ECLI:NL:GHSHE:2007:BA6261

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KGC0600454-BR
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. Meulenbroek
  • J. van Erp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke bescherming van kruiwagens en slaafse nabootsing

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2007, staat de auteursrechtelijke bescherming van kruiwagens centraal. De vennootschap Altrad S.A., gevestigd in Frankrijk, heeft in hoger beroep een verbod gevorderd op inbreuk op haar auteursrechten door Letraco B.V., een Nederlandse onderneming die kruiwagens importeert en exporteert. Altrad stelt dat Letraco kruiwagens op de markt heeft gebracht die nagenoeg identiek zijn aan de door haar geproduceerde modellen, de Fort TK-100 en Fort 6B-80, en dat dit leidt tot inbreuk op haar auteursrechten en slaafse nabootsing. Het hof oordeelt dat de vormgeving van de kruiwagens primair wordt bepaald door technische eisen en niet door persoonlijke invulling van de maker. Dit betekent dat de auteursrechtelijke bescherming niet kan worden toegewezen, omdat de ontwerpen niet voldoen aan de vereisten van originaliteit en eigen karakter. Het hof concludeert dat er geen verwarring kan ontstaan bij het publiek tussen de kruiwagens van Altrad en die van Letraco, gezien de duidelijke verschillen in ontwerp en merk. De vorderingen van Altrad worden afgewezen, en de vorderingen van Letraco tot opheffing van de beslagen worden toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt Altrad in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

typ. MM
rolnr. KG C0600454/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vijfde kamer, van 24 april 2007,
gewezen in de zaak van:
de vennootschap naar Frans recht ALTRAD S.A.,
gevestigd te Florensac (Frankrijk),
appellante,
verweerster in het incident,
procureur: mr. F.V.B.M. Mutsaerts,
t e g e n :
de besloten vennootschap LETRACO B.V.,
gevestigd te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
geïntimeerde,
eiseres in het incident,
procureur: mr. E.J. Louwers,
als vervolg op het incidenteel arrest van dit hof van 11 juli 2006 inzake het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda tussen partijen onder zaaknummer 155590/KG ZA 06-31 gewezen vonnis van 9 maart 2006.
5. Het verdere verloop van het proces
Bij genoemd incidenteel arrest is de voeging bevolen van deze zaak met de zaak met rolnummer C06/00323 (Altrad/[naam]).
Bij memorie van antwoord heeft Letraco onder overlegging van vijf producties (nrs. 17-21) de grieven van Altrad bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Altrad in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens heeft Letraco doen weten dat zij bij vonnis van de rechtbank Breda van [datum 1] is staat van faillissement is verklaard.
Het geding is daarop van rechtswege geschorst ten aanzien van onderdeel 5. van de vorderingen in conventie van Altrad (artikel 29 Fw).
In verband met de overige vorderingen is de curator in het faillissement van Letraco door Altrad opgeroepen. Deze heeft de procedure niet overgenomen. Afgezien van onderdeel 5. van de vorderingen in conventie, is de procedure daarop voortgezet (conventie artikel 28 lid 4 Fw, reconventie artikel 27 lid 2 Fw).
Ten slotte heeft Altrad de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
6. De grieven
Altrad heeft bij appeldagvaarding vier grieven aangevoerd. Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding.
7. De beoordeling
7.1 Als gevolg van het faillissement van Letraco is de voeging van de onderhavige zaak met de zaak met rolnummer C06/00323 niet geëffectueerd. In die zaak is inmiddels op 13 maart 2007 arrest gewezen.
7.2 De vaststelling van de feiten onder 3.1 van het vonnis waarvan beroep is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat.
7.3 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) Altrad houdt zich onder meer bezig met het produceren en verhandelen van industriële producten.
b) Op [datum 2] heeft Altrad een 'purchase agreement' gesloten met de curator van de gefailleerde onderneming [bedrijf 1].
c) [bedrijf 1] heeft zich vanaf 1950 tot aan haar faillissement in 2005 bezig gehouden met het ontwerpen, produceren en verhandelen van kruiwagens, waaronder de modellen Fort TK-100 (uitgevoerd met een 100 liter groene kunststof bak) en Fort 6B-80 (uitgevoerd met een 80 liter gegalvaniseerde bak).
d) Altrad stelt alle activa van [bedrijf 1] onbezwaard overgenomen te hebben, waaronder de intellectuele eigendomsrechten op beide genoemde modellen.
e) Letraco is een onderneming die zich toelegt op, onder andere, het importeren en exporteren van steekwagens, gereedschappen, banden en velgen ten behoeve van transportmiddelen en kruiwagens.
f) Volgens Altrad heeft Letraco in China geproduceerde kruiwagens op de markt gebracht die nagenoeg identiek zijn aan de Fort TK-100 en de Fort 6B-80, waardoor sprake is van inbreuk op de haar toebehorende auteursrechten, dan wel van slaafse nabootsing. Altrad heeft daarom op grond van artikel 28 Auteurswet beslag doen leggen op bij Letraco aanwezige onderdelen van kruiwagens.
