WvR
15 juni 2006
Rekestenkamer
Rekestnummer R200501290
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appèl,
geïntimeerde in incidenteel appèl,
hierna: de man,
procureur mr. J.E. Lenglet,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appèl,
appellante in incidenteel appèl,
hierna: de vrouw,
procureur mr. P.J.A.M. Baudoin.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 20 september 2005, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 13 december 2005, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de daarbij aan de man opgelegde partneralimentatie en in zoverre opnieuw rechtdoende te bepalen dat de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met terugwerkende kracht tot (primair) de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, althans tot (subsidiair) de datum van indiening van het beroepschrift, op nihil wordt vastgesteld, althans op een zodanig lager bedrag dan € 1.200,- bruto per maand als het hof juist acht, met compensatie van de proceskosten tussen partijen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 januari 2006, heeft de vrouw verzocht het hoger beroep van de man af te wijzen als niet-ontvankelijk en ongegrond. Tevens heeft de vrouw daarbij incidenteel appèl ingesteld en daarin verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de kinderalimentatie en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
- voor de periode tot 1 januari 2006 een bedrag ten laste van de man wordt vastgesteld als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen van € 1.550,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2006 een bedrag van € 1.600,- per maand ten laste van de man wordt gebracht als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
- dan wel enig bedrag dat het hof redelijk acht.
2.3. Bij verweerschrift in incidenteel appèl, ingekomen ter griffie op 6 februari 2006, heeft de man verzocht het incidenteel appèl van de vrouw af te wijzen met compensatie van de proceskosten tussen partijen.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2006. Bij die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten gehoord.
2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 juni 2005;
- een brief met bijlagen van de advocaat van de man van 27 december 2005;
- een brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 7 maart 2006;
- een faxbericht van de advocaat van de vrouw van 20 maart 2006;
- een brief met bijlagen van de advocaat van de man van 27 maart 2006;
- na de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde jaaropgaven over 2003 en 2004 van de vrouw;
- een brief met bijlage van de advocaat van de man van 21 april 2006;
- een brief met bijlage van de advocaat van de man van 4 mei 2006;
- een brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 8 mei 2006.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift en het verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl.
4.1. Partijen zijn op 6 april 1992 te Ede met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [A.], op [geboortejaar] te [geboorteplaats];
- [B.], op [geboortejaar] te [geboorteplaats]
- [C.], op [geboortejaar] te [geboorteplaats]
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over de kinderen die hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben.
4.2. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Tevens heeft zij als nevenvoorzieningen verzocht aan de man een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.200,- per maand en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 300,- per kind per maand op te leggen. De man heeft tegen voornoemde alimentatieverzoeken in eerste aanleg verweer gevoerd.
4.3. De rechtbank heeft bij beschikking van 7 februari 2005 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de alimentatieverzoeken van de vrouw aangehouden. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 23 februari 2005.
Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 300,- per kind per maand en als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.200,- per maand dient te voldoen. De man kan zich niet verenigen met de daarbij vastgestelde partneralimentatie, terwijl de vrouw zich niet kan verenigen met de daarbij vastgestelde kinderalimentatie.
4.4. De grieven van de man zijn gericht tegen:
- het feit dat de rechtbank de behoefte van de vrouw niet heeft vastgesteld (grief 1);
- de overweging van de rechtbank dat van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij haar uren gaat uitbreiden en dat derhalve van haar huidige gemiddelde inkomsten van ongeveer € 700,- netto per maand, inclusief vakantiegeld, dient te worden uitgegaan (grief 2);
- het feit dat de rechtbank met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking rekening heeft gehouden met een bruto salaris aan de zijde van de man van € 6.250,- per maand en op grond daarvan een netto besteedbaar inkomen aan de zijde van de man becijfert van € 4.213,- per maand (grief 3);
- het niet in de beschikking genoemde (impliciete) van de rechtbank dat het niet nodig is om de vrouw te verplichten een afschrift over te leggen van haar aangifte IB en aanslag IB over de jaren 2002 tot en met 2004 en van haar inkomsten uit arbeid middels minimaal drie maandspecificaties van haar werkgever (grief 4).
