ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ9193

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-010396-05
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van werkstraffen voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 februari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond. De verdachte was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk hennepplanten had geteeld en elektriciteit had gestolen. De verdachte had in totaal ongeveer 1562 hennepplanten in een pand te Echt aanwezig gehad en had in de periode van 1 juli 2004 tot en met 6 oktober 2004 elektriciteit gestolen van Essent Netwerk Limburg BV. Het hof oordeelde dat de eerder opgelegde werkstraf niet voldeed aan de ernst van de feiten en heeft de werkstraf verhoogd naar 270 uren, verdeeld over twee werkstraffen van respectievelijk 210 en 60 uren. Het hof heeft ook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand opgelegd, die alleen ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich binnen een proeftijd van 2 jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Parketnummer: 20-010396-05
Uitspraak : 21 februari 2007
VERSTEK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond van 10 mei 2005 in de strafzaak met parketnummer 04-017775-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1962,
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte ter zake van - verkort weergegeven - hennepteelt (artikel 3 onder B van de Opiumwet) en diefstal van elektriciteit,
werd veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis op 4 augustus 2005 hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal, mr. A.M.W. Verdegaal, heeft gevorderd dat het hof het vonnis, waarvan beroep, zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 06 oktober 2004 te Echt, in elk geval in de gemeente
Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2])) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1562, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan
30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 6 oktober 2004 te
Echt, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van
- de bekennende verklaring van verdachte ter zake van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde 1,
- het proces-verbaal van bevindingen ter zake van de op 6 oktober 2004 aangetroffen hennepplanten op het adres [adres 2]2,
- de kennisgevingen van inbeslagneming ter zake hennep(planten) 3,
- het ambtsedig proces-verbaal van relaas waarin onder meer wordt gerelateerd dat de kennisgeving van inbeslagneming onder nummer 301.428 ten onrechte 488 hennepplanten
in plaats van 380 vermeldt en in totaal 1562 hennepplanten in beslag genomen zijn 4;
- het proces-verbaal van technisch onderzoek uitgevoerd op deze in beslaggenomen planten 5, alsmede
- het proces-verbaal van aangifte ter zake van diefstal van stroom 6,
wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 6 oktober 2004 te Echt, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1562, hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
hij in de periode van 1 juli 2004 tot en met 6 oktober 2004 te Echt, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan Essent Netwerk Limburg BV.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel is - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien bij artikel 3, onder B, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11 (oud), tweede lid, van de Opiumwet.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De eerste rechter heeft verdachte ter zake van hennepteelt en diefstal van stroom tot een werkstraf van 240 uren en één maand voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van deze veroordeling gevorderd.
Het hof komt eveneens tot een veroordeling ter zake van hennepteelt en diefstal van stroom.
Volgens het gebruikelijke straftoemetingsbeleid, zoals dat is neergelegd in de zogenaamde rechterlijke oriëntatiepunten, is een gevangenisstraf voor de duur van 15 weken, dan wel een daarmee corresponderende taakstraf, gebruikelijk bij hennepteelt met een aangetroffen hoeveelheid van ongeveer 1500 hennepplanten. Een taakstraf voor de duur van 210 correspondeert met bovenstaand straftoemetingsbeleid.
Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van één maand of daarmee corresponderende werkstraf, te weten van 60 uren, in lijn met de oriëntatiepunten straftoemeting zoals tot nu toe ontwikkeld ten aanzien van diefstallen en het bij dit hof gebruikelijke straftoemetingsbeleid ter zake van diefstal van stroom.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van beide werkstraffen passend en geboden.
Het totaal aantal uren werkstraf bedraagt daarbij 270, derhalve meer dan 240. Naar het oordeel van het hof staan noch de artikelen 22c en 57 van het Wetboek van Strafrecht noch enige andere rechtsregel aan het opleggen van 270 uren werkstraf voor twee bewezenverklaarde feiten in de weg. Het maximum van 240 uren werkstraf geldt per bewezenverklaard feit, ongeacht of sprake is van gevoegde feiten op verschillende tenlasteleggingen, of verschillende feiten op eenzelfde tenlastelegging. Uit de regels van artikel 57 lid 1 en lid 2 Wetboek van Strafrecht, in onderling verband en samenhang beschouwd, maakt het hof op dat voor het totaal maximaal op te leggen aantal uren werkstraffen geen wettelijke beperking bestaat, behalve dan het maximum van 240 uren per feit.
Duidt de samenhang van beide bewezenverklaarde feiten er reeds op dat verdachte enkel oog heeft gehad voor eigen financieel gewin, vooral de hoeveelheid weggenomen energie - door de energieleverancier begroot op een bedrag van ruim 12.000 euro - brengt het hof ertoe om, naast bovengenoemde werkstraffen, tevens een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand op te leggen. Omdat verdachte, althans voorzover in Nederland bekend, niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld ziet het hof aanleiding om dit strafdeel thans nog voorwaardelijk op te leggen. Hiermee wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden door het hof beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen die zijn gebruikt voor het kweken van de hennepplanten zoals dit onder 1 ten laste gelegde is gelegd en bewezen is verklaard.
Deze voorwerpen zijn, hoewel dit niet voor elk van deze voorwerpen afzonderlijk geldt, op grond van hun gezamenlijkheid van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang, op grond waarvan het hof deze voorwerpen aan het verkeer onttrokken zal verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toepasselijk zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder
1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde oplevert:
1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
2
diefstal.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 270 (tweehonderd zeventig) uren, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 210 uren en een werkstraf van 60 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 135 (honderd vijfendertig) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten van:
de voorwerpen genoemd op de aan dit arrest als bijlage gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen.
Aldus gewezen door
mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter,
mr. A.R.O. Mooy en mr. J.W. de Ruijter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tent, griffier,
en op 21 februari 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
1 De ambtsedige processen-verbaal met nummer PL2330/04-084693, gedateerd 2 november 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door J.H.M. Snijkers, hoofdagent van politie, inhoudende de verklaring van verdachte, dossier pagina 11 en dossier pagina 14.
2 Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2330/04-084693, gedateerd 28 januari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren J.T.M. van den Elsen,
J.H.M. Snijkers, D.A. van Welij, allen hoofdagent van politie en A.H.M. Verhees, surveillant van politie, dossier pagina 8.
3 De kennisgevingen van inbeslagneming als bijlagen gevoegd bij proces-verbaal PL2330//04-007181, betreffende respectievelijk 503 hennepplanten (GL-code 301.426), 488 hennepplanten (GL-code 301.428), 488 hennepplanten (GL-code 301.427) en 191 gedroogde hennepplanten (GL-code 301.430), op het adres [adres 2] op 6 oktober 2004.
4 Het ambtsedig proces-verbaal met nummer PL2330/04-007181, gedateerd 28 januari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door J.T.M. van den Elsen en J.H.M. Snijkers, beiden hoofdagent van politie, dossier pagina 3.
5 Het ambtsedig proces-verbaal van technisch onderzoek, PL2300/04-084693, opgemaakt in de wettelijke vorm door R.P.E. Dullens, agent van politie, inhoudende als testresultaten met betrekking tot GL-codes 301.426, 301.427, 301.428, 301.430: betreft hennep, dossier pagina 5.
6 Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte, met bijlage, nummer PL2330/04-149587, gedateerd
1 november 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door J.H.M. Snijkers, hoofdagent van politie, ter zake van diefstal van stroom betreffende de locatie [adres 2], benadeelde Essent Netwerk Limburg BV, dossier pagina 13.