ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ4475

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R200601034 en R200601035
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Draijer-Udo
  • A. Smeenk-van der Weijden
  • J. Philips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in het belang van gezinshereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [X]. De ouders, vader en moeder, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Maastricht van 6 juni 2006 te vernietigen, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [X] was verlengd. De ouders, die illegaal in Nederland verblijven, willen met hun kinderen terugkeren naar Hongarije, waar zij perspectief zien op werk en een stabiele woonomgeving. Het hof heeft de belangen van het kind, [X], en de hechting aan zijn pleegouders afgewogen tegen het belang van gezinshereniging met de ouders.

Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [X] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, maar dat de situatie inmiddels is veranderd. De ouders hebben aangegeven dat zij niet zonder hun kinderen naar Hongarije willen terugkeren en dat zij daar een stabiele situatie willen opbouwen. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [X] is om de kans te krijgen zich (weer) aan zijn ouders te hechten, vooral gezien het feit dat hij al eerder bij hen heeft gewoond.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd. De uithuisplaatsing van [X] wordt opgeheven met ingang van 15 januari 2007, waarbij het hof de stichting heeft opgedragen om de terugplaatsing van [X] bij de ouders voor te bereiden en te begeleiden. De ondertoezichtstelling blijft in stand, omdat de gronden daarvoor nog bestaan. Het hof heeft benadrukt dat het belang van het kind voorop staat en dat de ouders de mogelijkheid moeten krijgen om een stabiele thuissituatie te creëren in Hongarije.

Uitspraak

RD
29 november 2006
Rekestenkamer
Rekestnummer R200601034 & R200601035
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep met nummers R200601034 en R200601035 van:
[Vader],
en
[Moeder],
beide wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: vader en moeder, de ouders,
procureur mr. J.M. Jonkergouw,
t e g e n
Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Roermond,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 6 juni 2006, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 6 september 2006, hebben ouders verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [X] onmiddellijk zal worden opgeheven.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2006, heeft de stichting verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2006. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat, mr. Van Ek;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw Van Kessel en mevrouw Kuiper.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad, niemand verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift en verweerschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 1 juni 2006;
- de brief van de procureur van de ouders d.d. 18 september 2006 met bijlagen;
- de brief van de stichting d.d. 27 oktober 2006 met bijlagen;
- de brief van de advocaat van de ouders d.d. 1 november 2006.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Uit de relatie van de ouders zijn de volgende minderjarigen geboren:
- [X], hierna te noemen: [naam X], op [geboortejaar] te [geboorteplaats] (Hongarije);
- [Y], hierna te noemen: (naam Y], op [geboortejaar] te [geboorteplaats].
Vader heeft [X] en [Y] erkend. Het gezag over de minderjarigen berust bij de moeder.
Het onderhavige beroep heeft uitsluitend betrekking op [X].
4.2. Bij beschikking van 4 mei 2004 van de rechtbank Maastricht is [X] ondertoezicht gesteld van de stichting. Bij beschikking van 17 juni 2005 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend.
Op verzoek van de stichting is bij beschikking van 27 april 2006 zowel de termijn van deze machtiging tot uithuisplaatsing als de termijn van de ondertoezicht-stelling voorlopig verlengd tot 8 juni 2006 .
Bij beschikking waarvan beroep is de termijn waarvoor [X] onder toezicht is gesteld verlengd met ingang van 8 juni 2006 tot en met 5 februari 2007 en is tevens de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 8 juni 2006 tot en met 5 februari 2007.
De rechtbank overwoog daartoe onder meer dat [X] zich gehecht heeft aan zijn pleegouders en dat de kans zeer wel aanwezig is dat hij schade zal oplopen als hij het pleeggezin zal moeten verlaten. De rechtbank is van oordeel dat de onzekerheid waarin [X] komt te verkeren schadelijk voor hem is. De situatie in Hongarije is voor de ouders en de kinderen alleszins niet duidelijk en gelet op de ervaringen met de moeder in het verleden is het niet zeker dat zij in Hongarije blijft wonen. De kinderrechter is derhalve van oordeel dat het niet in het belang van [X] is als hij in deze onzekere situatie komt te verkeren. De kinderrechter is bovendien van oordeel dat het thans nog niet in het belang van [X] is dat hij weer door de moeder verzorgd en opgevoed zal worden. De kinderrechter heeft er tenslotte op gewezen dat ten aanzien van [Y] bij beschikking van 27 januari 2006 de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn verlengd, tegen welke beschikking geen hoger beroep is ingesteld. De kinderrechter acht het ongewenst dat één kind in Hongarije zal verblijven en één in Nederland.