Het hof is van oordeel dat laatstgenoemde grief van de man geen nadere bespreking behoeft. Immers, de vrouw heeft bij brief van haar advocaat van 7 maart 2006 de aangiften en aanslagen over 2002 tot en met 2004 en de salarisspecificaties over de periode van oktober 2005 tot en met januari 2006 overgelegd.
4.5. De grief van de vrouw in incidenteel appèl houdt in dat gezien de hoogte van het netto gezinsinkomen van partijen zowel per datum van de bestreden beschikking als per 1 januari 2006, reden is om de behoefte van de kinderen te actualiseren en derhalve te wijzigen.
Ingangsdatum kinder- en partneralimentatie
4.6. Tussen partijen staat vast, dat de eventueel door de man te betalen kinder- en partneralimentatie moet ingaan op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 23 februari 2005.
4.7. Zowel de behoefte van de vrouw als de behoefte van de kinderen is in hoger beroep in geschil.
4.8. De man stelt allereerst dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in haar levensonderhoud niet heeft vastgesteld.
De man stelt voorts dat de vrouw redelijkerwijze in staat moet worden geacht om haar werkzaamheden als ziekenverzorgende uit te breiden naar circa 20 uur per week. Volgens hem is zij dan in staat een inkomen te genereren van € 1.386,- bruto / € 1.179,- netto per maand. Ter bepaling van de behoefte van de vrouw dient naar de mening van de man te worden uitgegaan van het gemiddelde inkomen van de man (€ 2.338,- netto per maand) en het inkomen van de vrouw
(€ 501,- netto per maand) ten tijde van het uiteengaan van partijen op 10 maart 2004. Op grond van een netto gezinsinkomen van € 2.839,- per maand, rekening houdend met de totale kosten van de kinderen van € 900,- per maand en na aftrek van een fictief inkomen aan de zijde van de vrouw van € 1.179,- netto per maand, bedraagt de netto behoefte van de vrouw nihil, aldus de man.
4.9. De vrouw brengt tegen het voorgaande in dat het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van hun huwelijk € 4.141,- per maand bedroeg, waarop de kosten van de kinderen van € 900,- per maand in mindering dienen te worden gebracht. De vrouw is van mening dat, uitgaande van 60 % van het resterende bedrag van € 3.241,- netto per maand, haar behoefte vastgesteld dient te worden op een bedrag van € 1.945,- netto per maand, of te wel € 2.750,- bruto per maand.
De vrouw betwist gemotiveerd dat het voor haar mogelijk is om binnen afzienbare tijd een hoger netto inkomen dan € 700,- per maand te genereren.
4.10. Het hof overweegt allereerst dat, gezien de stellingen van partijen over en weer in eerste aanleg, het op de weg van de rechtbank had gelegen om de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vast te stellen, alvorens over te gaan tot beoordeling van de draagkracht van de man. De eerste grief van de man slaagt derhalve, zodat het hof alsnog de behoefte van de vrouw aan een door de man te betalen onderhoudsbijdrage zal bepalen.
Voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw is mede bepalend de welstand waarin partijen leefden gedurende hun huwelijk en dient te worden uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen tijdens huwelijk. Voor het hof staat vast dat partijen feitelijk uiteen zijn gegaan in maart 2004. Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden om ter bepaling van het netto besteedbaar gezinsinkomen het inkomen van partijen in 2003 tot uitgangspunt te nemen, nu 2003 het laatste volledige jaar is waarin partijen hebben samengewoond.
