ECLI:NL:GHSHE:2006:BH9826

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001815-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtredingen van de Destructiewet en Warenwet door een rechtspersoon in de kaas- en zuivelhandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een rechtspersoon die werd beschuldigd van overtredingen van de Destructiewet en de Warenwet. De verdachte, een onderneming in de kaas- en zuivelhandel, werd beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichtingen met betrekking tot destructiemateriaal, waaronder beschimmelde en rottende kazen. De tenlastelegging omvatte meerdere overtredingen, waaronder het niet scheiden van destructiemateriaal van andere waren en het niet naleven van de hygiënevoorschriften. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 januari 2005 in Nederland, als eigenaar van hoog-risicomateriaal, niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere tenlasteleggingen, omdat niet bewezen kon worden dat de betrokken producten aan consumenten waren geleverd of te koop waren aangeboden. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de overtredingen van artikel 12 van de Destructiewet en legde een geldboete op van €500,00, alsook een stillegging van de onderneming voor de duur van zes maanden. De beslissing om de onderneming stil te leggen was gebaseerd op de risico's voor de voedselveiligheid en de ernst van de overtredingen, gezien het conglomeraat van bedrijven waar de verdachte deel van uitmaakte. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte strafbaar heeft verklaard voor de bewezen feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001815-06
Uitspraak : 12 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische meervoudige kamer in de rechtbank Breda van 21 april 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-636106-05 tegen:
[verdachte].,
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres].
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging, en dat het hof de verdachte zal veroordelen tot drie geldboeten van elk €500,--, tot stillegging van haar onderneming voor de duur van zes maanden, met inlevering gedurende de stillegging van de onderneming van alle bewijzen van de ten behoeve van haar onderneming verstrekte marktplaatsvergunningen en tot openbaarmaking van de uitspraak.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 27 januari 2005, te [vestigingsplaats], [gemeente], in
elk geval in Nederland, in/op een perceel, gelegen aan [adres], als
eigenaar of houder van (gespecificeerd) hoog-risicomateriaal/categorie 1- of
2-materiaal, te weten een of meerdere beschimmelde en/of aangevreten en/of
bedorven en/of rottende kaas/kazen, niet aan haar verplichting heeft voldaan
het materiaal overeenkomstig de door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport in de "Regeling eisen eigenaar of houder van destructiemateriaal"
gestelde regelen, te administreren en/of aan te geven bij en/of ter
beschikking te houden van en/of af te staan aan de ondernemer binnen wiens
werkgebied het materiaal zich bevond,
immers heeft zij, verdachte, als zijnde aangifteplichtige gehandeld in strijd
met het bepaalde in artikel 37 lid 3 van de Uitvoeringsregeling
E.G.-verordening gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke
consumptie bestemde dierlijke bijprodukten,
te weten dat bovengenoemd categorie 1- of 2-materiaal niet op een zodanige
plaats werd aangeboden dat het duidelijk van elkaar gescheiden was en/of
herkenbaar was van ander materiaal,
aangezien dat/die beschimmelde en/of aangevreten en/of bedorven en/of
rottende kaas/kazen:
- tussen andere kazen en/of andere voorverpakte waren die voor verhandeling
aanwezig was/waren lagen
en/of
- op dat/die kaas/kazen geen aanduidingen was/waren gebruikt waardoor die/deze
herkenbaar was/waren als categorie 1- of 2-materiaal;
2.
zij op of omstreeks 27 januari 2005 te [vestigingsplaats], [gemeente],
in/op een perceel, gelegen aan [adres], consumptiemelk,
consumptiemelkproducten en/of kwark, als omschreven in artikel 2 lid 2 van de
Zuivelverordening 2003, melk en melk-en zuivelproducten, te weten
- een partij "Boer'n yoghurt aardbeien"
voorhanden heeft gehad, in voorraad heeft gehad en/of heeft afgeleverd,
(zulks) terwijl de datum van minimale houdbaarheid, te weten 09 januari 2005
lag vóór die waarop bedoelde waar aan de verbruiker werd afgeleverd en/of ten
verkoop voorradig was;
3.
zij op of omstreeks 27 januari 2005 te [vestigingsplaats], [gemeente], als
exploitant van een levensmiddelenbedrijf, te weten een aan een op het perceel
[adres] gelegen bedrijfsruimte en/of opslagplaats, niet, met
inachtneming van het tweede lid van artikel 30 van de Warenwetregeling Hygiëne
van levensmiddelen, passende veiligheidsprocedures heeft vastgesteld,
toegepast, gehandhaafd en/of herzien, teneinde de veiligheid van de eet-
en/of drinkwaren die in dat bedrijf werden verhandeld en/of in voorraad werden
gehouden, te weten
- een partij "Boer'n yoghurt", waarop met een sticker een nieuwe
houdbaarheidsdatum was aangebracht,
te waarborgen, immers had zij, verdachte, geen schriftelijke rapportage
voorhanden waaruit kon blijken dat zij het kritische punt in verband met het
verlengen van de houdbaarheid van die bederfelijke waar, had gewaarborgd.
