ECLI:NL:GHSHE:2006:BA2847

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C200401473
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst naast een leerwerkovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [X.] tegen de vonnissen van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, betreffende de beëindiging van een arbeidsovereenkomst die naast een leerwerkovereenkomst zou zijn gesloten. De arbeidsovereenkomst had een einddatum die vóór de einddatum van de leerwerkovereenkomst lag, en partijen zijn in geschil over de vraag of de arbeidsovereenkomst op die eerdere datum is geëindigd. Het hof verwerpt het standpunt van de werknemer dat het niet mogelijk is om naast een leerwerkovereenkomst een aparte arbeidsovereenkomst te sluiten. Het hof heeft een comparitie gelast om nadere toelichting van partijen te verkrijgen over het standpunt van de werknemer dat met de schriftelijke arbeidsovereenkomst is geknoeid. De zaak is ontstaan na een geschil over de loonbetalingsverplichting van de werkgever, [Y.], na herhaald ziekteverzuim van [X.]. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de loonvordering van [X.] in beginsel toewijsbaar was, maar dat nog moest worden beoordeeld tot wanneer de loonbetalingsverplichting liep. Na getuigenverhoren heeft de kantonrechter geoordeeld dat [Y.] in het bewijs is geslaagd en de vorderingen van [X.] tot 28 februari 2003 toegewezen, maar voor het overige afgewezen. [X.] is tegen deze gedeeltelijke afwijzing in beroep gekomen. Het hof stelt vast dat er geen concrete grief tegen het tussenvonnis ontbreekt, maar begrijpt dat [X.] het tussenvonnis onterecht acht. Het hof oordeelt dat het geschil in de kern gaat om de duur van de arbeidsovereenkomst, die tussen partijen is gesloten. Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten om meer informatie te verkrijgen en de mogelijkheden van een schikking te bespreken. De uitspraak is gedaan door het hof op 30 mei 2006.

Uitspraak

C0401473/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, van 30 mei 2006,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van
11 oktober 2004,
procureur: mr. M.J.H.J. Wijnhoven,
tegen:
[Y.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. F. Smid,
op het hoger beroep van de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton locatie ’s-Hertogenbosch gewezen vonnissen van 4 december 2003 en van 15 juli 2004 (in de kop van dit vonnis staat per abuis 15 juli 2005) tussen appellant - [X.] - als eiser en geïntimeerde - [Y.] BV – als gedaagde.
Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 296042 rolnr. 2772/03)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft [X.] drie grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
Bij memorie van antwoord heeft [Y.] de grieven bestreden en één productie overgelegd.
Partijen hebben hun standpunt schriftelijk bepleit, [Y.] onder verwijzing naar een bijgevoegde “memorie van dupliek”.
Partijen hebben daarna de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de inhoud van de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1 Op 4 maart 2002 is tussen [X.] (geboren [geboortedatum]), [Y.] en het Regionaal Opleidingscentrum (‘ROC’) “Koning Willem I college” te ’s-Hertogenbosch een ‘overeenkomst beroepspraktijkvorming’ gesloten (hierna in navolging van partijen als ‘leerwerkovereenkomst’ aangeduid) voor de bepaalde tijd van 4 maart 2002 tot 21 juli 2003. In die overeenkomst is te lezen:
ondergetekenden komen overeen om de beroepspraktijkvorming volgens bijgaande Regeling beroepspraktijkvorming Koning Willem I college te laten verlopen en de verplichtingen over en weer uit die regeling op zich te nemen.”
[X.] is in die overeenkomst aangeduid als student. [Y.] is daarin omschreven als “Opleiding – Beroepspraktijkvorming - Organisatie”. In de overeenkomst is daarnaast te lezen dat deze betrekking heeft op de functie van stukadoor in de beroepsbegeleidende leerweg.
Gegevens omtrent overeengekomen salaris en werktijden zijn niet in deze overeenkomst opgenomen.