Het hof beschikt aan de zijde van de man echter, ondanks het verzoek aan beide partijen om ook de jaaropgave van de resterende maanden van 2003 over te leggen, slechts over de jaaropgave 2003 van Sodexho, welke betrekking heeft op de maanden november en december 2003 en waaruit een fiscaal loon over die periode blijkt van € 8.067,-. Bij gebreke van de jaaropgave 2003 van de andere werkgever van de man in dat jaar, NH Hoteles, heeft het hof het fiscaal jaarloon van de man in 2003 op grond van de jaaropgave van Sodexho bij benadering vastgesteld op een bedrag van € 52.274,- (6 maal € 8.067,- vermeerderd met 8 %). Dit fiscaal jaarloon resulteert in een netto besteedbaar maandinkomen van € 3.344,-, waarbij in fiscaal opzicht rekening is gehouden met de verschuldigde inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de kinderkorting en de combinatiekorting, een hypotheekrente van € 12.961,- op jaarbasis en een eigenwoningforfait van € 1.424,- (0,8 % van de WOZ-waarde echtelijke woning in 2003 van € 178.000,-).
Het fiscaal jaarloon van de vrouw in 2003 bedroeg blijkens haar jaaropgave over 2003 € 7.975,-. Dit inkomen resulteert in een netto besteedbaar maandinkomen van € 621,-, waarbij in fiscaal opzicht rekening is gehouden met de verschuldigde inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de combinatiekorting.
Op grond van bovenstaande netto besteedbare inkomens becijfert het hof het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen in 2003 op € 3.965,- per maand. Op dit gezinsinkomen dienen allereerst de kosten van de kinderen ten tijde van het huwelijk in mindering te worden gebracht. Door geen der partijen is weersproken dat deze kosten destijds € 900,- per maand bedroegen. Uitgaande van de helft van het resterende bedrag van € 3.065,-, vermeerderd met een opslag van 20 % wegens de hogere kosten van het niet langer voeren van een gezamenlijke huishouding, bedraagt de netto behoefte van de vrouw € 1.839,- per maand. De vrouw voorziet voor een deel zelf in deze behoefte door middel van haar inkomen uit arbeid, waarvan tussen partijen vaststaat dat dit thans gemiddeld € 700,- netto per maand bedraagt. Na dit inkomen in mindering te hebben gebracht op de behoefte van de vrouw, becijfert het hof de aanvullende behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten haar levensonderhoud op een bedrag van € 1.139,- netto per maand. Na brutering komt de aanvullende behoefte van de vrouw neer op een bedrag van € 1.252,- bruto per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt deze aanvullende behoefte per 1 januari 2005 € 1.297,42 per maand en per 1 januari 2006 € 1.309,09 per maand.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij haar werkzaamheden uitbreidt naar 20 uur per week. Het hof overweegt in dat kader dat de vrouw gedurende het huwelijk van partijen maximaal 12 uur per week heeft gewerkt en dat zij na haar verhuizing met de kinderen naar [woonplaats] moeite heeft gedaan om in ieder geval voor hetzelfde aantal uren werk te vinden in haar nieuwe omgeving. Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat de vrouw nagenoeg de volledige zorg heeft voor drie relatief nog jonge kinderen. Bovendien heeft de vrouw ter zitting niet dan wel onvoldoende weersproken verklaard dat zij haar werkgever te kennen heeft gegeven meer te willen werken, maar dat uitbreiding van haar werkuren thans nog niet mogelijk is. De vrouw heeft tenslotte verklaard bereid te zijn de man te informeren, zodra meer werkuren voor haar beschikbaar zijn. Het hof acht het gelet op het voorgaande voldoende aannemelijk dat de vrouw op dit moment niet meer kan werken dan zij feitelijk doet. De tweede grief van de man faalt aldus.
4.11. In incidenteel appèl stelt de vrouw dat de behoefte van de kinderen, gezien de inkomens van partijen, dient te worden geactualiseerd en dat in verband daarmee de kinderalimentatie dient te wijzigen. Uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 5.142,- per maand per 20 september 2005 (man: € 4.442,- en vrouw: € 708,-), bedraagt de behoefte van de kinderen samen volgens de vrouw tot 1 januari 2006 € 1.550,- per maand. De vrouw is voorts van mening dat de behoefte van de kinderen samen met ingang van 1 januari 2006 € 1.600,- bedraagt ten gevolge van het hogere inkomen van de man per diezelfde datum.
