ECLI:NL:GHSHE:2007:BA1890

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-007726-05
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep door onjuiste datum in appèlakte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 maart 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda van 9 december 2004. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep. Dit besluit was het gevolg van een onjuiste datum die in de appèlakte was opgenomen. De akte vermeldde dat het hoger beroep op 23 december 2004 was ingesteld, terwijl dit in werkelijkheid pas op 30 december 2004 was gebeurd. Het hof heeft vastgesteld dat de akte op een niet-wettelijke wijze was opgesteld, wat leidde tot de overschrijding van de appèltermijn van veertien dagen. De raadsman van de verdachte had verzuimd om tijdig te verifiëren of zijn verzoek om hoger beroep was ingediend, wat resulteerde in de niet-ontvankelijkheid van de verdachte. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de akte en de rol van de griffier van de rechtbank Breda zorgvuldig onderzocht. De getuigenverklaringen bevestigden dat het computersysteem van de rechtbank automatisch dezelfde datum vermeldde als de datum waarop de akte was opgemaakt. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet in zijn hoger beroep kon worden ontvangen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de termijn verontschuldigden. Het hof heeft de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, en deze beslissing werd op 12 maart 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer: 20-007726-05
Uitspraak : 12 maart 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
9 december 2004 in de strafzaak met parketnummer 02-002154-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te 4707 NN [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal - houdende ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep - en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
i.
Uit de inhoud van het procesdossier blijkt het volgende.
De akte rechtsmiddel vermeldt -zakelijk weergegeven- dat op 23 december 2004 ter griffie van de rechtbank Breda kwam mr. [raadsman], advocaat te Bergen op Zoom, die verklaarde namens de verdachte gemachtigd te zijn om hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis van de rechtbank Breda d.d. 9 december 2004.
Deze akte is opgemaakt en ondertekend door [getuige], griffier van genoemde rechtbank. Tevens is de akte ondertekend door de comparant, en wel op een plaats waaronder staat vermeld: de comparant, mr [raadsman]. Vóór die handtekening staat nog geschreven: p/o.
Op de akte is de volgende aantekening gesteld:
NB) Per fax is op 23-12-2004 verzocht om middels een andere advocaat appèl in te stellen, doch door een misverstand onzerzijds is verzuimd om dit te doen.
Voorts is op de akte vermeld: Afschrift verzonden aan de officier van justitie op 30 december 2004. Op de bij de akte gevoegde "Opgave van Bezwaren (zijdens de verdediging)" is diezelfde datum geplaatst.
ii.
Het is het hof ambtshalve bekend dat - zoals bijvoorbeeld ook het geval is bij de appèlaktes in de zaken contra de medeverdachten - de datum van verzending van een afschrift van de appèlakte aan de officier van justitie, zomede de datering van de "Opgave van Bezwaren" gebruikelijk gelijk zijn aan de datum van het opmaken van de akte hoger beroep.
iii.
Het vorenstaande was voor het hof ter terechtzitting van 7 december 2006 aanleiding om aan
[getuige], griffier van de rechtbank Breda, te verzoeken schriftelijk vragen omtrent de gang van zaken bij het opmaken van de akte rechtsmiddel te beantwoorden.
De inhoud van diens schriftelijke reactie d.d. 13 februari 2007, waaruit onder meer blijkt dat degene die als comparant de akte heeft ondertekend mr. [advocaat], advocaat te Bergen op Zoom, is, was vervolgens voor het hof aanleiding om genoemde griffier als getuige ter terechtzitting van het hof van 12 maart 2007 te horen.
Bij die gelegenheid heeft betrokkene op het punt van de in de appèlakte opgenomen datum van instellen hoger beroep noch op dat van de op die akte gestelde notitie, als onder i. weergegeven, enigerlei opheldering verschaft.
iv.
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het gerechtshof is de volgende gang van zaken komen vast te staan.
De raadsman mr. [raadsman] heeft op 22 december 2004 een faxbericht gezonden aan de informatiebalie van de rechtbank Breda, houdende -zakelijk weergegeven- het verzoek om "door een der in de rechtbank Breda aanwezige advocaten" namens de verdachte en de raadsman hoger beroep in te stellen.
Nadat de raadsman op dit verzoek geen reactie zijdens de griffie van genoemde rechtbank kreeg, heeft hij op 30 december 2004 telefonisch bij de griffie geïnformeerd of het door hem gewenste hoger beroep was ingesteld. Door de betreffende griffiemedewerker is vervolgens de raadsman gevraagd of hij zijn eerdere faxbrief van 22 december 2004 nogmaals wilde opsturen, omdat men het bewijs wilde hebben dat hij werkelijk op 22 december 2004 voormeld verzoek had gedaan.
Naar aanleiding van dit telefonisch onderhoud, heeft de raadsman vervolgens op 30 december 2004 per fax nogmaals zijn faxbericht van 22 december 2004, alsmede het daarbij behorende fax-verzendrapport van dezelfde datum, naar de griffie van de rechtbank gefaxed, waar deze stukken op 30 december 2004 datum zijn ontvangen.
Na ontvangst van het tweede faxbericht van de raadsman heeft de griffiemedewerker [getuige] de op dat moment in het gerechtsgebouw te Breda aanwezige advocaat mr. [advocaat] verzocht om als comparant op te treden bij het instellen van het hoger beroep en de onderhavige akte op vorenomschreven wijze opgemaakt.
v.
Door [getuige] is tijdens het sub iii. vermelde getuigenverhoor bevestigd dat het computersysteem, dat wordt gebruikt ter griffie van de rechtbank Breda, op de akte rechtsmiddel als datum van verzending van een afschrift aan de officier van justitie, alsmede op de "Opgave van Bezwaren", automatisch dezelfde datum vermeldt als die waarop de akte zelf wordt opgemaakt.
vi.
Uit alle hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat [getuige], medewerker van de strafgriffie van de rechtbank Breda, niet alleen op de akte heeft vermeld dat als comparant optrad mr. [raadsman], terwijl dat in werkelijkheid mr. [advocaat] was, maar ook - wat ernstiger is - dat de akte op 23 december 2004 is opgemaakt, terwijl dat in werkelijkheid op 30 december 2004 is gebeurd.
Het beroepen vonnis is gegeven op 9 december 2004; daartegen is dus eerst zeven dagen na ommekomst van de in dit geval geldende appèltermijn van veertien dagen hoger beroep ingesteld.
vii.
In het geval van overschrijding van de appèltermijn kan de verdachte alleen in zijn beroep worden ontvangen, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden die die overschrijding verontschuldigbaar doen zijn.
In het onderhavige geval is gebleken dat de raadsman van de verdachte, door de hierboven sub iv. omschreven methode toe te passen, heeft gekozen voor een niet bij de wet voorziene wijze van instellen van hoger beroep. Het had onder die omstandigheden op zijn weg gelegen om zich ervan te vergewissen, of aan zijn verzoek (tijdig) gevolg was gegeven. Nu dit laatste is gebleken niet het geval te zijn geweest, dienen de gevolgen daarvan voor rekening van de verdachte te komen.
viii.
Verdachte zal mitsdien in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. J.P.F. Rijken en mr. W.J.B. Zeyl,
in tegenwoordigheid van dhr. R.H. Boekelman, griffier,
en op 12 maart 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Zeyl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.