ECLI:NL:GHSHE:2007:BA3931

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R200700107
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Everaars-Katerberg
  • Kranenburg
  • Pellis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarige [X.]

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Breda, waarin de minderjarige [X.] onder toezicht is gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De moeder verzoekt om schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad en vernietiging van de bestreden beschikking. De rechtbank had geoordeeld dat [X.] ernstig werd bedreigd in haar ontwikkeling door de conflicten tussen de ouders, wat leidde tot een loyaliteitsconflict. De moeder betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat de rechtbank ten onrechte de raad ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling is [X.] gehoord, en zijn beide ouders bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de verklaringen van de betrokkenen. Het hof oordeelt dat de huidige vrijwillige hulpverlening niet voldoende is en bevestigt de ondertoezichtstelling, maar vernietigt de machtiging tot uithuisplaatsing, aangezien deze niet noodzakelijk is gebleken. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring, omdat de uithuisplaatsing vooralsnog niet zal plaatsvinden. De beslissing van het hof is genomen op 2 april 2007.

Uitspraak

MB
2 april 2007
Sector Civiel Recht
Rekestnummer R200700107 gevoegd met R200700122
Zaaknummer eerste aanleg: 168596 JE RK 06-1971
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: de moeder,
procureur: mr. M. Stegeman,
t e g e n
de Raad voor de Kinderbescherming regio Midden – en West-Brabant,
gevestigd te Breda,
geïntimeerde,
hierna: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer [Z.], vader van [X.], hierna: de vader;
- de stichting Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, gevestigd te Breda, hierna: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 16 januari 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 1 februari 2007, heeft de moeder verzocht:
- de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking op te schorten overeenkomstig artikel 360 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
- de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de raad (alsnog) niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel de verzoeken van de raad strekkende tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [X.] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar], hierna: [X.], in een accommodatie van een zorgaanbieder (alsnog) af te wijzen.
2.2. Gelet op de verknochtheid van de ter griffie onder de nummers R200700107 en R200700122 ingeschreven zaken heeft het hof daarvan aanvankelijk voeging gelast. Ter zitting is alsnog besloten de zaken afzonderlijk te behandelen en daarin te beslissen.
2.3. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 februari 2007, heeft de vader verzocht de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de moeder haar vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van de moeder in de kosten van dit geding.
2.4. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling is [X.] gehoord.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2007. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mevrouw mr. Z. Gademan, advocaat;
- de vader, bijgestaan door mr. A.R. Oosterhuis, advocaat;
- mr. H. Werger, namens de raad.
2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- de productie, overgelegd bij het verweerschrift;
- de brief van de procureur van de moeder d.d. 31 januari 2007;
- de fax met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 14 februari 2007.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder is [X.] geboren. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [X.]. [X.] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder en er bestaat een omgangs-regeling met de vader (elke veertien dagen een weekend).
4.2. Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank [X.] met ingang van 16 januari 2007 tot uiterlijk 16 januari 2008 onder toezicht van de stichting gesteld en heeft de rechtbank de stichting gemachtigd [X.] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder met ingang van 16 januari 2007 tot 16 juli 2007. Deze beschikking is uitvoer bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat zij de visie van de raad dat [X.] ernstig wordt bedreigd in haar ontwikkeling deelt. Als gevolg van de hevige strijd tussen de ouders, is [X.] zodanig in een loyaliteitsconflict geraakt dat een uithuisplaatsing op een neutrale plaats in haar belang moet worden geacht. Het is in het belang van [X.] dat haar rust wordt geboden en dat zij wordt ontdaan van de belastende thuissituatie. Nu er door verschillende deskundigen tegenstrijdige rapporten zijn opgesteld, dient er duidelijkheid te komen over de gedragsproblematiek van [X.] en welk hulp-verleningstraject in haar belang uitgezet dient te worden. Door de uithuisplaatsing van [X.] op een neutrale plek zal geen beïnvloeding door één van haar ouders plaatsvinden waardoor objectief onderzoek gedaan kan worden. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing beperkt tot een periode van zes maanden om een evaluatiemoment te creëren. De rechtbank heeft benadrukt dat er niet vanuit mag worden gegaan dat [X.] na deze periode thuisgeplaatst wordt bij één van haar ouders. De moeder kan zich niet met deze beslissing verenigen en komt hiervan in hoger beroep.
