ECLI:NL:GHSHE:2006:BA0285

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C2005 01420
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • A. den Hartog Jager
  • J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het bestaan van een huurovereenkomst tussen partijen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2006, staat de vraag centraal of er tussen partijen, [X.] en [Y.], een huurovereenkomst is tot stand gekomen. Het hof oordeelt, net als de kantonrechter, dat op basis van de vastgestelde feiten moet worden geconcludeerd dat er inderdaad een huurovereenkomst is ontstaan. De zaak is ontstaan uit een geschil waarbij [Y.] stelt dat hij met ingang van 1 juni 2004 een eetcafé aan [X.] heeft verhuurd voor een jaar tegen een maandelijkse huurprijs van € 2.847,21. Omdat [X.] geen huur betaalde, heeft [Y.] hem gedagvaard voor de kantonrechter, wat leidde tot een verstekvonnis dat de vorderingen van [Y.] grotendeels toewijsde.

[X.] kwam in verzet tegen dit vonnis en voerde aan dat er nooit een huurovereenkomst tot stand was gekomen. De kantonrechter verwierp dit verweer en bekrachtigde het verstekvonnis, met uitzondering van de ontruimingsvordering. [X.] ging in hoger beroep, waarbij hij drie grieven aanvoerde. Het hof beoordeelt de grieven en concludeert dat de schriftelijke huurovereenkomst, die aan [X.] was aangeboden, als aanvaard kan worden beschouwd. Het hof wijst erop dat [X.] en [Z.] het café daadwerkelijk hebben geëxploiteerd, wat de aanvaarding van de huurovereenkomst bevestigt.

Het hof concludeert dat de grieven van [X.] falen en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. [X.] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 1.142,-, bestaande uit € 248,- voor verschotten en € 894,- voor het salaris van de procureur.