4.12. De man betwist dat de vrouw van haar standpunt in eerste aanleg, dat de behoefte van de kinderen € 900,- per maand bedraagt, kan afwijken, temeer nu de man in eerste aanleg akkoord is gegaan met de door de vrouw verzochte kinderalimentatie van € 300,- per kind per maand. Daarnaast brengt de man naar voren dat per 20 september 2005 geen sprake meer was van een gezinsinkomen van partijen en dat zijn inkomen op diezelfde datum niet € 4.442,- netto per maand, maar € 3.402,- netto per maand bedroeg. Voorts is de man van mening dat een toetsinkomen van maximaal € 3.500,- per maand dient te worden gehanteerd. Tenslotte betwist hij dat de daadwerkelijke behoefte van de kinderen hoger is dan € 900,- per maand, nu de vrouw nagelaten heeft een behoeftespecificatie van concrete uitgaven ten behoeve van de kinderen in het geding te brengen.
4.13. Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het Trema-rapport en de Tabel Kosten Kinderen van het NIBUD dient ook de behoefte van de kinderen te worden bepaald aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen tijdens huwelijk. Dit is echter anders, indien het huidige inkomen van de onderhoudsplichtige ouder, in casu de man, substantieel hoger is dan het inkomen dat hij genoot ten tijde van het huwelijk van partijen. In dat geval is aan de zijde van de onderhoudsplichtige dat hogere inkomen maatstaf voor de bepaling van de behoefte van de kinderen. De hieraan ten grondslag liggende gedachte is dat de verhoging van het inkomen ook een positieve invloed zou hebben uitgeoefend op het bedrag dat ten behoeve van de kinderen zou zijn uitgegeven, indien het huwelijk van partijen zou hebben voortgeduurd.
Het hof heeft hiervoor het fiscale jaarloon van de man in 2003 bij benadering vastgesteld op een bedrag van € 52.274,-. Het fiscale jaarloon van de man in 2005 bedraagt blijkens de overgelegde jaaropgaven over 2005 in totaal € 62.897,-
(€ 24.961,- Sodexho tot en met 23 mei 2005 en € 37.936,- AC Restaurants & Hotels B.V. met ingang van 23 mei 2005), terwijl het inkomen van de man per 1 januari 2006 opnieuw is gestegen van een bruto inkomen van € 5.834,- per maand exclusief vakantiegeld naar een bruto inkomen van € 6.250,- per maand exclusief vakantiegeld. Het hof zal dan ook zowel op grond van het inkomen van de man in 2005 als zijn inkomen in 2006 de behoefte van de kinderen berekenen. Aan de zijde van de vrouw wordt rekening gehouden met het netto besteedbaar inkomen dat zij had in 2003 (€ 621,- per maand), aangezien wijzigingen in haar inkomen geen invloed uitoefenen op de behoefte van de kinderen en haar inkomen bovendien nagenoeg gelijk gebleven is.
Het hof acht het voorts redelijk om aansluiting te zoeken bij de fiscale lasten en toeslagen zoals partijen die genoten toen zij nog bij elkaar waren. Dit impliceert dat ter bepaling van de huidige behoefte van de kinderen rekening zal worden gehouden met het huidige inkomen van de man, terwijl in fiscaal opzicht rekening zal worden gehouden met de aftrek van hypotheekrente zoals partijen die in 2003 genoten en tevens voor wat betreft de berekening van de heffingskortingen ervan zal worden uitgegaan dat partijen nog steeds een gezin vormen.
Het hof becijfert op grond van het bovenstaande het netto besteedbaar inkomen van de man in 2005 op een bedrag van € 3.844,- per maand en in 2006 op een bedrag van € 4.546,- per maand. Hierbij is in fiscaal opzicht rekening gehouden met de verschuldigde inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de kinderkorting en de combinatie- korting, een hypotheekrente van € 12.961,- op jaarbasis en een eigenwoningforfait van € 1.424,-. Vermeerderd met het netto besteedbaar inkomen van de vrouw ten tijde van het huwelijk van partijen levert dit voor 2005 een netto besteedbaar gezinsinkomen op van € 4.465,- per maand en voor 2006 een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 5.167,- per maand. De man heeft zijn verweer, inhoudende dat maximaal een toetsinkomen van € 3.500,- netto per maand genomen dient te worden, ter zitting ingetrokken, nu in het INA-rekenprogramma versie 2006.1 de daarin gehanteerde Tabel Kosten Kinderen is doorgetrokken tot een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 5.000,- per maand.