7.4 In dit kort geding vordert Altrad in conventie, kort gezegd, een verbod op inbreuk op haar auteursrechten, dan wel op slaafse nabootsing en onrechtmatig handelen met betrekking tot genoemde kruiwagens, met nevenvorderingen. Onderdeel 5. van de vorderingen van Altrad betreft de veroordeling van Letraco tot betaling van een nog te bepalen bedrag aan schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten. Zoals gezegd, is de procedure ten aanzien van dit onderdeel geschorst. Het navolgende betreft daarom steeds alleen de overige vorderingen van Altrad.
In reconventie vordert Letraco, kort gezegd, opheffing van de beslagen en een verbod op verdere beslagen en belemmeringen. Partijen hebben de vorderingen over en weer bestreden.
7.5 Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter in conventie de vorderingen van Altrad afgewezen en in reconventie de vorderingen van Letraco grotendeels toegewezen.
7.6 Bij de beantwoording van de vraag of de auteursrechtelijke grondslag de vorderingen van Altrad kan dragen heeft de voorzieningenrechter tot uitgangspunt genomen dat voor het ontstaan van auteursrecht is vereist dat het werk een eigen oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker draagt, waarbij is uitgesloten datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect (r.o. 3.5). Dit uitgangspunt is niet bestreden, zodat het hof dit bij de verdere beoordeling eveneens zal hanteren.
7.7 De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat niet is gebleken dat de technische en functionele elementen op zodanige wijze zijn toegepast, dat de Fort-kruiwagens een eigen karakter hebben en voldoende origineel zijn. Tegen dit oordeel is grief I van Altrad gericht.
7.8 Altrad stelt zich op het standpunt dat beide Fort-kruiwagens in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming en dat de vormgeving niet louter is bepaald door technisch en functioneel objectieve eisen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Altrad in eerste aanleg onder meer een verklaring d.d. 17 februari 2006 in het geding gebracht (prod. 12), op haar verzoek opgesteld door de deskundige prof.ir. J.J. Jacobs.
Prof. Jacobs heeft de vormgeving van deze Fort-kruiwagens (en een derde model) bestudeerd en hij komt tot de volgende conclusie: "Binnen de beperkte marges van het ontwerpen van een kruiwagen is Fort er zonder twijfel in geslaagd, door voor haar kruiwagens een aantal subjectieve ontwerpkeuzes te maken, een product op de markt te plaatsen dat oorspronkelijke en auteursrechtelijk te beschermen trekken heeft." De aspecten die prof. Jacobs hierbij op het oog heeft zijn het verloop van het frame, de haakse omzetting van het frame aan de voorzijde, de stand van de baksteun, de kruisvorm van de verstevigingsribben aan de onderzijde en de geribbelde wielvelg.
Letraco heeft de bevindingen van prof. Jacobs bestreden en daarbij aangetekend dat de geribbelde velg door haar niet wordt toegepast.
7.9 Naar het voorlopig oordeel van het hof ligt het primaat van de vormgeving van de verschillende hiervoor aangeduide onderdelen van de kruiwagens bij het technisch effect ervan en niet bij de persoonlijke invulling van de maker (waarvan overigens niet duidelijk is geworden wie, en op welk moment, als zodanig kan worden aangemerkt). Het gaat hier om een gebruiksvoorwerp/gereedschap dat naar zijn aard en functie primair wordt bepaald door technische eisen. Aan Altrad kan worden toegegeven dat ook daarbij persoonlijke keuzes mogelijk zijn. Echter, wanneer de verschillende onderdelen worden bezien en worden afgezet tegen de overeenkomstige onderdelen van de vele kruiwagens van andere fabrikanten waarvan partijen afbeeldingen in het geding hebben gebracht, dient de voorlopige conclusie te zijn dat aan het verloop van het frame, de lichte knik daarin ter hoogte van de as van het voorwiel, de haakse omzetting ervan aan de voorzijde en de plaatsing van de baksteun in onvoldoende mate een subjectief, persoonlijk karakter kan worden toegekend. De kruisvorm in de verstevigingsribben is naar het voorlopig oordeel van het hof een zodanig gering en weinig in het oog vallend aspect dat daaraan in dit verband geen relevantie kan worden toegekend. Resteert de wielvelg. De vormgeving daarvan lijkt voorshands mede ingegeven door de persoonlijke keuze van de ontwerper ervan, maar alleen de wielvelg is op het ontwerp van de kruiwagens als geheel een onvoldoende kenmerkend aspect om ten aanzien van de kruiwagens waarvoor de auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen te kunnen spreken van een 'werk' in de zin van de Auteurswet. Daar komt bij dat Letraco onbetwist heeft gesteld dat deze velg door haar niet wordt toegepast, zodat dit onderdeel voor de beantwoording van de vraag die hier aan de orde is relevantie mist. Grief I wordt verworpen.
