ECLI:NL:GHSHE:2007:BA1946

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C050412
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Bod
  • De Groot-Van Dijken
  • Huijbers-Koopman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van de gemeente tot onderhoud van bermsloten en watergangen

In deze zaak vorderden de appellanten, agrariërs met gronden in de gemeente Bergeijk, dat de gemeente verplicht zou worden tot het volledige beheer en onderhoud van bermsloten die tevens watergangen zijn. De gemeente had in het verleden het onderhoud verzorgd, maar had haar beleid gewijzigd en stelde dat zij niet langer verplicht was om dit onderhoud volledig voor haar rekening te nemen. Het hof oordeelde dat de gemeente vrij was om haar beleid te wijzigen en dat er geen wettelijke of contractuele verplichting bestond om het onderhoud van de bermsloten geheel voor haar rekening te nemen. De appellanten voerden aan dat de gemeente op basis van eerdere besluiten en toezeggingen verplicht was om het onderhoud uit te voeren, maar het hof oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de vorderingen te ondersteunen. De gemeente was niet onterecht in haar standpunt dat de onderhoudsplicht bij de eigenaren van de aangrenzende gronden lag, en de vorderingen van de appellanten werden afgewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

typ. MdL
rolnr. C0500412/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 27 maart 2007,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANT SUB 2],
3. [APPELLANT SUB 3],
4. [APPELLANT SUB 4],
5. [APPELLANT SUB 5],
6. [APPELLANTE SUB 6],
allen wonende [plaats],
appellanten bij exploit van dagvaarding d.d. 17 maart 2005,
procureur: mr. L.R.G.M. Spronken,
tegen:
DE OPENBARE RECHTSPERSOON GEMEENTE BERGEIJK,
zetelende te Bergeijk,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.A.M. van Heijningen,
op het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 22 december 2004 tussen appellanten - [appellanten] - als eisers en geïntimeerde - de gemeente - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 106469/HA ZA 04-387)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven hebben [appellanten] zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van hun vorderingen met veroordeling van de gemeente in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de gemeente een productie overgelegd en de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven van [appellanten] strekken ten betoge dat de rechtbank hun vorderingen ten onrechte heeft afgewezen.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [appellanten]. hebben ieder een agrarisch bedrijf met gronden gelegen in de gemeente [gemeente]. De gronden liggen deels aan de [straat 1], deels aan de [straat 2], deels aan [straat 3] en deels aan de [straat 4]. Tussen genoemde wegen en gronden liggen bermsloten.
b. In het kader van de ruilverkaveling [gemeente] is bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant van 26 september 1973 (verder het toedelingsbesluit 1973: prod. 1 inl. dagv.) bepaald "dat eigendom, beheer en onderhoud van de wegen, waterlopen en (....) worden toegewezen, zoals is aangegeven op de bij dit besluit behorende (....) staten A (wegen), B (waterlopen), (....);
Eigendom, beheer en onderhoud van de hierboven onder 4.1.a. genoemde wegen met bermsloten zijn opgenomen in de staten A. en destijds toegewezen aan de gemeente Riethoven. De gemeente Riethoven is bij de gemeentelijke herindeling per 1 januari 1997 heringedeeld waaruit de gemeente Bergeijk is ontstaan. Waar hierna wordt gesproken van de gemeente wordt daaronder - voorzover van toepassing - tevens verstaan de vroegere gemeente Riethoven.
c. Art. 15, lid 3 van de Wegenwet bepaalt:
"Tot het onderhoud van een weg (....), behoort mede het onderhoud van een tot dien weg behoorende berm of een tot dien weg behoorende bermsloot, echter slechts voor zoover het onderhoud van den berm of de bermsloot dient ten behoeve van de instandhouding en de bruikbaarheid van den weg en voor zoover het onderhoud niet, uit welken hoofde ook, tot de verplichting van anderen behoort'.
De in dit geding aan de orde zijnde bermsloten zijn aan te merken als bermsloten in de zin van de Wegenwet.
d. Ten tijde van het toedelingsbesluit 1973 was tevens van toepassing het Reglement op de watergangen in de provincie Noord-Brabant d.d. 4 oktober 1965 (verder: Reglement 1965: prod. 21 inl. dagv.). Reglement 1965 verstaat onder watergangen :"bij een waterschap of gemeente in beheer zijnde openbare wateren, voorzover deze dienstig zijn aan de waterbeheersing van gronden, welke aangewend worden of bestemd zijn voor agrarische doeleinden of bosbouw." Daarbij werd in Reglement 1965 onderscheid gemaakt tussen "watergangen, welke van overwegend belang zijn voor de waterbeheersing" en "watergangen, welke van beperkt belang zijn voor de waterbeheersing" (art. 5 Reglement 1965).
