4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Op 8 september 2002 is [D.] (hierna: erflaatster) overleden. [D.] c.s. zijn haar erfgenamen. [E.] is haar stiefzoon.
4.1.2. Erflaatster hield bij de Postbank een girorekening met nr. [rekeningnummer]. Enige maanden voor haar overlijden heeft zij de tenaamstelling van de rekening gewijzigd in die zin dat de rekening op naam werd gesteld van [D.] (erflaatster) EN/OF [E.] (partij [E.]). Uit de bij inleidende dagvaarding in het geding gebrachte giroafschriften kan worden afgeleid dat het saldo op de girorekening ten tijde van het overlijden van erflaatster op 8 september 2002 € 1.741,48 bedroeg. Een dag later, op 9 september 2002, is op de girorekening een bedrag van € 7.500,- bijgeschreven, welk bedrag afkomstig was van een aan erflaatster toegevallen erfenis. Op 12 september 2002 bedroeg het saldo op de girorekening € 8.241,48.
4.1.3. Na het overlijden van erflaatster zijn door [E.] bedragen van de girorekening opgenomen tot een bedrag van € 4.300,-. Uit de overgelegde giroafschriften zou kunnen worden afgeleid dat in totaal € 4.320,- is opgenomen, maar zowel de kantonrechter als partijen in hoger beroep gaan uit van € 4.300,-, zodat ook het hof van dat bedrag uitgaat.
4.1.4. In de onderhavige procedure stellen [D.] c.s. zich op het standpunt dat [E.] zich voormeld bedrag van € 4.300,- ten onrechte heeft toegeëigend en zij vorderen dat [E.] zal worden veroordeeld om dat bedrag aan hen te betalen, met de wettelijke rente vanaf 1 november 2003.
4.1.5. [E.] stelt zich op het standpunt dat hij erflaatster de laatste jaren van haar leven heeft verzorgd en dat erflaatster om die reden het saldo van haar girorekening ten tijde van haar overlijden aan hem heeft toegekend. Verder stelt hij zich op het standpunt dat hij zowel van erflaatster als van [D.] c.s. de opdracht heeft gekregen om na het overlijden van erflaatster de begrafenis te regelen en de door erflaatster gehuurde woning te ontruimen en op te knappen. De daarmee gepaard gaande kosten bedragen volgens [E.] € 6.673,64. In reconventie heeft hij van [D.] c.s. de betaling van dit bedrag en van het saldo op de girorekening d.d. 12 september 2002 ad € 8.241,48 gevorderd.
4.1.6. Nadat de kantonrechter bij tussenvonnis van 17 november 2004 aan [E.] had opgedragen zijn stellingen te bewijzen, heeft de kantonrechter bij eindvonnis bewezen geacht dat tussen erflaatster en [E.] als tegenprestatie voor de door hem verleende verzorging het tegoed op de girorekening na haar overlijden is overeengekomen en tevens dat [D.] c.s. in overeenstemming met de wens van erflaatster aan [E.] hebben verzocht om de begrafenis alsmede de ontruiming en het herstel van de woning van erflaatster te regelen en dat daarbij is afgesproken dat de hieraan verbonden kosten uit het tegoed op de girorekening zouden worden voldaan en tussen hen niet zou worden afgerekend.
Op grond hiervan heeft de kantonrechter de vordering van [D.] c.s. in conventie afgewezen en de vordering van [E.] in reconventie gedeeltelijk toegewezen, namelijk tot een bedrag van
€ 3.941,48 (te weten: het saldo op de girorekening d.d. 12 september 2002 ad € 8.241,48 minus het reeds door [E.] tot zich genomen bedrag van € 4.300,-).
4.1.7. [D.] c.s. kunnen zich niet met het eindvonnis verenigen en zijn daarvan in hoger beroep gekomen. Zij hebben vier grieven tegen het vonnis aangevoerd, die zich lenen voor een gezamenlijke beoordeling.