4.3. In het beroepschrift stelt de moeder het volgende.
4.3.1. De moeder stelt in het eerste onderdeel van haar eerste grief dat de rechtbank de raad ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoeken tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [X.] dan wel deze verzoeken heeft toegewezen. De raad heeft namelijk verzuimd de conform de wet en het procesreglement familierecht Rechtbanken benodigde bijlagen, waaronder het indicatiebesluit, over te leggen, althans voor zover deze zijn overgelegd verzuimd hiervan afschriften aan de moeder te sturen. De rechtbank had om die reden op de inhoud van het indicatiebesluit geen acht mogen slaan en had volgens de moeder op grond van het voorgaande niet tot toewijzing van het verzoek van de raad tot afgifte van een machtiging uithuisplaatsing mogen overgaan. Daarnaast stelt de moeder in het tweede onderdeel van haar eerste grief dat de inhoud van het indicatiebesluit onjuist is. Er staat in het besluit dat de ouders akkoord zijn, hetgeen de moeder ontkent. De moeder is over het besluit niet gehoord en heeft niet kunnen aangeven of zij akkoord ging.
4.3.2. De tweede grief houdt in dat de rechtbank ten onrechte de verzoeken van de raad heeft toegewezen, nu [X.] niet behoorlijk is opgeroepen voor de zitting in eerste aanleg. De moeder heeft tijdens de behandeling van de zitting in eerste aanleg benadrukt dat in de brieven van de rechtbank niet werd vermeld dat [X.] ter zitting diende te verschijnen, hetgeen door de rechtbank werd erkend.
De rechtbank had de mondelinge behandeling moeten aanhouden om [X.] te horen en heeft ten onrechte de verzoeken van de raad toegewezen, aldus de moeder.
4.3.3. In haar derde grief voert de moeder aan dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat aan de eisen van artikel 1:254 BW is voldaan. Van een bedreiging in de ontwikkeling, zoals de raad stelt in haar rapport, is geen sprake. De moeder benadrukt dat het haar niet verweten kan worden dat de begeleiding van [X.] enige tijd stil heeft gelegen. De moeder ontkent dat zij volledig gefocust is op het conflict met de vader en zich daarom niet meer zou kunnen verplaatsen in [X.]. De moeder doet er naar haar zeggen alles aan om te zorgen dat [X.] de hulp krijgt die zij nodig heeft. [X.] accepteert het gezag van de moeder en laat zich daar waar nodig corrigeren. Van ernstige gedragsproblemen die bedreigend zijn voor de ontwikkeling van [X.] is naar de mening van de moeder geen sprake.
De moeder stelt bovendien dat als er sprake zou zijn van problemen die bedreigend zijn voor de ontwikkeling van [X.], het gezag van de ouders alleen kan worden beperkt als de problemen niet op een minder ingrijpende wijze kunnen worden opgelost. Zowel de raad als de rechtbank hebben nagelaten aan te geven welke andere middelen tevergeefs zijn aangewend om bedreiging af te wenden dan wel op grond waarvan mag worden verwacht dat het aanwenden van andere middelen geen zin heeft. De moeder benadrukt dat zij altijd heeft aangegeven bereid te zijn vrijwillige hulpverlening te aanvaarden.
4.3.4. De vierde grief houdt tenslotte in dat de rechtbank ten onrechte de stichting heeft gemachtigd [X.] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder. Aan de wettelijke vereisten van artikel 1:261 BW is niet voldaan, zo stelt de moeder. Het is volgens haar niet noodzakelijk om [X.] in het kader van haar opvoeding en verzorging en/of in het kader van nader onderzoek uit huis te plaatsen. De raad heeft onvoldoende gronden aangevoerd die een uithuisplaatsing in verband met opvoeding en verzorging kunnen rechtvaardigen. Bovendien is van een belastende thuissituatie geen sprake, de verstandhouding tussen de moeder en [X.] is beter dan ooit. De raad heeft aangegeven een second-opinion te willen uitvoeren naar de stoornis van [X.]. De moeder is bereid haar medewerking te verlenen indien nader onderzoek is geïndiceerd. De moeder stelt dat dit onderzoek ook uitgevoerd kan worden wanneer [X.] bij de moeder verblijft. Een uithuisplaatsing is hiervoor niet noodzakelijk.
4.3.5.Incidenteel verzoek: schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Gelet op het ingestelde beroep kan de moeder er niet mee instemmen dat de stichting alvast over zou kunnen gaan tot uithuisplaatsing van [X.] terwijl er nog geen beslissing door het hof is genomen. De moeder wenst dan ook dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt opgeschort; zij beroept zich hiertoe op de bovenstaande grieven.
4.4. De vader heeft bij verweerschrift het volgende aangevoerd.
4.4.1. De vader stelt in de eerste plaats dat het feit dat de moeder van het indicatiebesluit in eerste aanleg geen kennis heeft kunnen nemen niets af doet aan het feit dat de rechtbank het indicatiebesluit tijdig heeft ontvangen. Daarnaast merkt de vader ten aanzien van het beroep van de moeder op het procesreglement op dat dit reglement als doel heeft de processuele gang van zaken binnen de rechtbank te regelen. Het is derhalve geen wet.
