Parketnummer: 20-000263-06
Uitspraak : 29 maart 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 19 januari 2006 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-620067-05 en 02-620098-05, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 02-004271-02, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte ten aanzien van de bij parketnummer 02/620067-05 onder 1 en 2 primair en bij parketnummer 02/620098-05 ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken;
- de tenuitvoerlegging zal gelasten van de bij vonnis van 12 mei 2003 van de meervoudige kamer van de Rechtbank Breda aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, met dien verstande dat die jeugddetentie zal worden omgezet in een gevangenisstraf van dezelfde duur;
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 898,80 subsidiair 17 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] zal toewijzen tot een bedrag van
EUR 898,80.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 januari 2005 te Waalwijk opzettelijk beledigend [verbalisant 1] - ambtenaren/ambtenaar van de politie Midden en West Brabant gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening - in hun/diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Lamlul", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
hij op of omstreeks 2 augustus 2004 te Sprang, gemeente Waalwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto (Suzuki Swift, gekentekend [kenteken]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een brandend stuk papier, althans een open vuur, in die personenauto gegooid/geplaatst ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de aldaar aanwezige bomen en/of bestrating en/of een aldaar in de directe nabijheid van die personenauto staande bedrijfspand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
hij op of omstreeks 2 augustus te Sprang, gemeente Waalwijk, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Suzuki Swift, gekentekend [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Parketnummer 02/620098-05:
hij op of omstreeks 9 februari 2005 te Kaatsheuvel opzettelijk beledigend [verbalisant 2] - ambtenaar van de politie van de regio Midden en West Brabant gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening - in zijn/haar tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Mongool", althans (een) woord(en) van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij parketnummer 02/620067-05 onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
In het bijzonder acht het niet bewezen dat als gevolg van de door verdachte gestichte brand in een personenauto gemeen gevaar voor bomen, bestrating dan wel een bedrijfspand is ontstaan.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij parketnummer 02/620067-05 onder 1 en 2 subsidiair en het bij parketnummer 02/620098-05 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 januari 2005 te Waalwijk opzettelijk beledigend [verbalisant 1] - ambtenaar van de politie Midden en West Brabant gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening - in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "Lamlul";
hij op 2 augustus te Sprang, gemeente Waalwijk, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Suzuki Swift, gekentekend [kenteken]), toebehorende aan [benadeelde partij], heeft vernield;
Parketnummer 02/620098-05:
hij op 9 februari 2005 te Kaatsheuvel opzettelijk beledigend [verbalisant 2] - ambtenaar van de politie van de regio Midden en West Brabant gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening - in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "Mongool".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Zijdens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij van het bij parketnummer 02/620067-05 onder 1 en het bij parketnummer 02/620098-05 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Daartoe is aangevoerd dat de in de tenlasteleggingen genoemde woorden "Lamlul" respectievelijk "Mongool" niet als een belediging in de zin van artikel 266 iuncto artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt.
Dienaangaande overweegt het hof het volgende.
Uit het strafdossier zijn de navolgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Ten aanzien van het bij parketnummer 02/620067-05 onder 1 bewezenverklaarde:
Verdachte was op 31 januari 2005 samen met zijn moeder en zijn zuster in het politiebureau te Waalwijk aanwezig om aangifte te doen. De dienstdoende verbalisanten,waaronder de in de tenlastelegging genoemde [verbalisant 1], hebben verdachte toen uitgelegd wat de gang van zaken was met betrekking tot die aangifte. Dit werd door de verdachte echter niet geaccepteerd, waarop hij bij het verlaten van het politiebureau verbalisant [verbalisant 1] mondeling het woord "Lamlul" toevoegde.
