ECLI:NL:GHSHE:2006:BC8919

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0401138
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Begheyn
  • A. Hendriks-Jansen
  • J. Fikkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bruikleenovereenkomst versus pachtovereenkomst in civiele procedure

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 oktober 2006, gaat het om een geschil tussen appellanten en geïntimeerden over de vraag of er sprake was van een bruikleenovereenkomst of een pachtovereenkomst. De appellanten, bestaande uit drie personen, stelden dat zij een overeenkomst onder bezwarende titel hadden gesloten met [persoon 4], terwijl de geïntimeerden, als rechtsopvolgers van [persoon 4], een vordering baseerden op het bestaan van een bruikleenovereenkomst. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor de bruikleenovereenkomst die door de geïntimeerden werd gesteld. De getuigenverklaringen die door de geïntimeerden waren ingebracht, waren niet overtuigend genoeg om hun vordering te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de vorderingen van de geïntimeerden moesten worden afgewezen, omdat niet was bewezen dat er een bruikleenovereenkomst bestond. De appellanten hadden geen belang meer bij de behandeling van de overige grieven, en het hof vernietigde de eerdere vonnissen van de rechtbank Roermond. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de zijde van de appellanten.

Uitspraak

typ. JP/JD
rolnr. C0401138/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 31 oktober 2006,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1] ,
2. [APPELLANT SUB 2],
3. [APPELLANT SUB 3],
allen wonende te [plaats],
appellanten,
procureur: mr. L.R.G.M. Spronken,
tegen:
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
wonende te [plaats],
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonende te [plaats],
geïntimeerden,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 13 december 2005.
6. Het arrest van 13 december 2005
Bij gemeld arrest heeft het hof aan [geïntimeerde sub 1 c.s.] een bewijsopdracht verstrekt en iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het vervolg van de procedure
Ter voldoening aan de bewijsopdracht heeft [geïntimeerde sub 1 c.s.] een getuige voorgebracht - te weten [geïntimeerde sub 1], geïntimeerde sub 1 -, welke gehoord is op 27 april 2006. Van dit verhoor is proces-verbaal opgemaakt, zich bevindend bij de stukken.
In contra-enquête zijn, ingevolge het gezamenlijk verzoek van partijen, de verklaringen van [appellant sub 1] (appellant sub 1), [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3], afgelegd op 26 januari 2004 ten overstaan van de rechtbank Roermond, beschouwd als in contra-enquête in appel te zijn afgelegd.
[geïntimeerde sub 1 c.s.] heeft vervolgens een memorie na enquête genomen, en [appellant sub 1 c.s.] een antwoord-memorie na enquête.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1.1. Het hof heeft [geïntimeerde sub 1 c.s.] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat tussen [persoon 4] en [appellant sub 1] een overeenkomst van bruikleen is gesloten ten aanzien van de litigieuze weilanden.
8.1.2. Geïntimeerde sub 1, [geïntimeerde sub 1], heeft als getuige verklaard dat [persoon 4] tegen hem had gezegd dat zij "niks" voor (het gebruik van) de weilanden kreeg, en dat hij zelf ook nimmer betalingen heeft gezien.
8.1.3. In contra-enquête (als gehoord beschouwd) heeft de getuige [persoon 3] verklaard dat hij een keer er bij was toen [appellant sub 1] met Kerst f 150,-- contant aan [persoon 4] betaalde, en dat [persoon 4] had gezegd toen zij [appellant sub 1 c.s.] zag "die komt de pacht betalen". [persoon 4] had hem ook vaker verteld dat de gronden door [appellant sub 1 c.s.] gepacht werden. Buurvrouw [persoon 2] heeft in contra-enquête(als gehoord beschouwd) verklaard dat zij er twee keer bij was, toen [appellant sub 1 c.s.] met Kerst de pacht aan [persoon 4] kwam betalen. Ook had [persoon 4] wel eens met haar over het betalen van de pacht door [appellant sub 1 c.s.] gesproken.
[appellant sub 1] (appellant sub 1) heeft verklaard over het totstandkomen van de pachtovereenkomst en over de afspraak dat hij jaarlijks rond Kerst f 150,-- zou betalen, alsmede dat hij dat ook daadwerkelijk steeds deed. Ook zijn echtgenote [persoon 1] heeft in die zin verklaard.
8.1.4. [geïntimeerde sub 1 c.s.] is partij in dit geding en belast met het leveren van bewijs. De door hem als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in zijn voordeel opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt.