De in dit geding aan de orde zijnde bermsloten zijn (geheel of gedeeltelijk) tevens aan te merken als watergangen van beperkt belang.
e. In art. 7 Reglement 1965 is bepaald: "Het onderhoud van watergangen, welke van beperkt belang zijn voor de waterbeheersing, berust bij de eigenaren of gebruikers der aangrenzende gronden, tenzij een waterschap of gemeente onderhoudsplichtig is. De onderhoudsverplichting van een eigenaar of gebruiker strekt zich uit tot de halve breedte van het aan zijn gronden grenzende gedeelte van een watergang."
f. Reglement 1965 is in 1997 vervangen door de Verordening waterhuishouding Provincie Noord-Brabant 1997 (verder Verordening 1997: prod. 1b cva en prod. 20 inl. dagv.).
Art. 9.3.1. lid 2 van deze verordening bepaalt: "Het onderhoud van oppervlaktewateren die niet op de legger staan aangegeven berust in ieder geval bij de eigenaren of gebruikers van aangrenzende gronden."
Art. 9.3.2., lid 5 van deze verordening bepaalt: "De onderhoudsplicht van een eigenaar of gebruiker van gronden grenzend aan oppervlaktewater strekt zich uit tot de halve breedte of (....), tenzij in de keur, legger, of de door het waterschap verleende ontheffing anders is bepaald."
g. De gemeente heeft sedert de toewijzing in 1973 het onderhoud van de onderhavige bermsloten verzorgd en voor haar rekening genomen.
h. In 1993 en 1994 is discussie ontstaan over de vraag of de gemeente bij uitsluiting onderhoudsplichtig was ten aanzien van bermsloten die zowel bermsloot in de zin van de Wegenwet als watergang van beperkt belang in de zin van Reglement 1965 waren. Het belang daarvan is gelegen in het feit dat bermsloten die watergang van beperkt belang zijn, meer onderhoud vergen (schoning in het kader van waterbeheer een maal per jaar) dan bermsloten die dat niet zijn (schoning in het kader van wegbeheer een maal in de 3 à 5 jaar). Daarover heeft de gemeente destijds overleg gevoerd - onder meer - met de Stichting Rechtsbijstand (verder SR) die toen voor - onder meer - vier van thans appellanten optrad (cva punt 1.9). De gemeente stelde zich op het standpunt dat "de aangrenzende eigenaren of pachters samen met de gemeente ieder voor de helft verantwoordelijk zouden zijn voor het schonen van de schouwsloten" (citaat uit de brief d.d. 15 maart 1994 van SR: prod. 2 cva). Het standpunt van SR was dat "het onderhoud van de sloten bij de gemeente behoort te blijven." Ter onderbouwing van dit standpunt voerde SR aan dat deze onderhoudsplicht in het kader van de ruilverkaveling Bergeijk aan de gemeente was toegewezen, op haar eigen verzoek, dat de gemeente de sloten in het verleden ook steeds heeft onderhouden en dat daardoor bij betrokkenen bovendien het vertrouwen is gewekt dat de gemeente onderhoudsplichtig is (brief d.d. 20 april 1994 van SR: prod. 3 cva).
i. Bij brief d.d. 24 juni 1994 heeft de gemeente aan SR medegedeeld dat Burgemeester en Wethouders in de vergadering van 21 juni 1994 hebben besloten het onderhoud van de sloten met ingang van 1994 zelf te verzorgen. En voorts: " Op grond van de ruilverkaveling Bergeijk is gemeente Riethoven onderhoudsplichtig voor het grootste gedeelte van de sloten. Besloten is daarom om alle sloten zelf te onderhouden." (verder het Besluit 1994: prod 5 inl. dagvaarding).
j. Na de herindeling is de gemeente in 1997 nieuw beleid gaan ontwikkelen ten aanzien van het onderhoud van de waterlossingen van beperkt belang (prod. 6 inl. dagv.). Daarbij gaat de gemeente ervan uit dat zij niet verplicht is het onderhoud van bermsloten die tevens watergangen zijn van beperkt belang geheel voor haar rekening te nemen.
k. De gemeente heeft daartoe [appellanten]., nu zij eigenaren zijn van aangrenzende gronden, verzocht mede zorg te dragen voor dat onderhoud (prod. 7 en 8 inl. dagv.). [appellanten] hebben zich op het standpunt gesteld dat zij daartoe niet bereid zijn omdat de onderhoudsplicht geheel bij de gemeente berust (brief d.d. 19 oktober 1999: prod. 9 inl. dagv.).