De ouders kunnen zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en komen daarvan in beroep.
4.3. De ouders voeren het volgende aan.
4.3.1. In hun beroepschrift geven de ouders aan dat zij door de ontstane situatie tussen de wal en het schip vallen. In Nederland kunnen de ouders geen bestaan opbouwen vanwege hun illegaliteit, terwijl een stabiel bestaan een voorwaarde is voor terugkeer van [X] naar huis. Een terugkeer echter naar Hongarije met de kinderen, waar de ouders wel perspectief hebben op werk, woonruimte en een sociaal netwerk, is onmogelijk zonder de papieren van de kinderen, die als gevolg van de uithuisplaatsing in het bezit van de stichting zijn. De ouders geven aan niet zonder hun kinderen naar Hongarije te willen terugkeren.
4.3.2. Het door de kinderrechter geschetste probleem dat bij het vertrek van ouders met [X] naar Hongarije, [Y] in Nederland zal blijven, wordt volgens de ouders opgelost doordat zij bij beëindiging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [X], onmiddellijk om opheffing van de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van [Y] zullen verzoeken.
4.3.3. De door de kinderrechter genoemde hechting van [X] aan zijn pleegouders, behoort volgens de ouders niet in de weg te staan aan een thuisplaatsing. Indien een dergelijke redenering wel zou opgaan, zou dit betekenen dat een eenmaal geëffectueerde uithuisplaatsing nimmer ongedaan zou kunnen worden gemaakt, terwijl, zo stellen de ouders, opvoeding door en verblijf bij de eigen ouders ten allen tijde het uitgangspunt dient te zijn.
4.4. De stichting voert het volgende aan.
4.4.1. In haar verweerschrift stelt de stichting dat het met het oog op de geschiedenis en de huidige situatie van de ouders zeer onwaarschijnlijk is dat zij binnen afzienbare tijd een stabiele thuissituatie kunnen creëren waarbinnen zij de kinderen een leeftijdsadequate opvoeding kunnen bieden. Zowel in Nederland als in Hongarije is de situatie van de ouders onvoorspelbaar en instabiel te noemen, aldus de stichting. Volgens de stichting staan de ouders erg wisselend tegenover de hulpverlening met betrekking tot de kinderen.
4.4.2. Ter zitting stelt de stichting dat de kinderen sinds juni 2005 samen verblijven in een pleeggezin, alwaar zij zich goed ontwikkelen en hechten. Hun ontwikkelingsachterstanden hebben zij inmiddels ingelopen.
4.4.3. Indien de ouders met de kinderen naar Hongarije vertrekken, komen zij daar op basis van een beschikking van de Hongaarse rechter (voorlopig) in een kindertehuis terecht, waarna niet duidelijk is waar ze geplaatst zullen worden. In Nederland ligt de toekomst voor [X] volgens de stichting bij een perspectiefbiedend pleeggezin, waar hij en [Y] binnen nu en 3 maanden geplaatst zullen worden.
4.5. Op basis van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen overweegt het hof het volgende.
4.5.1. Het hof is van oordeel dat ten tijde van het geven van de bestreden beschikking de gronden voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [X] aanwezig waren gelet op enerzijds de weinig stabiele leefsituatie van de ouders en anderzijds het hechtingsproces van [X] in het pleeggezin.
