ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ8676

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003252-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van de akte intrekking hoger beroep bij onjuiste voorstelling van zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Roermond. De verdachte, geboren in 1973 en thans verblijvende in P.I. Amsterdam, had een akte tot intrekking van zijn hoger beroep ondertekend na een mededeling van het Bureau Sociale Dienst (BSD) dat hij in aanmerking zou komen voor plaatsing in een halfopen inrichting, mits het vonnis onherroepelijk zou worden. De verdachte heeft geprobeerd zijn raadsman te bereiken om advies te vragen, maar dit is niet gelukt. Vervolgens heeft hij de machtiging tot intrekking verleend, wat leidde tot de opmaak van de akte intrekking hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot intrekking is afgegeven op basis van een onjuiste voorstelling van zaken. Echter, het hof oordeelt dat deze dwaling niet onverschoonbaar is, omdat de verdachte de bijstand van een raadsman had. De verdachte had de mogelijkheid om zijn beslissing uit te stellen tot hij zijn raadsman had geraadpleegd, maar heeft ervoor gekozen om dat niet te doen. Het hof verwerpt de stelling van de raadsman dat het BSD had moeten aangeven dat de verdachte pas na advies van zijn raadsman een beslissing mocht nemen. Het hof concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die tot een ander oordeel kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank Roermond in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsgeldigheid en de verantwoordelijkheden van de verdachte in het proces van intrekking van hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer: 20-003252-06
Uitspraak : 31 januari 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van
30 augustus 2006 in de strafzaak met parketnummer 04-860650-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1973],
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Amsterdam, HvB Het Schouw te Amsterdam.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof stelt de volgende feiten vast:
Door een onbekend gebleven functionaris van het Bureau Sociale Dienst (BSD) van het Huis van Bewaring “Het Schouw” is aan verdachte een mededeling gedaan inhoudende dat hij, verdachte, in aanmerking zou komen voor plaatsing in een halfopen inrichting, mits het vonnis van de rechtbank onherroepelijk zou worden.
Daartoe was dan vereist – zo werd hem medegedeeld – dat hij het ingestelde hoger beroep zou intrekken. Naar aanleiding van deze mededeling heeft verdachte geprobeerd telefonisch zijn raadsman te bereiken. Dit is niet gelukt. Vervolgens heeft hij machtiging verleend tot intrekking van het hoger beroep, waarna een akte intrekking hoger beroep is opgemaakt.
Aangezien verdachte vreemdeling is, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland en in Duitsland nog een straf van drie jaar moet uitzitten, is verdachte vervolgens niet in aanmerking gebracht voor plaatsing in een halfopen inrichting.
De raadsman van verdachte betoogt dat de machtiging tot intrekking geschiedt is onder invloed van verschoonbare dwaling. Verdachte mocht immers vertrouwen op de mededeling van het BSD. Het rechtsgevolg daarvan is volgens de raadsman dat de akte intrekking hoger beroep niet rechtsgeldig is, zodat verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Uit de vaststaande feiten volgt dat de machtiging tot intrekking hoger beroep is afgegeven als gevolg van een onjuiste voorstelling van zaken.
Echter, deze dwaling is niet onverschoonbaar, omdat verdachte de bijstand had van een raadsman. Verdachte heeft geprobeerd deze te bereiken en toen dit niet lukte heeft verdachte om hem moverende redenen ervan afgezien zijn beslissing uit te stellen tot na het moment waarop hij zijn raadsman geraadpleegd had, terwijl niets hem dwong om terstond een beslissing te nemen.
Het hof verwerpt de stelling van de raadsman dat het BSD bij de gedane mededeling tevens had moeten aangeven dat verdachte slechts een beslissing over een machtiging tot intrekking mocht nemen nadat hij het advies had ingewonnen van de raadsman.
Deze stelling vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht, terwijl geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die in casu tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
De conclusie van het hof is derhalve dat verdachte niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter,
mr. C.R.L.R.M. Ficq en mr. J.W. de Ruijter,
in tegenwoordigheid van mr. N.C. Regina, griffier,
en op 31 januari 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.