Zulk sterk aanvullend bewijs is naar 's hofs oordeel niet voorhanden met de eerder overgelegde verklaringen van [persoon 5] en van [persoon 6] en [persoon 7], nu deze verklaringen niet als getuige onder ede zijn afgelegd, en zij ook overigens slechts verklaringen "van-horen-zeggen" zijn. Evenmin heeft [geïntimeerde sub 1 c.s.] ter gelegenheid van de thans toegelaten bewijslevering sterk aanvullend bewijs bijgebracht.
De verklaringen (als beschouwd) in contra-enquête afgelegd zijn naar 's hofs oordeel daarentegen overtuigend ten aanzien van het jaarlijks betalen door [appellant sub 1 c.s.] aan [persoon 4] van een bedrag van f 150,-- ter zake "pacht".
8.1.5. Het hof is derhalve van oordeel dat nu niet is bewezen dat [appellant sub 1 c.s.] de gronden om niet in gebruik had, [geïntimeerde sub 1 c.s.] niet is geslaagd in het door hem aangeboden, en aan hem opgedragen, bewijs dat er sprake was van een bruikleenovereenkomst tussen [appellant sub 1 c.s.] en [persoon 4]. Dit is niet anders indien [geïntimeerde sub 1 c.s.] zou worden gevolgd in zijn stelling dat hij niet als partijgetuige dient te worden beschouwd: ook in dat geval was naar 's hofs oordeel het door [geïntimeerde sub 1 c.s.] bijgebrachte bewijs niet zodanig overtuigend - in het licht van hetgeen hiertegen door de getuigen aan de zijde van [appellant sub 1 c.s.] is ingebracht - dat [geïntimeerde sub 1 c.s.] in het bewijs zou zijn geslaagd.
8.2.1. In de memorie na enquête heeft [geïntimeerde sub 1 c.s.] de door het hof gegeven bewijslastverdeling bestreden. De beslissing van het hof omtrent de bewijslastverdeling, zoals opgenomen in het tussenarrest, betreft een beslissing waarmee het hof een geschilpunt tussen partijen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist. Het hof kan hierop in beginsel in het verdere verloop van de procedure niet terugkomen, behoudens bijzondere omstandigheden; daarvan is echter niet gebleken.
8.2.2. Geheel ten overvloede merkt het hof op dat, zelfs als de bewijslastverdeling in het tussenarrest overeenkomstig het standpunt van [geïntimeerde sub 1 c.s.] zou zijn bepaald, en [appellant sub 1 c.s.] derhalve zou zijn belast met het bewijs van zijn stelling dat hij jaarlijks aan [persoon 4] voor het gebruik van de grond betaalde, dit geen invloed zou hebben gehad op de beoordeling van het geschil, nu het in r.o. 8.1.2-8.1.4. overwogene mutatis mutandis in dat geval zou hebben geleid tot de conclusie dat [appellant sub 1 c.s.] in een dergelijke bewijsopdracht zou zijn geslaagd.
8.3.1. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, nu er tussen [appellant sub 1 c.s.] en [persoon 4] geen bruikleenovereenkomst, doch een overeenkomst onder bezwarende titel was gesloten, er evenmin sprake is van een bruikleenovereenkomst met [appellant sub 1 c.s.] die op [geïntimeerde sub 1 c.s.], als rechtsopvolger van [persoon 4], is overgegaan.
8.3.2. [geïntimeerde sub 1 c.s.] heeft zijn vordering uitdrukkelijk gebaseerd op het bestaan van een bruikleenovereenkomst, welke overeenkomst niet is bewezen. Nu [geïntimeerde sub 1 c.s.] de mogelijkheid dat de rechtsverhouding tussen partijen gebaseerd zou zijn op pacht niet (subsidiair) aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd - integendeel, [geïntimeerde sub 1 c.s.] heeft steeds bestreden dat sprake is van een pachtovereenkomst - kan het hof zijn oordeel niet op die rechtsgrond baseren (vgl. HR 24 juni 2005, NJ 2006, 46).
8.3.3. Dit betekent dat de vorderingen van [geïntimeerde sub 1 c.s.] alsnog dienen te worden afgewezen en dat [appellant sub 1 c.s.] bij de behandeling van de overige grieven geen belang meer heeft.
8.4. De beroepen vonnissen zullen worden vernietigd met afwijzing van de vordering van [geïntimeerde sub 1 c.s.] en veroordeling van [geïntimeerde sub 1 c.s.] in de kosten van de procedure in beide instanties.
9. De beslissing
Het hof:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Roermond tussen partijen gewezen op 15 oktober 2003 (voorzover daarbij aan [appellant sub 1 c.s.] bewijs is opgedragen) en van 26 mei 2004;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af de vorderingen van [geïntimeerde sub 1 c.s.];
veroordeelt [geïntimeerde sub 1 c.s.] in de kosten aan de zijde van [appellant sub 1 c.s.] gevallen en tot op heden begroot in eerste aanleg op € 452,-- aan verschotten en € 2.340,-- aan salaris procureur, en in hoger beroep op € 371,78 aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs Begheyn, Hendriks-Jansen en Fikkers en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 31 oktober 2006.