4.4.2. Ten aanzien van het niet horen van [X.] op de zitting in eerste aanleg meent de vader dat de moeder zelf de oorzaak is van het feit dat [X.] niet is gehoord. De moeder heeft volgens hem [X.] niet meegenomen naar de zitting.
4.4.3. De vader stelt voorts dat [X.]’s ontwikkeling is bedreigd omdat zij in een milieu verkeert waar zij in een sterk, zelfs agressief, spanningsveld gehouden wordt door een vete tussen twee ouders die, willens en wetens door de moeder en haar huidige partner in stand wordt gehouden.
Dat vrijwillige hulpverlening geen soelaas biedt of geboden heeft, komt voort uit het feit dat de moeder dit niet wenst in te zien. Tevens wijzigt de moeder steeds haar visie wat betreft de stoornis van [X.]. De vader stelt dat de moeder niet in staat is zaken zelfstandig te regelen, dit zou al jaren aan de orde zijn.
De vader stelt dat er op dit moment volgens de raad geen mogelijkheden bestaan om [X.] op een fatsoenlijke en werkbare wijze en op een neutrale plaats opvang en hulp te bieden. [X.] heeft eerder aangegeven bij de vader te willen wonen, zij zou tijdelijk bij de vader geplaatst kunnen worden in afwachting van vervolgstappen.
4.4.4. De vader stelt dat het standpunt van de raad ten aanzien van het nader uit te voeren onderzoek naar de stoornis van [X.] niet eenduidig is. Er valt niet te onderscheiden waar uithuisplaatsing en waar een setting voor onderzoek begint, respectievelijk eindigt. Hierover moet een uitspraak volgen, aldus de vader. De wens van de raad om [X.] niet bij de vader te laten wonen, is slechts afgedekt door een zogeheten onmogelijk loyaliteitsconflict, maar gezien het ontbreken van de middelen zou van de wens van de raad moeten worden afgestapt. De vader stelt dat het aannemelijk is dat hij, in tegenstelling tot de moeder, wel kan zorgen voor een vrijwillige hulpverlening in de thuissituatie en dat [X.] hierbij gebaat is.
4.4.5. De vader acht een ondertoezichtstelling in dit geval geïndiceerd om het voor [X.] mogelijk te maken zich tussen de ouders te handhaven. Een uithuisplaatsing is in deze niet het juiste antwoord, aldus de vader.
4.5. Het hof overweegt als volgt.
4.5.1. Het hof stelt vast dat de rechtbank haar beslissing tot de ondertoezicht-stelling van [X.] heeft getoetst aan de wettelijke vereisten. Voor zover daarbij niet geheel overeenkomstig de daarbij vastgestelde regels van het procesreglement is gehandeld, kunnen deze tekortkomingen in het hoger beroep worden hersteld. Met de moeder stelt het hof vast dat [X.] door de kinderrechter niet in de gelegenheid is gesteld ter zake van het verzoek van de raad te worden gehoord, maar ook dit verzuim is in hoger beroep hersteld. Dientengevolge heeft de moeder uit dien hoofde geen belang bij een vernietiging van de bestreden beschikking, zodat de hierop gerichte grieven I en II worden verworpen.
Ondertoezichtstelling
4.5.2. Artikel 1:254 lid 1 BW geeft de kinderrechter de bevoegdheid over te gaan tot een ondertoezichtstelling van een minderjarige indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.5.3. Op grond van hetgeen ter zitting en uit de stukken naar voren is gekomen oordeelt het hof als volgt.
4.5.4. Hoewel uit het minderjarigenverhoor en ter zitting is gebleken dat het nu beter gaat met [X.], dat ze nu weer gewend is op school en weer plezier heeft in dingen, is het hof met de rechtbank van oordeel dat [X.] ook thans nog ernstig bedreigd wordt in haar ontwikkeling. Er is sprake van een hevige strijd tussen de ouders welke zeer belastend is voor [X.] en waardoor zij in een loyaliteitsconflict verkeert. Gebleken is dat [X.] meerdere malen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, welke lijken samen te hangen met de wens van [X.] om bij de ene of de andere ouder te verblijven. Tijdens het minderjarigen- verhoor heeft zij verklaard dat zij, toen haar vader haar op 17 oktober 2006 na een omgangsweekend niet thuis heeft gebracht en zij tijdelijk bij haar vader verbleef, van haar vader de belastende verklaring d.d. 27 oktober 2006 over de moeder heeft moeten ondertekenen zonder de inhoud daarvan te kennen. De vader zou zich tegenover [X.] negatief uitlaten over de moeder. Hoewel uit het raadonderzoek is gebleken dat [X.] destijds heeft aangegeven bij de vader te willen wonen heeft zij tijdens het minderjarigenverhoor aangegeven thans bij de moeder te willen wonen en het liefst geen omgang te willen met de vader. Ook de raad heeft ter zitting verklaard dat [X.] nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Volgens de raad wordt ze heen en weer gesleept tussen de ouders die uitgaan van verschillende diagnoses ten aanzien van de psychische gesteldheid van [X.]. [X.] legt hierdoor tegenstrijdige verklaringen af. Het feit dat [X.] nu iets rustiger is zegt niets over het voortduren van de bedreiging, aldus de raad.