Uitgaande van voornoemde gezinsinkomens en rekening houdend met de Tabel Kosten Kinderen van het NIBUD stelt het hof de behoefte van de kinderen samen voor 2005 vast op een bedrag van € 1.363,- per maand. Voor 2006 stelt het hof de behoefte van de kinderen samen vast op een bedrag van € 1.495,- per maand, is € 498,- per kind per maand.
De vrouw heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat de feitelijke kosten van de kinderen in totaal € 1.677,- per maand bedragen. Zij heeft daartoe weliswaar diverse kostenposten opgevoerd, zoals een deel van de woonlasten, sportcontributie, voedingskosten, schoolkosten, kosten zwemles, cadeautjes en feestjes, oppaskosten, reiskosten omgang en dergelijke, echter zij heeft nagelaten deze kosten met verifieerbare bescheiden te onderbouwen. Bovendien dient van de door de vrouw gestelde behoefte nog de kinderbijslag die de vrouw voor de kinderen ontvangt, te worden afgetrokken.
De incidentele grief van de vrouw treft aldus gedeeltelijk doel.
4.14. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om naast een kinderalimentatie van € 300,- per kind per maand de hem opgelegde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen, hetgeen door de vrouw wordt betwist.
4.15. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de navolgende gegevens. Voorzover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte reeds met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidings- beschikking rekening heeft gehouden met een bruto inkomen van € 6.250,- per maand, terwijl de man dit inkomen pas per 1 januari 2006 ontvangt. Tot 1 januari 2006 dient volgens de man rekening te worden gehouden met een bruto inkomen aan de zijde van de man van € 5.834,- per maand.
De vrouw gaat met het bovenstaande akkoord, mits er tevens rekening wordt gehouden met de werkgeversbijdrage in de ziektekosten en in de autokosten en met een gratificatie. De man betwist dat hij enige gratificatie ontvangt.
Het hof overweegt dat uit de door de man overgelegde arbeidsovereenkomst met AC Restaurants & Hotels B.V. inderdaad naar voren komt dat de man voor het eerst per 1 januari 2006 een bruto jaarinkomen ontvangt van € 75.000,- exclusief vakantiegeld, hetgeen neerkomt op een bruto maandinkomen van € 6.250,- per maand exclusief vakantiegeld.
Het hof houdt, gelet op het bovenstaande, voor de periode van 23 februari 2005 tot 1 januari 2006 rekening met een fiscaal jaarloon aan de zijde van de man van in totaal € 62.897,-, zoals vermeld op de overgelegde jaaropgaven 2005 van Sodexho (€ 24.961,-) en van AC Restaurants & Hotels B.V. (€ 37.936,-).
Dit fiscaal jaarloon resulteert in een netto besteedbaar inkomen van € 3.648,- per maand, waarbij in fiscaal opzicht rekening is gehouden met de verschuldigde inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de helft van een hypotheekrente van € 16.927,92 per jaar (€ 8.463,96) en de helft van een eigenwoningforfait van € 1.800,- (€ 900,-).
Met ingang van 1 januari 2006 neemt het hof een inkomen van € 5.769,92 bruto per vier weken, of te wel € 6.250,- bruto per maand in aanmerking, zoals blijkt uit de door de man overgelegde arbeidsovereenkomst met AC Restaurants & Hotels B.V. en de salarisspecificatie van de man van februari 2006.
Het hof houdt voorts rekening met:
- een vakantietoeslag van 8%;
- € 216,37 per vier weken, of te wel € 234,40 per maand aan pensioenpremie;
- € 35,28 per vier weken, of te wel € 38,22 per maand aan SOHOR-premie;
- een WW-percentage van 5,2 %;
- vergoeding inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van
€ 149,50 per vier weken, of te wel € 161,96 per maand.
