DHJ
7 februari 2007
zevende kamer
Rekestnummer R200601423 en R200601424
Zaaknummer eerste aanleg: 150881 / BP RK 06-1736
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
[C.],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat en procureur: mr. A.P.P.M. van Beurden,
[D.],
in persoon en tevens handelend als rechtsopvolger van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [D.] B.V.,
wonende te [woonplaats],
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [E.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [F.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
[G.],
in persoon en tevens handelend als rechtsopvolger van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [G.] B.V.,
wonende te [woonplaats],
verweerders,
in eerste aanleg en in hoger beroep niet opgeroepen of verschenen.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
1.1. Bij verzoekschrift dd. 16 november 2006 hebben appellanten de voorzienin-genrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch verzocht hun verlof te verlenen om, ter verzekering van verhaal op verweerders ter zake van nader omschreven vorderingen, ten laste van verweerders conservatoir derdenbeslag te leggen op een vijftal bankrekeningen bij twee banken met begroting van hun vorderingen op € 1.600.000,-.
1.2. Bij beschikking waarvan beroep, gedateerd 24 november 2006, in de zaak bij het hof geregistreerd onder rekestnummer R06/1423, heeft de voorzieningen-rechter als volgt beslist:
a. De vordering ter verzekering waarvan het beslag wordt gelegd, wordt be-groot op € 260.000,00.
b. Conservatoir derdenbeslag ten laste van de afzonderlijke gerekwestreer-den wordt toegestaan zoals verzocht.
c. Conservatoir derdenbeslag ten laste van de gezamenlijke gerekwestreer-den, h.o.d.n. “Diergeneeskundig Centrum [vestigingsplaats]”, toegestaan zoals verzocht, maar met die beperking dat met betrekking tot de rekening 10.83.52.447 slechts beslag mag worden gelegd op het saldo voor zover dat op het moment van beslaglegging hoger is dan vijfenzeventigduizend euro (€ 75.000,00).
De aanhef van de beschikking vermeldt: ‘verlof beslag (gedeeltelijke weigering)’.
Rechtsoverweging 1 sluit aldus af: ‘Bij summier onderzoek is dit onderdeel van de vordering ondeugdelijk.’
1.3. De beschikking is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN AZ3067, zij het dat daar in het dictum € 35.000,- staat in plaats van € 75.000,- en dat de beschik-king gedateerd wordt op 27 november 2006. Tegen deze publicatie keert zich het beroep in de zaak bij het hof geregistreerd onder rekestnummer R06/1424.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1. Bij afzonderlijke maar vrijwel gelijkluidende beroepschriften, die bij de grif-fie van het hof zijn binnengekomen op 12 december 2006, hebben appellanten beroep ingesteld tegen de (afgegeven grosse van de) beschikking gedateerd 24 november 2006 en tegen de internetbeschikking.
2.2. Hoewel appellanten hadden aangegeven dat de verzoekschriften voldoende waren toegelicht, heeft het hof appellanten uitgenodigd de ontvankelijkheid van het hoger beroep nader toe te lichten, zulks in verband met bepaalde in artikel 700 lid 2, laatste zin, Rv.
2.3. De advocaat van appellanten heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt ter zitting van het hof van 24 januari 2007. Bij die gelegenheid heeft hij een pleit-nota overgelegd waarin de beroepsgronden zijn uitgebreid met klachten die strek-ken tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Uitspraak werd bepaald op heden.
2.4. Verweerders zijn door het hof niet in kennis gesteld van het appelschrift noch van de mondelinge behandeling, gelet op de aard van het verzoek.
In de zaak onder rekestnummer R06/1424
3.1. Tegen de beschikking zoals op internet geplaats, waarvan kennelijk ook geen grosse of afschrift is afgegeven, staat geen (hoger) beroep open. De op het internet geplaatste beschikking kan niet worden aangemerkt als een daad van rechtspraak, zodat reeds om die reden hoger beroep tegen die uitspraak is uitgesloten (vgl. de welwillendheidsbenoeming waarover Hof Den Bosch 22 april 2003, JBPr 2003/74).
3.2. Grief 6 luidt:
Ten onrechte heeft de Voorzieningenrechter de beschikking van 27 novem-ber 2006 dezelfde dag nog op internet doen publiceren (www.rechtspraak-.nl) waarmee deze de beslaglegging – voor wat betreft het gedeelte waar-voor het verlof was verleend – onnodig in gevaar heeft gebracht.
Ook het openbaar maken van een uitspraak door het plaatsen op het internet kan niet worden aangemerkt als daad van rechtspraak. Bovendien keert deze grief zich niet tegen het dictum, en kan daarin ook geen verandering brengen terwijl het gaat om een feit dat plaatsvond ná de uitspraak, zodat appellanten ook in zoverre niet in hun hoger beroep kunnen worden ontvangen.