Ten aanzien van het bij parketnummer 02/620098-05 bewezenverklaarde:
Verdachte stuitte op 9 februari 2005 met zijn auto te Kaatsheuvel op de Hoofdstraat op een stilstaand dienstvoertuig van de politie Midden en West Brabant met daarin de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Omdat verdachte er op dat moment niet langs kon rijden, is hij uitgestapt en heeft hij de verbalisanten gevraagd opzij te gaan. Daarop hebben die verbalisanten verdachte gezegd even geduld te hebben. Verdachte heeft vervolgens de in de tenlastelegging genoemde verbalisant [verbalisant 2] mondeling het woord "Mongool" toegevoegd.
In het geval van een belediging, die iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan, moet die uitlating als een strafrechtelijk verwijtbare belediging worden beschouwd wanneer die de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam.
Gezien de bovenomschreven context waarin de woorden "lamlul" en "mongool", die algemeen in het hedendaags spraakgebruik als scheldwoorden worden ervaren, door de verdachte werden geuit, hadden die naar 's-hofs oordeel onbetwijfelbaar de strekking om de in de tenlasteleggingen genoemde verbalisanten in hun eer en goede naam aan te tasten.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bij parketnummer 02/620067-05 onder 1 en het bij parketnummer 02/620098-05 bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 266, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht iuncto artikel 267, aanhef en onder 2°, van die wet.
Het bij parketnummer 02/620067-05 onder 2 subsidiair bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin het feit als bij parketnummer 02/620067 onder 2 subsidiair bewezenverklaard schade teweeg heeft gebracht aan de eigenaar van het goed dan wel diens verzekeraar, alsmede de mate van overlast en ergernis die door een dergelijk delict wordt veroorzaakt aan de gedupeerde;
- de omstandigheid dat het verbale geweld zoals bij parketnummer 02/620067 onder 1 en bij parketnummer 02/620098-05 bewezenverklaard gericht is tegen politieambtenaren, en dat verdachte dit verbale geweld bezigt zonder daartoe redelijke grond te hebben gehad, terwijl voorts politieambtenaren bij de uitoefening van hun werkzaamheden in het bijzonder bescherming tegen dergelijke feiten verdienen;
- de omstandigheid dat voornoemd verbaal geweld een ondermijning van het openbaar gezag betekent en dat de verbalisanten door dit handelen in hun eer en goede naam zijn aangetast, waarvan verdachte zich kennelijk geen enkele rekenschap heeft gegeven;
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie reeds meermalen terzake van overtreding van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht is veroordeeld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], als gevolg van het bij parketnummer 02/620067 onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 898,80.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 898,80 te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend met een beloop van EUR 898,80. Deze vordering is door de eerste rechter gedeeltelijk toegewezen.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bij parketnummer 02/620067 onder 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is tot dat bedrag voor toewijzing vatbaar.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te Breda van 1 maart 2005, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Breda van 12 mei 2003 onder parketnummer 02-004271-02 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, van oordeel, dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt - de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast.
Het hof zal evenwel bepalen dat de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 3 maanden zal worden omgezet in een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 63, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder bij parketnummer 02/620067-05 onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij parketnummer 02/620067-05 onder 1 en 2 subsidiair en het bij parketnummer 02/620098-05 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bij parketnummer 02/620067-05 onder 1 en het bij parketnummer 02/620098-05 bewezenverklaarde telkens oplevert:
Eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar, gedurende of terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart dat het bij parketnummer 02/620067-05 onder 2 subsidiair bewezenverklaarde oplevert:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Gelast - in plaats van tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van 12 mei 2003 van de meervoudige kamer van de rechtbank Breda van 3 maanden jeugddetentie onder parketnummer 02/004271-02 - een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) weken.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [adres] [woonplaats], een bedrag te betalen van EUR 898,80 (achthonderdachtennegentig euro en tachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 (zeventien) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 898,80 (achthonderdachtennegentig euro en tachtig cent).
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J.P.F. Rijken, voorzitter,
mrs. H.D. Bergkotte en M.A.M. Wagemakers,
in tegenwoordigheid van mr. C.P.J. Scheele, griffier,
en op 29 maart 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Rijken en Wagemakers zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.