Met ingang van 1 januari 2006 resulteert voornoemd bruto maandinkomen in een netto besteedbaar inkomen van € 4.288,- per maand. Hierbij is in fiscaal opzicht rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de helft van een hypotheekrente van € 16.927,92 per jaar (€ 8.463,96) en de helft van een eigenwoningforfait van € 1.800,- (€ 900,-).
Het hof houdt geen rekening met de door de man te ontvangen bijdrage voor zijn auto van € 95,53 per vier weken, nu deze vergoeding niet belast wordt en er derhalve vanuit dient te worden gegaan dat deze vergoeding geheel kostendekkend is.
Het hof houdt evenmin rekening met een door de man te ontvangen gratificatie. Weliswaar staat in de door de man overgelegde arbeidsovereenkomst met AC Restaurants & Hotels B.V. vermeld dat de man jaarlijks recht heeft op een bonus conform de AC bonusregeling, echter niet bekend is op welke grondslag deze bonus berekend wordt en hoeveel deze bonus voor 2006 zal bedragen. Van enige andere door de man te ontvangen gratificatie is niet gebleken.
b. Lasten van de man per maand
1. Normbedrag WWB exclusief de woonkostencomponent voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud;
2. Woonlasten: de helft van een hypotheekrente van € 1.410,66 is € 705,33 per maand, de helft van een premie levensverzekering van € 332,- is € 166,- per maand, alsmede de helft van de forfaitaire eigenaarlasten van € 95,- is € 47,50 per maand, nu vast staat dat de partner van de man in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien en derhalve een bijdrage kan leveren in de woonlasten (overeenkomstig rechtbank);
3. Ziektekosten: het hof neemt voor de periode van 23 februari 2005 tot 1 januari 2006 een bedrag van € 109,78 per maand in aanmerking. Dit bedrag bestaat uit de premie ziektekostenverzekering van € 141,70 per maand, zoals vermeld op de ziektekostenpolis 2005 van Menzis, verminderd met de reeds in de WWB-norm begrepen nominale premie van € 31,92 per maand.
Met ingang van 1 januari 2006 houdt het hof rekening met een totaal bedrag aan ziektekosten van € 280,28 per maand, bestaande uit de op de zorgpolis 2006 van ONVZ vermelde premie zorgverzekering van € 130,78 per maand, alsmede uit de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 149,50 per maand.
Het hof laat het door de man gestelde en door de vrouw betwiste gerealiseerde eigen risico van € 18,83 per maand buiten beschouwing, nu dit gerealiseerde eigen risico betrekking heeft op 2004, terwijl de ingangsdatum van de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie gelegen is in 2005. Bovendien was het eigen risico van de man in 2005 (€ 65,- bij Menzis) substantieel lager dan in 2004 en heeft de man niet aangetoond dat hij ook in 2005 zijn eigen risico gerealiseerd heeft. Vanaf 1 januari 2006 heeft de man blijkens zijn zorgpolis in het geheel geen eigen risico.
De vrouw heeft tenslotte nog naar voren gebracht dat de ziektekosten van de man verminderd dienen te worden met de door hem van zijn werkgever te ontvangen tegemoetkoming in de ziektekosten. Het hof overweegt dat bij de berekening van de draagkracht van de man de inkomensafhankelijke bijdrage door de werkgever in de ziektekosten reeds aan de inkomstenzijde van de man is meegenomen en dat overigens niet is gebleken van een andersoortige tegemoetkoming in de ziektekosten.
4. Kosten omgangsregeling: € 120,- per maand (overeenkomstig rechtbank);
5. Herinrichtingskosten: de man voert in hoger beroep een aflossing van € 125,- per maand op wegens een opname van € 5.000,- van het flexibel hypotheekkrediet bij de ABN-AMRO bank in augustus 2004 in verband met herinrichtingskosten.
De vrouw brengt tegen het voorgaande in dat voornoemde kosten niet noodzakelijk zijn, nu de man een substantieel deel van de huwelijkse inboedel heeft meegenomen en hij samenwoont met een partner die haar eigen inboedel en eigen inkomen heeft. Bovendien had hij de herinrichtingskosten volgens de vrouw kunnen bekostigen met zijn aandeel uit de verdeling van de gemeenschap (spaargeld, overwaarde echtelijke woning), dan wel met de verkoopopbrengst van de caravan.
