001/2002, ad tweemaal f 13.850,--, een gedeeltelijke afkoop van toekomstige betalingsverplichtingen uit hoofde van erfpacht vormden.
2. De subsidiaire stelling van de Inspecteur, dat artikel 42a, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zich verzet tegen de vooruitbetaling op 30 augustus 2000 van de erfpachtcanon voor het jaar 2001/2002, vindt onvoldoende steun in de tekst en de wetshistorie van genoemd artikel.
3. Op grond van het onder 1. en 2. overwogene is het gelijk aan de zijde van belanghebbende. Partijen zijn het er voor dat geval over eens dat het belastbare inkomen fl. 70.874,= bedraagt.
Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 966,=.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door A.J. van Soest, voorzitter, N. van Beelen en J.W. Zwemmer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2007.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 19 maart 2007
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.