4.1.2 [X.] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op basis van deze overeenkomst in dienst van [Y.] is getreden voor de daarbij overeengekomen duur tegen een salaris tot 1 januari 2003 van € 162,- bruto per week, vanaf die datum verhoogd tot € 164,03 bruto per week. Hij heeft bestreden dat naast de leerwerkovereenkomst nog een aparte arbeidsovereenkomst tussen partijen is gesloten.
4.1.3 [Y.] heeft zich daartegenover op het standpunt gesteld dat naast de leerwerkovereenkomst tussen partijen een aparte “arbeidsovereenkomst / stageovereenkomst”, gedagtekend op 11 maart 2002, is tot stand gekomen voor de bepaalde tijd tot 28 februari 2003 en dat deze overeenkomst op de overeengekomen einddatum van rechtswege is geëindigd.
4.1.4 Deze volgens [Y.] tussen partijen tot stand gekomen arbeidsovereenkomst is hierna, zoals overgelegd, integraal in afschrift opgenomen:
4.1.5 Nadat [Y.] zich op het standpunt is gaan stellen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens herhaald ziekteverzuim van [X.] was beëindigd op 25 november 2002 en dat [X.] nadien ook niet een volgens [Y.] gemaakte afspraak om op 20 december 2002 op het werk te komen was nagekomen, is tussen partijen een geschil ontstaan over de loonbetalingsverplichting van [Y.].
4.1.6 De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis van 4 december 2003 geoordeeld - kort gezegd - dat de loonvordering van [X.] in beginsel toewijsbaar is, zij het dat nog wel beoordeeld moet worden of die loonbetalingsverplichting loopt tot de einddatum van de leerwerkovereenkomst (21 juli 2003) dan wel tot de einddatum genoemd in de door [Y.] overgelegde arbeidsovereenkomst (28 februari 2003). Gelet op de betwisting door [X.] van de echtheid van die laatste overeenkomst heeft de kantonrechter [Y.] belast met het bewijs dat die arbeidsovereenkomst daadwerkelijk door [X.] is ondertekend.
4.1.7 Na het horen van getuigen heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 15 juli 2005 geoordeeld dat [Y.] in het bewijs is geslaagd en de vorderingen van [X.] toegewezen tot 28 februari 2003 en deze voor het overige afgewezen.
4.1.8 De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat weliswaar de door A.L [Y.] als partijgetuige afgelegde verklaring onvoldoende is voor het bewijs van het probandum, maar dat dit bewijs volgt uit de eigen verklaringen van [X.] ter gelegenheid van respectievelijk de enquêtezitting en nadien als getuige in de contra-enquête alsmede uit de handschrift- vergelijking door de kantonrechter van de geschreven tekst op de arbeidsovereenkomst en een door [X.] op verzoek van de kantonrechter ter zitting uitgeschreven stuk. De kantonrechter heeft in dat verband overwogen dat [X.] ter enquêtezitting de echtheid van de handtekening op de door [Y.] getoonde arbeidsovereenkomst had betwist omdat die handtekening veel slordiger zou zijn dan de eigen handtekening terwijl de kantonrechter geen verschil heeft gezien tussen enerzijds die op de arbeidsovereenkomst geplaatste handtekening en anderzijds de op verzoek van de kantonrechter door [X.] ter zitting geplaatste handtekeningen en de door [X.] onder zijn getuigenverklaring geplaatste handtekening. Tot slot heeft de kantonrechter betekenis gehecht aan het feit dat [X.] in tegenstelling tot zijn eerdere mededeling bij gelegenheid van de enquêtezitting als getuige had verklaard dat hij de gegevens op de rechterzijde van de arbeidsovereenkomst wél had ingevuld.
4.1.9 [X.] is tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn vorderingen door de kantonrechter - tijdig - in beroep gekomen.
4.2 Het hof stelt voorop dat een concrete grief tegen het tussenvonnis, waarvan beroep, ontbreekt. Het hof begrijpt evenwel uit het door [X.] in hoger beroep ingenomen standpunt(dat naast de leerwerkovereenkomst van 4 maart 2002 geen aparte arbeidsovereenkomst kan worden gesloten) dat hij het door de kantonrechter gewezen tussenvonnis onterecht acht omdat zijn vorderingen terstond hadden moeten zijn toegewezen. Aldus opgevat is het beroep van [X.] tegen het tussenvonnis ontvankelijk.