4.2. [appellanten] hebben in dit geding - kort gezegd - gevorderd te verklaren voor recht dat de gemeente verplicht is tot het volledige beheer en onderhoud (in de zin van Verordening 1997 en de Wegenwet) van de in de hierboven bedoelde bermsloten, de gemeente primair tot dat beheer en onderhoud te veroordelen en subsidiair te veroordelen tot vergoeding van schade, op te maken bij staat.
4.3. Bij vonnis van 22 december 2004 heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen.
4.4. [appellanten] stellen zich in de eerste plaats op het standpunt dat als gevolg van de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van de wegen en bermsloten, zoals opgenomen in de staten A in het toedelingsbesluit 1973 niet alleen de onderhoudsplicht aan de gemeente ingevolge art. 15, lid 3 Wegenwet, maar ook de onderhoudsplicht ingevolge artikel 7 Reglement 1965 (thans art. 9.3.2. lid 5 Verordening 1997) geheel bij de gemeente is komen te rusten. [appellanten] gaan er daarbij vanuit dat, waar het toedelingsbesluit 1973 in samenhang met de staten A het onderhoud van openbare wegen en bermsloten toewijst aan de gemeente, daarmee zowel het onderhoud als bedoeld in art. 15 Wegenwet, als het onderhoud als bedoeld in art. 7 Reglement 1965 (thans art. 9.3.1. lid 2 Verordening 1997) is bedoeld, aangezien het toedelingsbesluit 1973, noch de staten A op dit punt enig onderscheid maken.
4.4.1. Naar het oordeel van het hof is het standpunt van [appellanten] onjuist.
4.4.2. Waar het toedelingsbesluit 1973 het onderhoud van wegen en bermsloten, opgenomen in de staten A, aan de gemeente toewijst heeft dat besluit uitsluitend betrekking op het onderhoud van openbare wegen en de daartoe behorende bermsloten als bedoeld in art. 15 Wegenwet. Zoals uit het opschrift van de staten A blijkt bevatten deze staten immers uitsluitend "gegevens van de wegen", behorende bij het plan van wegen en waterlopen. Zij bevatten niet "gegevens van de waterlopen", aangezien die gegevens in de staten B zijn opgenomen. De staten A voorzien er dan ook niet in toewijzing van eigendom en onderhoud van bermsloten op zichzelf te regelen, doch slechts in samenhang met de wegvakken zoals die in de kolommen 1 en 2 van de staten A nader zijn aangeduid. Weliswaar is in de kolommen 6 en 7 van de staten A de algemene categorie "bermsloten" nader gespecificeerd, maar, hoe die categorie ook is gespecificeerd, alle daaronder genoemde sloten en waterlopen vallen onder de algemene categorie "bermsloten". Nu de staten A er niet toe strekken toewijzing van eigendom en onderhoud van bermsloten op zichzelf te regelen kan de toewijzing in het toedelingsbesluit 1973 geen grondslag vormen voor een - op de gemeente rustende - zelfstandige onderhoudsplicht van bermsloten; daaruit vloeit voort dat met het toedelingsbesluit 1973 geen andere (meer omvattende) onderhoudsplicht op de gemeente is komen te rusten dan die uit de Wegenwet voortvloeit en dus ook geen onderhoudsplicht is gevestigd die afwijkt van die welke uit Verordening 1997 (voorheen Reglement 1965) voortvloeit. De uitzonderingssituatie dat uitsluitend een "gemeente onderhoudsplichtig is" ten aanzien van de watergangen, waarin art. 7 van Reglement 1965 voorzag, doet zich dan ook in het onderhavige geval niet voor. De onderhoudsplicht van Reglement 1965 is overeenkomstig art. 7 Reglement 1965 (thans art. 9.3.1. lid 2 Verordening 1997) blijven rusten bij de eigenaren of gebruikers van de aangrenzende gronden, ieder voor de helft.
4.4.3. Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van [appellanten] niet op de primaire grondslag kunnen worden toegewezen.
4.5. [appellanten] stellen zich in de tweede plaats op het standpunt dat de gemeente op grond van de brief van 24 juni 1994 verplicht is het gehele onderhoud van de bermsloten voor haar rekening te nemen, zoals zij in de periode voor 1994 feitelijk ook al deed. [appellanten] kwaliceren bedoelde brief als een tussen partijen aangegane (eenzijdige) overeenkomst die tot gevolg heeft dat de gemeente niet meer de vrijheid heeft haar beleid op dit punt te wijzigen, althans dat de gemeente in casu die vrijheid niet heeft, nu niet is gebleken van "zwaarwichtige belangen" die een wijziging rechtvaardigen.