Vrijspraak
Het hof zal verdachte vrijspreken van hetgeen haar onder 2 en 3 ten laste is gelegd.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde overweegt het hof dat niet bewezen is dat de partij yoghurt aan een verbruiker werd afgeleverd en evenmin dat deze ten verkoop voorradig was als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Zuivelverordening 2003. Immers, namens verdachte is betoogd dat de partij zuivel apart was gezet omdat de houdbaarheidsdatum verstreken was en dat deze niet verkocht zou worden. Uit het dossier blijkt niet van het tegendeel.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde overweegt het hof dat niet voldoende is komen vast te staan dat de oorspronkelijke datum van minimale houdbaarheid, op een partij yoghurt die was aangetroffen in de bedrijfsruimte, was vervangen door een sticker met een nieuwe houdbaarheidsdatum.
Hetgeen in het dossier is opgenomen met betrekking tot een partij yoghurt die op 27 januari 2005 op een markt op de Westermarkt te Tilburg is aangetroffen is daartoe onvoldoende.
Daardoor staat evenmin vast dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de in artikel 30, tweede lid, van de Warenwetregeling Hygiëne van Levensmiddelen, gestelde veiligheidsprocedures.
Een en ander leidt ertoe dat het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zodat zij daarvan wordt vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 27 januari 2005, te [vestigingsplaats], [gemeente], op een perceel, gelegen aan [adres], als eigenaar of houder van categorie 2-materiaal, te weten beschimmelde en rottende kazen, niet aan haar verplichting heeft voldaan het materiaal ter beschikking te houden van de ondernemer binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevond,
immers heeft zij, verdachte, als zijnde aangifteplichtige gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 37 lid 3 van de Uitvoeringsregeling E.G.-verordening gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijprodukten,
te weten dat bovengenoemd categorie 2-materiaal niet op een zodanige plaats werd aangeboden dat het duidelijk van elkaar gescheiden was en herkenbaar was van ander materiaal, aangezien die beschimmelde en rottende kazen:
- tussen andere kazen en andere voorverpakte waren die voor verhandeling
aanwezig waren, lagen
en
- op die kazen geen aanduidingen waren gebruikt waardoor deze herkenbaar waren als categorie 2-materiaal.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof merkt in dit verband het volgende op. Vrijgesproken wordt van de tenlastegelegde verwijzing naar regels gesteld door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport in de "Regeling eisen eigenaar of houder van destructiemateriaal", nu deze regeling reeds op 7 september 2003 is vervallen en vervangen door de Uitvoeringsregeling EG-verordening gezondheidsvoorschriften. Het hof beschouwt deze verwijzing naar de ten tijde van het feit reeds vervallen regeling als een kennelijke vergissing van de steller van de tenlastelegging, reeds omdat in het feitelijke deel van de tenlastelegging wel verwezen wordt naar de meergenoemde Uitvoeringsregeling.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betwist dat sprake was van destructiemateriaal en is aangevoerd dat de betreffende kazen wel afgezonderd waren van de overige kazen en dat deze kazen in zoverre verzameld waren en geïdentificeerd.
Voorts is aangevoerd dat beschimmelde kaas niet per definitie destructiemateriaal is en dat kaas met open korst en schimmelgroei in de scheuren nog voor andere toepassingen verwerkt mag worden.
Het hof verwerpt deze verweren.
Voor het bewijs dat de in de tenlastelegging vermelde kazen categorie 2-materiaal vormden en dat deze kazen niet afgezonderd waren van de overige kazen gaat het hof uit van de constateringen, die zijn gedaan door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden controleambtenaar bij de Voedsel en Warenautoriteit, keuringsdienst van Waren, Zuid, tevens aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar, als bedoeld in het ‘Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Voedsel en Waren Autoriteit 2002’ van de Ministerie van Justitie van 5 juli 2002/nr. 5174804/502/AJT.
Volgens deze verbalisanten vertoonden enkele van door hen aangetroffen kazen rottingsverschijnselen en waren sommige andere kazen beschimmeld. Deze rottende en beschimmelde kazen lagen tussen andere kazen en andere voorverpakte waren.
