ECLI:NL:GHSHE:2006:BI3286

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.002.577
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bod
  • A. Huijbers-Koopman
  • M. de Klerk-Leenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en nietigheid van een samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot een octrooi

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een samenwerkingsovereenkomst tussen partijen [X.] en [Y.], waarbij [X.] een octrooi diende in te brengen in de vennootschap '[Z.] B.V.'. [X.] had de procedure aangespannen om uitleg te krijgen over de samenwerkingsovereenkomst en stelde dat hij het octrooi niet hoefde in te brengen. De rechtbank had eerder alle vorderingen van [X.] afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging.

Het hof oordeelde dat de wet niet voorziet in een incidentele vordering zoals door [X.] was ingediend. De verwijzing naar het gerechtshof te 's-Gravenhage werd afgewezen, omdat er geen procedure aanhangig was bij dat hof. Het hof stelde vast dat de kwestie van de samenwerkingsovereenkomst en de uitleg daarvan onder het Burgerlijk Wetboek valt en niet onder de Rijksoctrooiwet 1995.

De incidentele vordering van [X.] werd afgewezen, en het hof oordeelde dat de rechtbank te 's-Hertogenbosch bevoegd was om de zaak te behandelen, aangezien [Y.] in Eindhoven woonachtig was. [X.] werd veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak werd verwezen naar de rolzitting voor een memorie van antwoord aan de zijde van [Y.].

Uitspraak

typ. JD
rolnr. C0501416/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 29 augustus 2006,
gewezen in het incident tot verwijzing in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 30 september 2005,
eiser in het incident,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
verweerder in het incident,
procureur: mr. M.A.J. Kemps,
op het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 27 juli 2005 tussen appellant - [X.] - als eiser en geïntimeerde - [Y.] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 107639/HA 04-586)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad alsnog toewijzen van zijn inleidende vorderingen, met veroordeling van [Y.] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij akte van 2 mei 2006 heeft [X.] zijn vordering gewijzigd. [X.] heeft vervolgens bij incidentele vordering van – eveneens - 2 mei 2006 verwijzing van de zaak gevraagd naar het gerechtshof te ’s-Gravenhage, met veroordeling van [Y.] in de kosten van het incident.
2.3. Ter rolle van 30 mei 2006 heeft [Y.] zich ten aanzien van de eiswijziging mondeling gerefereerd aan het oordeel van het hof. Bij memorie van antwoord in het incident heeft [Y.] verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van [X.] en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [X.] in de kosten van het incident.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd in het incident. In het door [X.] overgelegde procesdossier ontbreken de bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg behorende producties.
3. Het incident en de beoordeling daarvan
3.1. [X.] stelt zich op het standpunt handhaving van een octrooi te vorderen, waardoor op grond van de wet – bedoeld wordt kennelijk de Rijksoctrooiwet 1995 – uitsluitend de rechter te Den Haag bevoegd zou zijn van het geschil kennis te nemen. [X.] vordert verwijzing naar het gerechtshof te ‘s-Gravenhage.
3.2. Het hof stelt voorop dat de wet niet voorziet in een incidentele vordering zoals de onderhavige. Van een verwijzing op grond van het bepaalde in artikel 353 jo. 220 Rv. kan geen sprake zijn, nu gesteld noch gebleken is dat bij het hof te ’s-Gravenhage eveneens een procedure tussen partijen aanhangig is.
Ervan uitgaande dat het stelsel van incidentele vorderingen niet gesloten is, geldt het volgende.
3.3. [X.] is zélf de procedure aangevangen door [Y.] op te roepen voor de rechtbank te ’s-Hertogenbosch. Inzet van die procedure was een tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst op basis waarvan [X.]
- uiteindelijk, daartoe genoodzaakt door de voorzieningenrechter in de rechtbank alhier - een octrooi in de met [Y.] opgerichte vennootschap “[Z.] B.V.” heeft ingebracht.
De vorderingen van [X.] hebben primair (en voor een deel subsidiair) betrekking op de uitleg van die samenwerkingsovereenkomst, die volgens [X.] kennelijk met zich dient te brengen dat hij het octrooi niet behoefde in te brengen in [Z.]. In een aantal overige subsidiaire vorderingen heeft [X.] zich ten aanzien van de samenwerkingsovereenkomst beroepen op dwaling (door hemzelf) en bedrog en wanprestatie (door [Y.]). De rechtbank heeft alle vorderingen van [X.] afgewezen.
3.3.1. Onderwerp van geschil voordat [X.] zijn eis vermeerderde was slechts de kwestie van de uitleg/nietigheid/vernietigbaarheid van de tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst. Dat is geen kwestie die wordt beheerst door de Rijksoctrooiwet 1995, maar door het BW. Het enkele feit dat [X.] ter uitvoering van die overeenkomst een octrooi heeft ingebracht in [Z.] maakt dat niet anders: het octrooi zélf wordt daarmee immers nog geen onderwerp van geschil. Artikel 80 van de Rijksoctrooiwet 1995, dat de rechtbank te ’s-Gravenhage als uitsluitend bevoegde rechter aanwijst, is dus niet van toepassing.
3.3.2. Na eiswijziging wordt dat niet anders. Deze ziet immers op ongedaanmaking van de levering van het octrooi. Dat is dus eveneens een vordering gebaseerd op het BW en niet een in voormeld artikel 80 Rijksoctrooiwet omschreven vordering.
3.3.3. Nu [Y.] woonachtig is te Eindhoven was de rechtbank alhier bevoegd over de zaak te oordelen. Ook het hof is ingevolge het bepaalde in artikel 60 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie bevoegd kennis te nemen van het geschil.
3.4. De incidentele vordering zal dus worden afgewezen. De zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van 10 oktober 2006 voor memorie van antwoord aan de zijde van [Y.].
3.5. [X.] zal als de in het ongelijk gestelde par¬tij worden veroordeeld in de op het incident gevallen kosten.
4. De uitspraak
Het hof:
in het incident:
wijst de gevorderde verwijzing af;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [Y.] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,= aan salaris procureur;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 10 oktober 2006, voor memorie van antwoord aan de zijde van [Y.];
houdt iedere verder beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Huijbers-Koopman en De Klerk-Leenen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 29 augustus 2006.