7.10 Ten aanzien van de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen door Letraco vanwege slaafse nabootsing heeft de voorzieningenrechter tot uitgangspunt genomen dat van slaafse nabootsing sprake is wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat of vergroot wordt (r.o. 3.6). Dit uitgangspunt is niet bestreden; het hof zal dit bij de verdere beoordeling eveneens hanteren.
7.11 De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat bij het publiek geen verwarring tussen de Fort-kruiwagens en de kruiwagens van Letraco valt te duchten, enerzijds omdat de Fort-kruiwagens zijn uitgevoerd met een groene geribbelde kunststoffen velg en de kruiwagens van Letraco een rode gladde ijzeren velg hebben en anderzijds omdat in de bak van de Fort-kruiwagens in reliëf met grote letters het woord FORT is aangebracht, terwijl op de bak van de kruiwagens van Letraco met witte letters het woord LETRACO is aangebracht. Tegen dit oordeel is grief II gericht.
7.12 Aan Altrad kan worden toegegeven dat de Fort-kruiwagens en de kruiwagens van Letraco overeenstemmen op de onderdelen die prof. Jacobs heeft genoemd, met uitzondering van de groene geribbelde wielvelg die door Letraco niet wordt toegepast. Echter, wanneer in aanmerking wordt genomen de zeer in het oog lopende wijze waarop zowel de Fort-kruiwagens als de kruiwagens van Letraco worden voorzien van de desbetreffende merken, is niet goed voorstelbaar dat bij het in aanmerking komende publiek enige verwarring zou kunnen ontstaan. Het gevaar daarvoor is nog geringer wanneer de Fort-kruiwagen met de groene geribbelde wielvelg wordt vergeleken met de kruiwagen van Letraco met een rode gladde velg. Vergelijking van de Fort-kruiwagen met een rode gladde velg en de kruiwagen met een vergelijkbare velg leidt niet tot een ander resultaat aangezien deze velg, zoals Letraco onbetwist heeft gesteld, algemeen gangbaar is en dus niet wijst in de richting van een bepaalde leverancier. Grief II wordt verworpen.
7.13 Grief III richt zich tegen de toewijzing van de reconventionele vordering van Letraco tot opheffing van het beslag (r.o. 3.7). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof met de voorzieningenrechter van oordeel dat voor beslagen van Altrad ten laste van Letraco geen grond is zodat de desbetreffende vordering van Letraco voor toewijzing in aanmerking komt. Grief III wordt verworpen.
7.14 Dat geldt ook voor grief IV die de proceskostenveroordeling betreft. Het resultaat van de procedure brengt mee (ook wanneer onderdeel 5. van de vordering van Altrad buiten beschouwing blijft) dat de proceskosten in eerste aanleg voor rekening van Altrad komen.
7.15 Letraco heeft aan het einde van haar memorie van antwoord onder het kopje 'memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel' vermeld dat al hetgeen in die memorie is gesteld daar als ingelast moet worden beschouwd (punt 65). Enige grief, toelichting of vordering volgt evenwel niet, zodat het hof dit onderdeel als een kennelijke verschrijving buiten beschouwing laat.
7.16 Een en ander leidt ertoe dat het hof (afgezien van onderdeel 5. van de vordering van Altrad) tot dezelfde slotsom komt als de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep zodat dit vonnis (in zoverre) bekrachtigd dient te worden met veroordeling van Altrad in de kosten van het hoger beroep (hoofdzaak en incident).
7.17 Letraco heeft met betrekking tot de proceskosten aanspraak gemaakt op 'de kosten van de beslaglegging en de nakosten conform het liquidatietarief'. Van kosten van beslaglegging die deel kunnen uitmaken van de proceskosten, is alleen sprake bij beslaglegging door de partij aan wie proceskosten moeten worden vergoed. Van beslaglegging door Letraco is evenwel niets gebleken, zodat op dit punt geen kosten kunnen worden toegewezen. Met betrekking tot de nakosten verwijst het hof naar de bijzondere regeling hiervoor van artikel 237 lid 4 Rv. De proceskostenveroordeling blijft derhalve beperkt tot de kosten van de procedure zelf.
7.18 Aangezien de procedure met betrekking tot één onderdeel van rechtswege is geschorst, is het thans nog niet mogelijk de procedure volledig te beëindigen. Voor zover dat wel mogelijk is, zal dat in het dictum van dit arrest geschieden.
8. De beslissing
Het hof:
In de hoofdzaak
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat ten aanzien van onderdeel 5. van de vordering van Altrad de procedure is geschorst;
verwijst de zaak ten aanzien van onderdeel 5. van de vordering van Altrad naar de rol van dinsdag 16 oktober 2007 voor beraad (DAR);
In de hoofdzaak en in het incident
veroordeelt Altrad in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Letraco begroot op € 296,= aan verschotten en op € 1.788,= aan salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Van Erp en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 24 april 2007.