Het hof dient echter tevens te bezien of en in hoeverre thans de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Vooropgesteld moet worden dat hier sprake is van een bijzondere situatie, te weten het feit dat de moeder, die het gezag heeft, de Hongaarse nationaliteit heeft, evenals de kinderen, terwijl de vader, die de kinderen heeft erkend, de Armeense nationaliteit heeft en dat allen illegaal in Nederland verblijven. De stichting is voornemens voor de kinderen een verblijfsvergunning aan te vragen, doch de moeder weigert daaraan mee te werken; zij wenst met de vader en de kinderen terug te keren naar Hongarije. De ouders geven aan in Hongarije te willen trouwen en perspectief te hebben met betrekking tot werk, woonruimte en een sociaal netwerk. Zij wensen niet zonder de kinderen te vertrekken. Gelet op hun illegale status zijn de ouders thans niet in staat in Nederland te voldoen aan de eisen van een stabiele woon- en inkomenssituatie.
Als grond voor de beslissing tot verlenging van de uithuisplaatsing overwoog de rechtbank tevens dat [X] zich gehecht heeft aan zijn pleegouders en dat de kans zeer wel aanwezig is dat hij schade zal oplopen als hij het pleeggezin zal moeten verlaten.
Ter zitting is het hof echter gebleken dat de stichting voornemens is zowel [X] als zijn broertje [Y] binnen nu en drie maanden over te plaatsen naar een perspectief biedend pleeggezin, met de bedoeling dat de kinderen zich daar hechten en daar verder opgroeien.
Het is niet de bedoeling van de stichting dat de kinderen in de toekomst bij hun ouders opgroeien.
4.5.2. Naar het hof begrijpt, bestaan op dit moment twee mogelijkheden voor de minderjarigen. Hoewel deze zaak uitsluitend [X] betreft, gelden de mogelijkheden ook voor [Y]. Vandaar dat gesproken wordt van minderjarigen. Deze mogelijkheden worden hieronder geschetst:
a) De minderjarigen blijven onder toezicht van de stichting, waarbij zij op korte termijn van pleeggezin zullen veranderen, te weten van een gezin voor crisisopvang naar een perspectief biedend pleeggezin. Het hof merkt daarbij op dat de minderjarigen tot op heden nog niet in het bezit zijn van een verblijfsstatus en dat het nog maar zeer de vraag is of en wanneer zij een verblijfsstatus zullen krijgen.
In deze situatie zullen de minderjarigen vrijwel zeker gescheiden worden van hun ouders, omdat laatstgenoemden in Nederland geen mogelijkheden hebben om een bestaan op te bouwen, hetgeen één van de voorwaarden voor thuisplaatsing is. Daarbij rijst de vraag of er ooit nog wel sprake zal zijn van een thuisplaatsing als de kinderen in een perspectiefbiedend pleeggezin geplaatst zullen worden, alwaar zij geacht worden zich te gaan hechten. Ter zitting heeft de stichting met zoveel woorden beaamd dat wat de stichting betreft het perspectief voor de kinderen in het nieuwe pleeggezin ligt.
b) De uithuisplaatsing van de minderjarigen wordt opgeheven, waarna de kinderen met de ouders naar Hongarije kunnen terugkeren. Uit een beschikking van de ‘Guardianship Office of the Municipality of Szekszard’ d.d. 4 augustus 2005 begrijpt het hof dat de minderjarigen direct bij aankomst in Hongarije overgedragen zullen worden aan de plaatselijke jeugdzorginstantie, waarna zij voorlopig voor de duur van 30 dagen geplaatst zullen worden in een kindertehuis in [plaatsnaam]. Daarbij wordt het ouderlijk gezag van de moeder geschorst.
Weliswaar worden de ouders en de kinderen in Hongarije meteen van elkaar gescheiden, maar zij verblijven dan wel in het land van herkomst van de ouders, alwaar dezen in de gelegenheid zijn om legaal een sociaal netwerk op te bouwen. De ouders geven aan over woonruimte te beschikken in Hongarije, waarbij de vader de mogelijkheid heeft om te werken of eventueel een uitkering aan te vragen.
Alhoewel de kinderen in Hongarije in eerste instantie niet thuis geplaatst zullen worden, zal, naar het hof begrijpt, onderzocht worden of de kinderen bij hun ouders kunnen opgroeien en zien de ouders voldoende mogelijkheden om de kinderen een stabiele thuissituatie te bieden, zodat zij bij hen kunnen opgroeien.
