Parketnummer: 20-002497-06
Uitspraak : 6 maart 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
21 juni 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-700014-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [woonplaats], [adres].
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen ten aanzien van het primair ten laste gelegde tot 12 maanden gevangenisstraf waarvan 4 maanden voorwaardelijk met
2 jaar proeftijd en met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
Het hof overweegt met betrekking tot het aan de verdachte primair ten laste gelegd feit, doodslag, het volgende.
Geenszins is komen vast te staan dat verdachte met de landbouwtrekker is gaan rijden met de vooropgezette bedoeling om iemand van het leven te beroven. Van onvoorwaardelijk opzet op levensberoving is dan ook naar het oordeel van het hof geen sprake.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of sprake was van voorwaardelijk opzet : of verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat de dood van een ander het gevolg van haar gedraging zou zijn en of zij die kans bewust heeft aanvaard ( op de koop toe heeft genomen). Dat is naar het oordeel van het hof hier evenmin het geval.
Verdachte is een landbouwtrekker gaan besturen, terwijl haar uitzicht ernstig werd belemmerd door een hoge stapel kratten, die zich op een hefinstallatie voor op de trekker bevond. Zij kon over een aanzienlijke afstand het voor haar gelegen rijbaangedeelte niet overzien. Zij wist dat de weg waarover zij ging rijden ook door zwakke weggebruikers, zoals fietsers werd gebruikt. Het was dus te voorzien dat een aanmerkelijke kans bestond dat een ongeval zou plaatsvinden met dodelijke afloop. Niet is echter komen vast te staan, dat zij die kans desbewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. Verdachte heeft immers verklaard, dat zij vaker op deze wijze reed, dat het altijd goed ging en dat zij er op rekende dat het ook deze keer goed zou aflopen. In deze omstandigheden kan niet gesproken worden van voorwaardelijk opzet op levensberoving doch van roekeloos rijden.
Mitsdien acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd zoals onder 1 primair ten laste is gelegd, zodat zij daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 6 september 2005 te Prinsenbeek, gemeente Breda, als verkeersdeelneemster, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (landbouwtrekker), daarmede rijdende over de weg, de Overveldsestraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos met die door haar bestuurde landbouwtrekker te rijden over voormelde weg, terwijl zich aan de voorzijde van die landbouwtrekker een hefinstallatie met kleminrichting bevond, op welke hefinstallatie tot op een hoogte van ongeveer 2,23 meter vanaf het wegdek van die weg en met een totale breedte van ongeveer 1,20 meter (kunststof) kratten waren geplaatst, die het uitzicht van haar, verdachte, op het vóór haar gelegen rijbaangedeelte van die weg op zodanige wijze beperkten, dat zij, verdachte, dat vóór haar gelegen rijbaangedeelte over een aanzienlijke afstand gemeten vanaf de voorzijde van de voorste kratten in het geheel niet kon overzien,
waardoor zij, verdachte, bovendien rijdend met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur, met die door haar bestuurde landbouwtrekker in aanrijding is gekomen met een vóór haar, in dezelfde richting als zij, verdachte, rijdende bestuurster van een fiets en de door die bestuurster bestuurde fiets, waardoor de bestuurster van die fiets ten val is gekomen en vervolgens door de rechterwielen van die door haar, verdachte, bestuurde landbouwtrekker is overreden,
waardoor de bestuurster van die fiets, genaamd [slachtoffer], werd gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 175, tweede lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Door het handelen van verdachte is groot leed toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het jonge slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met het verlies van een geliefd kind door een smartelijke dood.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
Met oplegging voorts van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
240 (tweehonderd veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderd twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
3 (drie) jaren.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. J.J. van der Kaaden,
in tegenwoordigheid van mw. H. Van Zandbeek, griffier,
en op 6 maart 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.