ECLI:NL:GHSHE:2007:BA0557

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001002-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid benadeelde partij in hoger beroep wegens niet tijdige voeging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke mishandeling van een persoon op 27 mei 2005 te Roosendaal. De benadeelde partij heeft zich echter niet tijdig in het geding gevoegd, zoals vereist volgens artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering. Tijdens de eerdere zittingen op 16 september en 13 december 2005 heeft de benadeelde partij geen opgave gedaan van de inhoud van de vordering. Ook op de zitting van 7 maart 2006 is de benadeelde partij niet verschenen, waardoor er geen rechtsgeldige voeging heeft plaatsgevonden.

Het hof overweegt dat de benadeelde partij weliswaar de intentie had om zich te voegen, maar dit niet op de juiste wijze heeft gedaan. De schriftelijke vordering van de benadeelde partij is pas op 13 september 2006 ingediend, na het vonnis van de eerste rechter. Het hof concludeert dat de eerste rechter ten onrechte een beslissing heeft genomen over de vordering van de benadeelde partij, aangezien deze niet overeenkomstig de wet in het geding was verschenen.

Het hof heeft het vonnis van de eerste rechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling, omdat de getuigenverklaringen niet consistent en onvoldoende betrouwbaar waren. Tevens heeft het hof de benadeelde partij onbevoegd verklaard in het hoger beroep, en de kosten van het geding aan de benadeelde partij opgelegd, die tot op heden op nihil zijn begroot.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001002-06
Uitspraak : 19 januari 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 7 maart 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-615336-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1975,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en hem deswege zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van EUR 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu deze niet op rechtsgeldige wijze een vordering heeft ingediend.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, om reden dat de eerste rechter op onjuiste gronden de benadeelde partij niet ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 27 mei 2005 te Roosendaal, gemeente Roosendaal, opzettelijk gewelddadig mishandelend een persoon (te weten
[slachtoffer]) tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoten en/of geschopt, tengevolge waarvan deze pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat de door de getuige [getuige] afgelegde verklaringen niet consistent zijn, dat deze derhalve onvoldoende betrouwbaar moeten worden geacht en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Hiervan uitgaande mist het hof uit de inhoud van de resterende bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld.
Schadevergoeding
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij zich niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste of tweede lid, in het geding heeft gevoegd. Weliswaar is/zijn de benadeelde partij en/of haar advocaat in eerste aanleg ter terechtzitting van 16 september 2005 en ter terechtzitting van 13 december 2005 verschenen, doch blijkens de van die zittingen opgemaakte processen-verbaal is door of namens de benadeelde partij toen geen opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. Ter terechtzitting van 7 maart 2006 zijn de benadeelde partij en haar advocaat, hoewel daartoe aangezegd, niet verschenen. Derhalve heeft ook bij die gelegenheid geen op bij de wet voorgeschreven wijze voeging plaatsgevonden.
In het dossier bevindt zich een schriftelijke vordering van de benadeelde partij, doch deze is eerst op 13 september 2006, derhalve eerst na het wijzen van het vonnis door de eerste rechter, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit was belast, ingekomen.
Het hof overweegt dat, gelet op het vorenstaande, de benadeelde partij kennelijk wel voornemens was om zich in het geding te voegen, doch zulks niet tijdig heeft gedaan. Het hof is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij zich niet overeenkomstig artikel 51 b, eerste of tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd. De eerste rechter had onder die omstandigheden een beslissing omtrent de (slechts) aangekondigde vordering van [slachtoffer] achterwege moeten laten.
Nu de benadeelde partij zich niet overeenkomstig artikel 51 b, eerste of tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, zal het hof de benadeelde partij onbevoegd verklaren in het geding in hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] onbevoegd in het geding in hoger beroep.
Veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. A. de Lange, voorzitter,
mr. H. Harmsen en mr. A.M.G. Smit,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 19 januari 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.