Het hof overweegt als volgt.
De man heeft ter zitting niet dan wel onvoldoende weersproken verklaard dat het saldo van het spaargeld van partijen ten tijde van de verdeling van de huwelijkse boedel niet hoog was. Tegen de stelling van de vrouw dat de man van de verkoopopbrengst van de caravan ook zijn herinrichtingskosten had kunnen voldoen, heeft de man ter zitting ingebracht dat hij met deze opbrengst zijn advocaatkosten heeft voldaan. Voorts neemt het hof in aanmerking dat uit de bestreden beschikking van de rechtbank blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat nagenoeg de gehele inboedel van de voormalige echtelijke woning aan de vrouw wordt toebedeeld, zodat kan worden aangenomen dat de door de man gemaakte herinrichtingskosten noodzakelijk waren. Gelet op het voorgaande acht het hof het voldoende aannemelijk dat de man het betreffende bedrag van het flexibel krediet heeft opgenomen ten behoeve van de herinrichting van zijn eigen woning. Ter zitting is vast komen te staan dat de echtelijke woning van partijen per 1 februari 2006 is verkocht en geleverd aan een derde en dat de man uit zijn deel van de overwaarde van de echtelijke woning het resterende bedrag van de opname heeft voldaan. Het hof acht het dan ook redelijk om voor de periode van 23 februari 2005 tot 1 februari 2006 rekening te houden met de door de man opgevoerde aflossing van € 125,- per maand in verband met herinrichtingskosten.
4.16. Het hof houdt geen rekening met het door de man opgevoerde bedrag van
€ 252,17 per maand aan premie (ouderdoms)pensioen, premie SOHOR en premie vroegpensioen (tot 1 januari 2006), nu deze premies reeds worden ingehouden op het bruto salaris van de man en bij de berekening van de draagkracht van de man aan de inkomstenzijde van de man met de inhouding van deze premies rekening is gehouden.
4.17. Gelet op de geringe hoogte van het inkomen van de vrouw is een jusvergelijking, zoals door de man bedoeld in nr. 21 van zijn beroepschrift, niet aan de orde.
Vaststelling van de alimentatie
4.18. Op grond van bovenstaande netto besteedbare en lasten is de man naar het oordeel van het hof in staat om:
- gedurende de periode van 23 februari 2005 tot 1 januari 2006 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen van € 408,- per kind per maand;
- gedurende de periode van 1 januari 2006 tot 1 februari 2006 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen van € 498,- per kind per maand;
- met ingang van 1 februari 2006 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 498,- per kind per maand en een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 165,- per maand te voldoen.
Hierbij is tevens rekening gehouden met het fiscaal voordeel dat de man heeft bij het betalen van kinder- en partneralimentatie. Dit fiscaal voordeel komt geheel ten goede aan de kinderen en de vrouw.
4.19. Het voorgaande betekent dat de bestreden beschikking van de rechtbank dient te worden vernietigd voor wat betreft de daarbij vastgestelde kinder- en partneralimentatie.
4.20. De proceskosten van beide instanties worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Breda van 20 september 2005 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zodoende uitsluitend voor wat betreft de daarbij aan de man opgelegde kinder- en partneralimentatie;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [A.], geboren op [geboortejaar] te [geboorteplaats]; [B.], geboren op [geboortejaar] te [geboorteplaats], en [C.], geboren op [geboortejaar] te [geboorteplaats], zal voldoen:
- gedurende de periode van 23 februari 2005 tot 1 januari 2006 een bedrag van € 408,- per kind per maand;
- met ingang van 1 januari 2006 een bedrag van € 498,- per kind per maand,
voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de man met ingang van 1 februari 2006 aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 165,- per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud voor wat betreft de periode van 23 februari 2005 tot 1 februari 2006;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte;
compenseert de op beide instanties gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk-Van der Weijden, Bijleveld-Van der Slikke en Lohuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 juni 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.