In de zaak onder rekestnummer R06/1423
4.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
4.1.1. De laatste volzin van lid 2 van artikel 700 Rv luidt:
Tegen een krachtens dit lid gegeven verlof is geen hogere voorziening toe-gelaten.
In deze tekst wordt het rechtsmiddelenverbod absoluut geredigeerd. Zij biedt geen ruimte voor een beperkte mogelijkheid van hoger beroep, zoals bijvoorbeeld de tekst van artikel 188 lid 2 Rv (‘voor zover het verzoek wordt toegewezen, is geen hogere voorziening toegelaten’) die ruimte wel lijkt te bieden.
4.1.2. In aansluiting hierop neemt het hof in overweging dat de woorden ‘een … gegeven verlof’ een ondeelbaar begrip inhoudt. Er kan alleen sprake zijn van ver-leend verlof of een geweigerd verlof. Een tussenweg (‘een partieel verlof’ of ‘voor zover het verzoek is toegewezen’) kan niet worden aangenomen (vgl. Hof Arnhem 7 december 1993, NJ 1995/737).
4.1.3. Onder ‘een … gegeven verlof’ dient te worden verstaan het toewijzende verlof om beslag te leggen onder de voorwaarden die de voorzieningenrechter stelt.
4.1.4. Daarbij neemt het hof in overweging dat de voorzieningenrechter bevoegd is beperkingen en modaliteiten aan het verlof toe te kennen. Hij kan die immers ook aanbrengen in het executie-kort geding van art. 705 Rv. Niet valt in te zien dat de voorzieningenrechter met het aanleggen van beperkingen en modaliteiten zou moeten wachten totdat deze door een verweerder worden gevorderd.
4.1.5. Verder dient gelet te worden op de bijzondere aard van de verlofprocedure, namelijk één van eenvoudige aard waarin de wederpartij – uitzonderingen daar-gelaten – niet wordt gehoord (hoewel de verlofprocedure strekt ter bescherming van haar belangen), de gegrondheid van het verzoek summier wordt onderzocht en het verlof dient ter voorbereiding van een bewarende maatregel met een inhe-rent spoedeisend karakter (vrees voor verduistering). Inzet is niet de beslechting van geschillen (vgl. Hof Den Bosch 5 juli 2005, JBPr 2006/14). Met deze bijzon-dere aard van de verlofprocedure valt niet te verenigen dat de beperkingen en modaliteiten waaronder het beslagverlof werd verleend door de appellanten in hoger beroep ter discussie kunnen worden gesteld en dat deze door de appelrechter wor-den onderzocht en heroverwogen als ware er sprake van een contentieus geding.
4.1.6. Voorts valt te wijzen op praktische en onwenselijke bezwaren die kunnen ontstaan in het geval waarin verlof is verleend onder beperkende voorwaarden en appellanten terstond na de verlofverlening, onder deze beperkingen, beslag heb-ben gelegd. Uit oogpunt van rechtszekerheid is het niet wenselijk de geldigheid van deze maatregelen van een nog lopende hogere voorziening afhankelijk te doen zijn (MvT Inv. Boeken 3, 5 en 6, wijziging Rv, Parl. Gesch., 1992, p. 68), noch minder om de omvang en modaliteiten van het onderliggende verlof ten gun-ste van appellanten te wijzigen met gevolgen voor het reeds gelegde beslag (welke dan in kort geding weer ongedaan kunnen worden gemaakt).
4.1.7. Appellanten hebben nog het volgende aangevoerd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig alwaar appellanten een reconventionele vordering hebben ingesteld. Verlof is gevraagd ter verzekering van hun vorderingen sub 6, 7 en 8. De voorzieningenrechter heeft onder rov. 1 van de bestreden beschikking het ter zake de reconventionele vordering sub 6 gevraagde verlof geweigerd, zodat in zoverre hoger beroep openstaat. Zij voegen daaraan toe dat, in het geval zij hun inleidend verzoek hadden opgesplitst in drie afzonderlijke verzoeken, wel hoger beroep open zou hebben gestaan.