4.3 Het hof oordeelt voorts als volgt.
4.4 Het geschil tussen partijen betreft in de kern nog uitsluitend de vraag naar de duur van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. Dát een arbeidsovereenkomst tussen partijen is gesloten is tussen hen niet in geding.
4.4.1 Het standpunt van [X.] komt er allereerst op neer dat de arbeidsovereenkomst in de leerwerkovereenkomst is belichaamd en dat het niet mogelijk is daarnaast een afzonderlijke arbeidsovereenkomst te sluiten, omdat
die mogelijkheid niet is genoemd in de leerwerkovereenkomst of in de daarbij behorende Regeling beroepspraktijkvorming.
een afzonderlijke arbeidsovereenkomst strijdig is met de bescherming van de tewerkgestelde student die uitgaat van de door het opleidingscentrum met het stagebiedende bedrijf gemaakte afspraken en in de overgelegde arbeidsovereenkomst geen zinsnede voorkomt waaruit duidelijk blijkt dat partijen een arbeidsovereenkomst aangaan in de zin van het BW.
[X.] vermoedt dat [Y.] gebruik heeft gemaakt van financiële voordelen van de leerwerkovereenkomst die niet aan [Y.] toekomen bij gebruikmaking van een afzonderlijke arbeidsovereenkomst.
Het hof verwerpt deze bezwaren. Reeds uit de eigen stellingen van [X.] volgt dat de leerwerkovereenkomst zelf nog niet als arbeidsovereenkomst is te kwalificeren (MvG bladzijde 6 alwaar [X.] de leerwerkovereenkomst kwalificeert als een “fictieve arbeidsovereenkomst voor leerlingen” in tegenstelling tot een “echte arbeidsovereenkomst”) terwijl ook omtrent het salaris en werktijden geen afspraken in de leerwerkovereenkomst zijn opgenomen. Deze zaken zijn echter wél geregeld in de overgelegde arbeidsovereenkomst. Anders dan [X.] meent is het niet onlogisch om in een separate overeenkomst tussen partijen de bedoeling tot het aangaan van een (“echte”) arbeidsovereenkomst vast te leggen evenals de daarbij overeen- gekomen voorwaarden. Dat een dergelijke overeenkomst zonder toegevoegde waarde zou zijn, zoals [X.] heeft aangevoerd, kan dan ook niet worden aanvaard. Evenmin kan in zijn algemeenheid als juist worden aanvaard de stelling van [X.] dat een afzonderlijke arbeidsovereenkomst afbreuk doet aan de bescherming die uitgaat van de door het opleidingscentrum met het stagebiedende bedrijf gemaakte afspraken. De leerwerkovereenkomst noch de door [X.] overgelegde “Regeling beroeps- praktijkvorming” staan aan het overeenkomen van een dergelijke aparte arbeidsovereenkomst in de weg. Anders dan [X.] meent is voorts voor de rechtsgeldigheid van een arbeidsovereenkomst niet vereist dat deze in een bepaalde formulering duidelijk maakt dat een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek is beoogd. Het standpunt dat [Y.] ten onrechte gebruik zou hebben gemaakt van financiële voordelen die voorbehouden zouden zijn aan een leerwerkover- eenkomst waarbij niet tevens een arbeidsovereenkomst is gesloten (het “recht op afdrachtvermindering”), treft evenmin doel. Ook indien het standpunt van [X.] juist is, doet dat nog geen afbreuk aan de rechtsgeldigheid van de arbeidsovereenkomst. Daarvan gaat overigens ook [X.] zelf uit nu [X.] loonbetaling uit hoofde van een met [Y.] gesloten arbeidsovereenkomst vordert.
4.4.2 Voor zover het hoger beroep de grief betreft dat geen aparte arbeidsovereenkomst naast de leerwerkovereenkomst kan worden gesloten zal de grief worden afgewezen. Voor vernietiging van het tussenvonnis van 4 december 2003 bestaat geen grond.