4.5.1. Naar het oordeel van het hof is ook dit standpunt onjuist.
4.5.2. De discussie die partijen in 1994 hebben gevoerd over de onderhoudsplicht heeft er niet toe geleid dat ter beëindiging van die discussie tussen hen een vaststellingsovereenkomst is gesloten inhoudende dat de gemeente voortaan de onderhoudsplicht met betrekking tot de omstreden bermsloten jegens [appellanten] geheel op zich heeft genomen. Integendeel, de discussie is destijds geëindigd met de mededeling van de gemeente bij brief van 24 juni 1994 dat zij zich op grond van de ruilverkaveling Bergeijk onderhoudsplichtig achtte "voor het grootste gedeelte van de sloten" en dat daarom is besloten "om alle sloten zelf te onderhouden.". De mededeling houdt niet in, en daaruit is ook niet af te leiden, dat de gemeente jegens [appellanten] meer of andere onderhoudsverplichtingen op zich heeft willen nemen dat die waartoe zij meende op grond van wettelijke regelgeving in het kader van de ruilverkaveling verplicht te zijn. Ook deze brief biedt dus geen grondslag om aan te nemen dat sedert 1994 de gemeente bij uitsluiting onderhoudsplichtig is ten aanzien van bermsloten, tevens watergangen van beperkt belang. Ook deze brief kan geen grond vormen voor de conclusie dat zich de uitzonderingssituatie, vermeld in art. 7 Reglement 1965, in 1994 is gaan voordoen.
4.5.3. Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van [appellanten] ook niet op deze tweede grondslag kan worden toegewezen.
4.6. Grief I kan gelet op het bovenstaande, wat er verder ook zij van de daarin bestreden overweging van de rechtbank, geen doel treffen. Grief IV faalt om die reden ook.
4.7. [appellanten] voeren voorts aan dat de gemeente, zich baserend op de ruilverkaveling in 1973 en haar toezegging in 1994, al meer dan vijfentwintig jaar het beleid heeft gevoerd waarbij zij het onderhoud van de sloten geheel voor haar rekening nam. Volgens [appellanten] staat het de gemeente dan niet (meer) vrij dat beleid te wijzigen, althans niet zonder deugdelijke gronden. De gemeente was immers, aldus [appellanten], van meet van af aan verplicht de sloten volledig te onderhouden. Doordat de gemeente geen beleidsvrijheid toekwam, handelde de gemeente in strijd met haar uit de wettelijke regelgeving voortvloeiende verplichtingen door haar beleid toch te wijzigen, en dus onrechtmatig. Bovendien acht [appellanten] het wijzigen van een gedurende vijfentwintig jaar gevoerd consistent beleid in strijd met de normen van maatschappelijk zorgvuldigheid. Voorts acht [appellanten] de argumenten die de gemeente aanvoert om haar beleid te wijzigen niet steekhoudend. [appellanten] bespreken die argumenten successievelijk onder grief III.
4.8. Het hof is van oordeel dat het de gemeente vrijstaat haar beleid te wijzigen. Uitgangspunt is dat de gemeente jegens [appellanten] wettelijk, noch contractueel verplicht is de bermsloten die tevens watergangen zijn van beperkt belang, geheel voor haar eigen rekening te onderhouden. In het besluit van 1994 is immers niet vermeld dat de gemeente zich onvoorwaardelijk voor de toekomst verplichtte het onderhoud geheel voor haar rekening te nemen. Daarvan uitgaande levert al hetgeen [appellanten] aanvoert geen grond op voor de conclusie dat het de gemeente niet zou vrijstaan haar beleid te wijzigen omdat dit in strijd zou zijn met de jegens [appellanten] in acht te nemen zorgvuldigheid dan wel met het bij [appellanten] opgewekte vertrouwen.
4.8.1. Daarom kunnen ook de grieven II en III geen doel treffen. De grieven V en VI hebben geen zelfstandige betekenis en falen dus ook.
4.9. Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij dienen [appellanten] te worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 22 december 2004, waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van dit hoger beroep, welke kosten, voorzover aan de zijde van de gemeente gevallen, worden begroot op E. 291,- wegens griffierecht en op E. 894,- wegens salaris van de procureur;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, De Groot-Van Dijken en Huijbers-Koopman en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 27 maart 2007.