4.1.8. Het hof verwerpt dit standpunt. De vraag of verlof is verleend dan wel is geweigerd in de zin van artikel 700 lid 2 Rv kan niet worden beantwoord aan de hand van de wijze waarop de verzoekers hun verzoek, en daaraan ten grondslag gelegde vorderingen, hebben ingekleed. In het onderhavige geval spruiten de vor-deringen van appellanten voort uit één en hetzelfde geschil, namelijk de beëindi-ging van de contractuele relatie met verweerders. Het verlof heeft op dit geschil betrekking. Voor een uitsplitsing van het verlof bestaat geen plaats. De juistheid van de stelling van appellanten dat wel appel open zou hebben gestaan bij ge-splitste verzoeken kan in het midden blijven nu deze situatie zich niet voordoet. Van weigering van een verzoek om beslag te leggen kan mogelijk wel sprake zijn als de verzoekers bij één verzoekschrift beslagverlof vragen voor twee afzonderlijke vorderingen tussen dezelfde partijen die niet uit dezelfde rechtsverhouding voortspruiten en waarvan één verzoek wordt geweigerd. Maar deze situatie doet zich hier niet voor.
4.1.9. Het hof neemt verder nog in overweging dat voor de vraag of verlof is ge-weigerd de bewoordingen van de bestreden beschikking niet doorslaggevend zijn, in het bijzonder geldt dit voor de aanhef van de beschikking (gedeeltelijke weigering) en het ontbreken van de zin ‘wijst af het meer of anders verzochte’. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een weigering van het verlof, nu verlof uitdrukkelijk en ontegenzeggelijk is gegeven. Daaraan kan niet af doen dat de modaliteiten waaronder het verlof is verleend een afwijzing op onderdelen van het verzoek inhouden.
4.1.10. In dit verband stellen appellanten dat in de bestreden beschikking het verlof (ten aanzien van hun derde vordering) zodanig laag is (alleen verlof voor een het saldo boven de € 75.000,-) en onder zodanig beperkende omstandigheden is verleend (punt c van het dictum) dat in feite sprake is van een weigering. Het hof deelt dit standpunt niet. Het verlof dient in zijn geheel te worden beschouwd nu de vorderingen van appellanten voortspruiten uit één rechtsverhouding en geschil. Het onderhavige verlof waarvoor beslag mag worden gelegd door de voorzieningenrechter is tezamen genomen begroot op
€ 260.000,-. Ten aanzien van één van bankrekeningen waarvoor het beslag is gevraagd zijn door de voorzieningenrechter beperkingen gesteld. Naar het oordeel van het hof is dan geen sprake van een verlof onder zodanige beperkingen dat sprake is van een materiële weigering.
4.1.11. De conclusie is dat tegen de bestreden beschikking geen hoger beroep openstaat zodat het hof niet toekomt aan een beoordeling van de grieven 1 tot en met 5. Het appel is niet-ontvankelijk.
5. Doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.
5.1. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben appellanten subsidiair een beroep gedaan op de leer van de doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
5.1.1. In het midden kan blijven of een dergelijk beroep voor het eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling kan worden gedaan, nu hetgeen wordt aangevoerd niet tot doorbreking kan leiden.
5.1.2. Voor zover wordt aangevoerd dat de voorzieningenrechter artikel 700 Rv ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten door ten aanzien van het verzochte een deel af te wijzen (rechtsoverweging 1) dan wel de hoogte van de vordering (veel) te laag te begroten, faalt het omdat deze aspecten behoren tot het toepas-singsgebied van artikel 700 Rv, zodat hooguit sprake kan zijn van een verkeerde toepassing. Zodanige toepassing vormt geen grond voor doorbreking.
5.1.3. Voor zover erover wordt geklaagd dat de voorzieningenrechter buiten het toepassingsgebied is getreden door beperkingen en modaliteiten aan het verlof te stellen omdat hij daartoe niet bevoegd zou zijn, faalt de klacht eveneens. De voorzieningenrechter is bevoegd de door hem gestelde beperkingen en modaliteiten aan te brengen.
5.1.4. Ten slotte wordt aangevoerd dat de voorzieningenrechter artikel 701 Rv (zekerheidstelling) had kunnen toepassen en daarom geen beperkingen of moda-liteiten had mogen geven. Ook deze klacht faalt. Artikel 701 Rv geeft de voorzieningenrechter een discretionaire bevoegdheid die geheel binnen het toepassings-gebied van artikel 700 Rv is gelegen en de voorzieningenrechter niet beperkt in de uitoefening van zijn bevoegdheden uit artikel 700 Rv.
5.1.5. De conclusie is dan dat het subsidiaire verzoek (dat ontvankelijk is omdat doorbrekingsgronden worden gesteld) moet worden afgewezen.
in de zaak onder rekestnummer R06/1424:
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk;
in de zaak onder rekestnummer R06/1423:
verklaart het primaire verzoek niet-ontvankelijk;
verwerpt het subsidiaire verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Van Etten en Schaafsma-Beversluis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.