Uitspraak

C0501420/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 24 oktober 2006,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 12 oktober 2005,
hierna te noemen: [X.],
procureur: mr. H.M.A. van den Boogaard,
tegen:
[Y.],
h.o.d.n. Reco Amusementsautomaten,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
hierna te noemen: [Y.],
procureur: mr. J.E. Benner,
op het hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie ’s-Hertogenbosch onder zaaknr. 382009 en rolnr. 319-05 gewezen vonnis van 14 juli 2005 tussen [X.] als opposant en [Y.] als geopposeerde.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] drie grieven aangevoerd en een productie in het geding gebracht. In zijn appeldagvaarding concludeert hij tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog afwijzen van de vordering van [Y.] met veroordeling van [Y.] in de kosten van beide instanties. In zijn memorie van grieven verwijst [X.] in zijn conclusie naar de inhoud van de verzetdagvaarding d.d. 10 januari 2005.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] de grieven bestreden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van [X.] in de proceskosten.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[Y.] stelt dat hij met ingang van 1 juni 2004 aan [X.] het eetcafé [A.] met inventaris, gelegen aan de [adres] 5 te [vestigingsplaats], heeft verhuurd voor de duur van één jaar tegen een huurprijs van € 2.847,21 per maand.
Omdat er geen huur werd betaald heeft hij [X.] op 27 oktober 2004 gedagvaard voor de kantonrechter ’s-Hertogenbosch en de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd, alsmede de betaling van onbetaald gebleven huur met rente, contractuele boete en buitengerechtelijke kosten.
Bij verstekvonnis van 25 november 2004 zijn deze vorderingen toegewezen, behoudens een deel van de gevorderde incassokosten.
[X.] is in verzet gekomen tegen dit vonnis en heeft alsnog verweer gevoerd tegen de vorderingen van [Y.]. Zijn verweer komt erop neer dat er volgens hem nooit een huurovereenkomst is tot stand gekomen.
Bij vonnis waarvan beroep d.d. 14 juli 2005 is dit verweer door de kantonrechter verworpen. De kantonrechter heeft het verstekvonnis bekrachtigd, met dien verstande dat de ontruimingsvordering is afgewezen omdat de bedrijfsruimte inmiddels (per 1 december 2004) door [Y.] aan een derde was verhuurd.
[X.] kan zich niet met het vonnis van de kantonrechter verenigen en is daarvan in hoger beroep gekomen.
4.2. De grieven I en II hebben betrekking op de kern van het geschil tussen partijen, namelijk de vraag of tussen hen al dan niet een huurovereenkomst is tot stand gekomen.
Het hof is, net als de kantonrechter, van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, dit op grond van het volgende.
4.2.1. Vast staat dat tussen [Y.] enerzijds en [X.] en een zekere [Z.] anderzijds is onderhandeld over de huur van het voormelde eetcafé en dat op 1 of 2 juni 2002, als uitvloeisel van deze onderhandelingen, aan [X.] een schriftelijke "huur- en pachtovereenkomst" is aangeboden, waarin hij als huurder van het café met inventaris staat vermeld. Deze huurovereenkomst is als bijlage 1 gevoegd bij de inleidende dagvaarding.
4.2.2. Naar het oordeel van het hof staat verder vast dat [X.] en [Z.] daarna het café daadwerkelijk zijn gaan exploiteren. [X.] stelt weliswaar dat [Z.] de eigenlijke exploitant was en hijzelf slechts een hulpje, maar dat standpunt acht het hof ongeloofwaardig, gelet op de volgende feiten en omstandigheden:
de drank- en horecavergunning en de exploitatievergunning zijn ten name van [X.] aangevraagd en verkregen;
ditzelfde geldt voor de vergunning van de gemeente ten behoeve van het plaatsen van een ijskar voor het café ter gelegenheid van de feestelijke opening (prod. 16 bij de akte d.d. 19 mei 2005). Deze vergunning is op 14 juni 2004 aan [X.] verstrekt en houdt onder meer in:
"Hierbij verlenen wij u op grond van artikel 5.2.3. van de Algemene Plaatselijke Verordening vergunning voor het plaatsen van een ijskar voor uw eetcafé aan de [adres] te [vestigingsplaats] op zaterdag 19 juni 2004 van 12.00 uur tot 16.00 uur, in het kader van de opening van uw eetcafé."
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is vermeld dat het eetcafé [A.] vanaf 1 juni 2004 voor rekening van [X.] is geëxploiteerd. Dat in het handelsregister vervolgens op 29 juli 2004 is geregistreerd dat de onderneming is opgeheven met ingang van 12 juni 2004, acht het hof in dit verband niet van doorslaggevend belang. Vast staat immers dat de exploitatie ook ná 12 juni 2004 is voortgezet ([X.] erkent dat de feestelijke opening op 19 juni 2004 plaatsvond).
Naar het oordeel van het hof mocht [Y.] het daadwerkelijk gaan exploiteren van het eetcafé na de in ontvangst- neming door [X.] van de schriftelijke huurovereenkomst, redelijkerwijs aanmerken als een aanvaarding van die overeenkomst, te meer nu niet is gesteld of gebleken dat partijen na de overhandiging van de schriftelijke huurovereenkomst nog onderhandeld hebben over onderdelen daarvan. Uit het verloop van de onderhandelingen heeft [Y.] kennelijk begrepen dat [X.] en niet [Z.] de wederpartij zou worden. Hij mocht dit ook aldus begrijpen, gegeven het verloop van de onderhandelingen, zoals blijkend uit de getuigenverklaring van [Q.]. (prod. 1 conclusie van repliek in oppositie).
4.2.3. Van belang is verder dat tussen partijen besprekingen zijn gevoerd en correspondentie is gewisseld omdat betaling van de huur door [X.] uitbleef. Als productie 7 bij de conclusie van antwoord in oppositie is een brief d.d. 11 september 2004 van [R.] namens [X.] aan [Y.] in het geding gebracht. In die brief wordt begrip gevraagd voor de financiële problemen van [X.]. Dat de brief zou zijn geschreven met het oog op nieuwe onderhandelingen over de huur van het eetcafé zoals [X.] in zijn memorie van grieven stelt, acht het hof ongeloofwaardig, te meer nu die stelling in het geheel niet is toegelicht of onderbouwd.
Uit de brief van [Y.] aan [X.] d.d. 1 oktober 2004 (prod. 2 inleidende dagvaarding) blijkt dat partijen op 30 september 2004 een gesprek hebben gehad over de huurachterstand van [X.] en zijn liquiditeitsproblemen. [X.] ontkent weliswaar dat er tussen partijen een betalingsregeling is overeengekomen zoals in de brief staat vermeld, maar niet dat tussen partijen een bespreking heeft plaatsgevonden over het feit dat hij wegens financiële problemen niet in staat was de door [Y.] verlangde huur te betalen.
4.3. Voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leveren naar het oordeel van het hof voldoende bewijs op voor het bestaan van de gestelde huurovereenkomst. De schriftelijke verklaringen die [X.] bij conclusie van repliek in oppositie heeft overgelegd, leveren onvoldoende tegenbewijs op. Verder tegenbewijs is door hem in hoger beroep niet aangeboden.
4.4. Het voorgaande betekent dat de grieven I en II falen.
4.5. In zijn derde grief voert [X.] aan dat áls er al een huurovereenkomst heeft bestaan, deze met wederzijds goedvinden is ontbonden, althans opgezegd.
[X.] vermeldt niet wanneer die beëindiging c.q. opzegging zou hebben plaatsgevonden, maar het hof begrijpt dat dit zou zijn gebeurd direct ná de totstandkoming van de huurovereenkomst.
[X.] heeft zijn hier bedoelde stelling, die door [Y.] is betwist, onvoldoende onderbouwd, zodat de grief reeds om die reden faalt.
4.6. Nu alle grieven falen dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
[X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X.] in de kosten van hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [Y.] op € 248,- voor verschotten en op
€ 894,- voor salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 24 oktober 2006.