Op grond van deze waarnemingen en gelet op de omstandigheid dat de betreffende verbalisanten controleambtenaren en buitengewoon opsporingsambtenaren zijn bij de Voedsel en Warenautoriteit, Keuringsdienst van Waren en dientengevolge als ter zake kundig mogen worden beschouwd, hebben de verbalisanten kunnen en mogen vaststellen dat genoemde waren, zoals deze zich ten tijde van de controle in de kaasopslag bevonden, destructiemateriaal was en niet afgezonderd waren van de overige kazen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Namens verdachte is een ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. De daartoe aangevoerde gronden zijn gelijk aan de gronden die bij het bewijsverweer zijn gebezigd.
Het hof verwerpt ook het verweer met betrekking tot het ontslag van alle rechtsvervolging en verwijst voor wat betreft de motivering daarvan naar de motivering van de verwerping van het bewijsverweer.
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 12, eerste lid, van de Destructiewet junctis de artikelen 27, aanhef en onder a, en 37, derde lid, van de Uitvoeringsregeling E.G.-verordening gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, de artikelen 2, eerste lid onder c, en 5 aanhef en onder g, van de Verordening (EG) 1774/2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, en bijlage II hoofdstuk I aanhef en onder 1 onder a van deze verordening, junctis artikel 1a, aanhef en onder 3, en artikel 2, onder 4, van de Wet op de economische delicten, en artikel 51, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht,
en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 4, van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het hof overweegt dat de Uitvoeringsregeling (EG) 1774/2002 met ingang van 7 september 2005 is vervallen en vervangen door de Regeling Dierlijke Bijproducten doch dat niet blijkt van een gewijzigd inzicht van de wetgever met betrekking tot de strafwaardigheid van reeds gepleegde feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar financiële draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Gelet op het vorenstaande acht het hof een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep de stillegging van de onderneming van verdachte gevorderd.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Gelijktijdig met de onderhavige strafzaak werden 8 andere strafzaken van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 28 november 2006 aangebracht, waarin de verdachte het hoger beroep kort voor de zitting heeft ingetrokken. Dit betroffen strafzaken op het gebied van onder meer overtreding van de Destructiewet en de Warenwet, waarvoor verdachte door de economische politierechter werd veroordeeld.
Voorts waren op deze terechtzitting gelijktijdig met voormelde strafzaken van verdachte 33 strafzaken aangebracht tegen de verdachten [bedrijf 1], [bedrijf 2], en [verdachte 2]. In deze zaken ging het eveneens om talrijke overtredingen op het gebied van onder andere de Warenwet, waarvoor de verdachten door de economische politierechter werden veroordeeld. Van deze strafzaken werd het hoger beroep in 31 zaken kort voor de zitting door de betreffende verdachten ingetrokken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, uit voormelde strafzaken en uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Midden-Brabant, komt naar voren dat door [verdachte 2] rond de handel in kaas- en zuivelprodukten een conglomeraat van (rechts)personen is gebouwd, onder meer bestaande uit de bedrijven [bedrijf 2], [verdachte]. en [bedrijf 1]. en [bedrijf 3]. Weliswaar is de zeer jeugdige zoon van [verdachte 2] formeel bestuurder van [verdachte] en [bedrijf 1] doch uit de in de zaken opgemaakte processen-verbaal blijkt dat [verdachte 2] als spin in het web fungeert en de regie voert over het conglomeraat .
Omdat de onderneming van verdachte deel uitmaakt van het hiervoor geschetste conglomeraat van rechtspersonen, binnen welk conglomeraat veelvuldig overtredingen van de Warenwet en de Destructiewet hebben plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat, gelet op de risico’s voor de veiligheid van levensmiddelen voor menselijke consumptie bij voortzetting van de werkzaamheden van de onderhavige onderneming en ter bescherming van de belangen, welke de Warenwet beoogt te dienen, de stillegging van de onderneming van de verdachte dient te worden opgelegd, voor de hierna te melden duur.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte een groothandel exploiteert en geen detailhandel uitoefent, zal het hof niet, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, verdachte bevelen alle aan haar uitgereikte marktplaatsvergunningen in te leveren, nu niet is gebleken dat zij over dergelijke vergunningen beschikt.
Het hof acht voorts geen termen aanwezig om deze uitspraak openbaar te maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op:
artikelen 23, 24, 51 en 63 van het Wetboek van Strafrecht,
de artikelen 1a, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten,
artikel 12 van de Destructiewet,
de artikelen 27 en 37 van de Uitvoeringsregeling E.G.-verordening gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten,
artikel 2 en 5 van de Verordening (EG) 1774/2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, en bijlage II hoofdstuk I aanhef en onder 1 onder a van deze verordening,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 12 van de Destructiewet, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 500,00 (vijfhonderd euro).
Beveelt de gehele stillegging van de onderneming van de verdachte, waarin het bewezen verklaarde feit is begaan, voor de duur van 6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend,
in tegenwoordigheid van dhr. A.J.H.M. van Baast, griffier,
en op 12 december 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.