ECLI:NL:GHSHE:2006:BA0301

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C200601045
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • A. Den Hartog Jager
  • J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voeging in huurprijsprocedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van een huurder tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht, sector kanton, dat op 9 november 2005 was gewezen. De huurder had zeven grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis, alsook om de verhuurders niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering. De zaak betrof een geschil over de huurprijs van een woning en de huurder stelde dat er gronden waren om het appelverbod, zoals vastgelegd in artikel 7:262 lid 2 BW, te doorbreken.

Het hof beoordeelde de incidentele vordering tot voeging van de onderhavige zaak met een andere aanhangige zaak. De huurder stelde dat er sprake was van verknochtheid tussen beide zaken, wat zou rechtvaardigen dat ze samen behandeld werden. Het hof oordeelde echter dat van verknochtheid in de zin van artikel 222 Rv geen sprake was, omdat de feitelijke en juridische geschilpunten in beide zaken niet identiek waren en er geen zodanige samenhang was dat consistentie van de uitspraken geboden was.

Het hof wees de vordering tot voeging af en veroordeelde de huurder in de kosten van het incident. De uitspraak benadrukte dat de procedure met betrekking tot de huurprijs niet afdeed aan de eerdere vordering tot ontbinding en ontruiming van de huurovereenkomst, die in een andere procedure aan de orde was. De huurder had in die procedure ook een beroep gedaan op een uitspraak van de huurcommissie, maar het hof oordeelde dat deze uitspraak zijn werking had verloren door het eerdere vonnis van de kantonrechter.

Uitspraak

C0601045/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 24 oktober 2006,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak bij exploot van dagvaarding van 8 februari 2006,
eiser in het incident tot voeging,
hierna te noemen: huurder,
procureur: mr. W.A. de Vroom,
tegen:
1. [Y.],
wonende te [woonplaats],
2. [Z.],
zonder bekende woonplaats in of buiten Nederland,
geïntimeerden in de hoofdzaak bij gemeld exploot,
gedaagden in het incident tot voeging,
hierna te noemen: verhuurders,
niet verschenen,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen onder zaak/rolnr. 194159 CV EXPL 05-1701 gewezen vonnis van 9 november 2005 tussen verhuurders als eisers en huurder alsmede [A.] als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Nadat tegen de niet verschenen verhuurders verstek was verleend, heeft huurder bij memorie van grieven zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het niet-ontvankelijk verklaren van verhuurders in hun vordering, althans tot afwijzing van die vordering met veroordeling van verhuurders in de kosten van beide instanties.
Bij wijze van incidentele vordering heeft huurder tevens de voeging gevorderd van de onderhavige zaak met de eveneens bij dit hof tussen partijen aanhangige zaak onder rolnummer C200500578.
Huurder heeft de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd in het voegingsincident.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling van de incidentele vordering tot voeging
4.1. Het geschil in de hoofdzaak heeft betrekking op de beslissing van de kantonrechter te Sittard-Geleen tot vaststelling van de huurprijs als bedoeld in artikel 7:262 BW van de woning [adres] te [woonplaats]. Huurder stelt zich, blijkens de inhoud van zijn memorie van grieven, op het standpunt dat er gronden zijn om het appelverbod dat is vastgelegd in artikel 7:262 lid 2 BW, te doorbreken.
4.2. Bij wijze van incidentele vordering heeft hij gevorderd dat de onderhavige appelprocedure zal worden gevoegd met de appelprocedure die tussen partijen onder rolnr. C200500578 bij dit hof aanhangig is. Deze zaak staat heden voor uitspraak.
De voeging wordt door huurder gevorderd omdat er sprake zou zijn van verknochtheid van beide zaken, alsmede om proces-economische redenen en ter vermijding van tegenstrijdige uitspraken.
4.3. Bij de beoordeling van de gestelde verknochtheid van de beide zaken neemt het hof tot uitgangspunt dat van verknochtheid in de zin van artikel 222 Rv eerst dan sprake is wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de beide zaken identiek zijn dan wel een zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken geboden is.
Naar het oordeel van het hof is van verknochtheid in de hierbedoelde zin geen sprake. De procedure met rolnr. C200500578 betreft het hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter te Sittard-Geleen d.d. 16 maart 2005, waarbij de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning [adres] te [woonplaats] is ontbonden en huurder tot ontruiming is veroordeeld, zulks wegens herhaalde huurachterstanden over een lange periode.
De onderhavige huurprijsprocedure doet niet af aan hetgeen ten grondslag is gelegd aan de vordering tot ontbinding en ontruiming in de procedure met rolnr. C200500578. Weliswaar wordt door de huurder in de laatstgenoemde procedure ten verwere tegen de hoogte van de gestelde huurachterstand onder meer een beroep gedaan op de uitspraak van de huurcommissie d.d. 10 december 2004, maar – zoals in het arrest van het hof van heden in de zaak met rolnr. C200500578 wordt overwogen – deze uitspraak van de huurcommissie heeft zijn werking verloren door het vonnis van de kantonrechter d.d. 9 november 2005. Dat huurder thans hoger beroep heeft ingesteld tegen dat vonnis, doet hieraan niet af.
4.4. Van het risico van tegenstrijdige uitspraken in beide zaken is naar het oordeel van het hof, in het licht van hetgeen in het voorgaande is overwogen, geen sprake.
Evenmin zijn er eisen van doelmatigheid die tot voeging zouden nopen.
4.5. Het voorgaande betekent dat de vordering tot voeging dient te worden afgewezen.
Huurder zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.
5. De uitspraak
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering tot voeging af;
veroordeelt huurder in de kosten van het incident die aan de zijde van verhuurders tot op heden worden begroot op nihil;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 7 november 2006 voor fourneren en het vragen van uitspraak;
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 24 oktober 2006.