4.5 Met grieven 2 en 3 bestrijdt [X.] het oordeel van de kantonrechter dat [X.] door invulling en ondertekening van de arbeidsovereenkomst met de daarin vermelde duur heeft ingestemd en dat van de authenticiteit van dit stuk kan worden uitgegaan.
4.5.1 Het hof stelt het volgende voorop. Gelet op de door [X.] als getuige afgelegde verklaring dat hij de rechterzijde heeft ingevuld van het hem getoonde stuk (waarop staat vermeld “arbeidsovereenkomst / stageovereenkomst” en waarmee blijkens de overwegingen van de kantonrechter in zijn vonnis van 15 juli 2005 de door [Y.] overgelegde arbeidsovereenkomst is bedoeld) staat in ieder geval vast dat hem déze arbeidsovereenkomst met de daarop geplaatste voorgedrukte tekst ter hand is gesteld en dat hij daarop zijn persoonsgegevens heeft ingevuld. Het hof begrijpt dat [X.] met zijn in hoger beroep ingenomen standpunt dat dit formulier er destijds “anders uitzag” niet alsnog heeft willen betogen dat hem destijds een geheel ander formulier zou zijn getoond dan het hem tijdens zijn verhoor als getuige getoonde stuk. Zijn standpunt komt er op neer, zo begrijpt het hof, dat het voorgedrukte formulier destijds blanco was, dus nog niet met handgeschreven tekst ingevuld. Het door [X.] in hoger beroep eveneens ingenomen standpunt dat op het formulier destijds het opschrift “arbeidsovereenkomst” niet voorkwam wordt verworpen gelet op zijn als getuige afgelegde verklaring dat hij dit stuk, derhalve met inbegrip van het opschrift, heeft ingevuld.
4.5.2 Het standpunt van [X.] komt er in hoger beroep verder op neer dat hij bij het destijds invullen van het formulier niet heeft begrepen dat dit formulier betrekking had op het (nader) vorm geven van de arbeidsovereenkomst en verder dat er later met het formulier zou zijn ‘geknoeid’. Ook zou de kantonrechter ten onrechte zonder grafologisch onderzoek hebben geconcludeerd dat de handtekening op de arbeidsovereenkomst overeenkomt met de door [X.] uitgeschreven handtekeningen.
4.6 Het hof oordeelt het, alvorens verder te beslissen, noodzakelijk zich nader door partijen te laten informeren. Het hof zal daartoe een comparitie van partijen gelasten tot het verkrijgen van inlichtingen en ter bespreking van de mogelijkheden van een schikking. Het hof gaat er daarbij van uit dat voor [Y.] in ieder geval A.L. [Y.], die immers inhoudelijk van de zaak op de hoogte is, ter zitting verschijnt. Naast de ter comparitie te verkrijgen toelichting wordt van [Y.] verwacht dat zij reeds voorafgaand aan de comparitiezitting het originele exemplaar van de “arbeidsovereenkomst/stageovereenkomst” ter griffie deponeert. Voorts leidt het hof uit de stellingen van partijen af dat de arbeidsovereenkomst destijds door [Y.] zou moeten zijn gedeponeerd bij de stichting Centraal Administratiekantoor voor Bouwbedrijven (SCAB). Het hof zal de comparitie mede benutten voor het verkrijgen van informatie over het doel van dit depot en de wijze waarop dat plaatsvindt terwijl van [Y.] wordt verwacht dat zij informatie verschaft over het tijdstip waarop de overeenkomst bij de SCAB is gedeponeerd, zo mogelijk onder overlegging van bescheiden waaruit dit blijkt.
4.7 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon, [Y.] deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is en die van de zaak inhoudelijk op de hoogte is, zullen verschijnen voor mr. M.J. Slootweg als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 4.6 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 13 juni 2006 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun raadslieden in de maanden september en oktober 2006;
bepaalt dat de procureur van [X.] bij de opgave op genoemde rolzitting een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
bepaalt dat [Y.] uiterlijk twee weken voor de comparitie ter griffie dient te deponeren het in 4.6 bedoelde stuk;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koster-Vaags, Spoor en Slootweg en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 30 mei 2006.