4.5.5. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen en uit de stukken kan worden afgeleid dat meerdere deskundigen en hulpverleners zich hebben gebogen over de psychische gesteldheid van [X.]. Deze hulp in het vrijwillige kader is echter in het verleden ontoereikend gebleken. Als gevolg van het loyaliteitsconflict waar [X.] in verkeert, is de psychologische hulpverlening in november 2006 afgebroken. Thans wordt er ook van verschillende kanten (in het vrijwillige kader) hulp aan [X.] geboden. Deze hulp bestaat onder andere uit de begeleiding door een Hbo-studente, zij helpt [X.] met het organiseren van haar agenda en haar huiswerk. Daarnaast kan [X.] op elk moment hulp vragen van drs. S. den Hengst, gezondheidszorg- psycholoog. De orthopedagoog, José van Hoof, biedt [X.] ondersteuning bij haar sociale contacten op school en mevrouw Appels besteedt als mentor extra tijd aan [X.] op school.
Het hof is het eens met de raad dat de huidige vrijwillige hulpverlening in deze situatie niet voldoende moet worden geacht, met name nu beide ouders het niet eens kunnen worden over de aard en noodzaak van de voor [X.] in te schakelen hulpverlening. De rechtbank heeft dan ook terecht de maatregel van een ondertoezichtstelling noodzakelijk geoordeeld.
4.5.6. Het hof zal het onderdeel van de bestreden beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [X.] op grond van het voorgaande bekrachtigen.
Machtiging uithuisplaatsing
4.6.1. Ter zitting is gebleken dat er thans nog geen gezinsvoogd is aangesteld door de stichting. De stichting heeft te kampen met wachtlijsten waardoor de uithuis-plaatsing nog niet is geëffectueerd en dit op korte termijn ook niet te verwachten is. De raad heeft verklaard er geen bezwaar tegen te hebben als de uithuisplaatsing uit praktische en tactische overwegingen (uitdrukkelijk niet op grond van inhoudelijke overwegingen) in het geheel niet wordt geëffectueerd. De indruk van de raad is dat het nu kennelijk redelijk gaat met [X.] bij de moeder en dat [X.] eerder medewerking zal verlenen aan een second-opinion wanneer zij bij de moeder verblijft, dan wanneer zij uit huis geplaatst wordt. De raad geeft er daarom de voorkeur aan dat een nader onderzoek naar de stoornis van [X.] door het Ambulatorium vanuit de thuissituatie plaatsvindt.
4.6.2. Het hof is van oordeel dat de moeder geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de tegen de machtiging uithuisplaatsing gerichte grieven, nu de raad ter zitting heeft aangegeven dat er vooralsnog geen feitelijke uithuisplaatsing van [X.] zal plaatsvinden. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder en de vader hebben verklaard achter een onafhankelijk onderzoek naar de geestelijke vermogens van [X.] te staan.
Dit onderdeel van de bestreden beschikking zal door het hof worden vernietigd en het hof zal, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de raad alsnog afwijzen.
Schorsingsverzoek
4.7. Het door de moeder ingediende schorsingsverzoek gericht tegen de machtiging uithuisplaatsing van [X.] is door de moeder, na de toezegging van de raad ter zitting dat de uithuisplaatsing vooralsnog niet wordt geëffectueerd, ter zitting ingetrokken. Ten aanzien van dit onderdeel van het beroep van de moeder zal het hof haar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
4.8. Het verzoek van de vader de moeder in de kosten van dit geding te veroordelen wordt afgewezen nu partijen voormalige echtgenoten zijn.
5. De beslissing
Het hof:
verklaart [X.] alsnog niet-ontvankelijk in haar incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Breda van 16 januari 2007.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Breda van 16 januari 2007 ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [X.] ;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Breda van 16 januari 2007 ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing en wijst, opnieuw rechtdoende, het inleidende verzoek van de raad in zoverre alsnog af;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Everaars-Katerberg, Kranenburg en Pellis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 april 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.