4.5.3. Het hof overweegt dat uitgangspunt is dat ouders en hun kind(eren) in beginsel recht hebben om met elkaar in gezinsverband te leven, tenzij in het belang van het kind door een overheid beschermingsmaatregelen getroffen dienen te worden omdat het kind niet bij de ouders kan opgroeien. Het belang van het kind om zich aan zijn ouders te hechten en bij hen op te groeien is zeer essentieel. Nu ingevolge het voornemen van de stichting om [X] bij de huidige pleegouders weg te halen de hechting van [X] aan de pleegouders zal worden verbroken en [X] zich opnieuw zal moeten hechten, acht het hof het van groot belang hem de kans te bieden zich (weer) aan zijn ouders te hechten. Immers gedurende de twee eerste levensjaren heeft [X] bij zijn moeder gewoond, zodat al een eerste hechting aan zijn moeder (en vader) heeft plaatsgevonden; deze hechting is al eens afgebroken. Van belang acht het hof voorts dat hij zijn vader en moeder goed kent, aangezien er op dit moment sprake is van een behoorlijke omgangsregeling van de ouders met hun beide kinderen. [X] zou zich ingevolge het voornemen van de stichting voor de derde maal in zijn korte leven moeten hechten. De kans dat hij daardoor schade zal oplopen acht het hof zeer groot.
In die situatie is het hof van oordeel dat in geen van beide situaties sprake is van een ideale oplossing maar dat, gezien vanuit het perspectief van de mogelijkheid tot terugplaatsing van de kinderen bij de ouders, terugkeer van [X] met de ouders naar Hongarije verkozen moet worden boven een zeer waarschijnlijke en vrijwel definitieve scheiding van ouders en kind. Immers indien [X] in Nederland blijft zal het gelet op de illegale status van de ouders praktisch onmogelijk zijn om contact te blijven houden, terwijl dat zeker, mede gelet op de latere ontwikkeling van zijn identiteit, van belang is. Daaraan voegt het hof nog toe dat niet is gebleken van mishandeling of ernstige verwaarlozing van [X] en zijn broertje en dat niet onaannemelijk is dat de problemen van de moeder te maken hadden met haar verblijf in de illegaliteit.
4.5.4. Alles afwegend, verdient de onder 4.5.2. geschetste mogelijkheid b), hoewel verre van ideaal, de voorkeur voor in casu [X]. Dit, omdat in deze situatie, voor zover nu te overzien, het meest recht zal worden gedaan aan de belangen van het kind op de lange termijn.
4.5.5. Om alle betrokken partijen de gelegenheid te geven zich zowel emotioneel als administratief en praktisch voor te bereiden op terugkeer van [X] naar zijn ouders en om tevens de kinderrechter die zal beslissen op het naar alle waarschijnlijkheid door de ouders in te dienen verzoek tot opheffing van de uithuisplaatsing van [Y], de gelegenheid te geven kennis te nemen van deze beschikking, zal het hof de uithuisplaatsing niet eerder opheffen dan per 15 januari 2007.
4.5.6. Het hof zal de ondertoezichtstelling in stand laten, aangezien de gronden daartoe nog bestaan. Het hof gaat er van uit dat de stichting de terugplaatsing van [X] bij de ouders in dat kader zal voorbereiden en begeleiden en eveneens het vertrek van [X] met de ouders naar Hongarije voorzover dat in de macht van de stichting ligt, alsmede dat de stichting de zaak zal overdragen aan de Jeugdzorg in Hongarije.
4.5.7. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de beschikking van de rechtbank vernietigd dient te worden, voorzover de termijn van de uithuisplaatsing van [X] loopt vanaf 15 januari 2007 tot en met 5 februari 2007 en dat de uithuisplaatsing opgeheven dient te worden met ingang van 15 januari 2007.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 6 juni 2006 voorzover daarin de termijn waarvoor de minderjarige [X] onder toezicht is gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg is verlengd met ingang van 8 juni 2006 tot en met 5 februari 2007;
bekrachtigt die beschikking voorzover de termijn van de machtiging uithuisplaatsing van [X] is verlengd tot 15 januari 2007 en
vernietigt die beschikking voorzover de termijn van de machtiging uithuisplaatsing loopt vanaf 15 januari 2007 tot en met 5 februari 2007;
heft op de uithuisplaatsing van [X] met ingang van 15 januari 2007;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Draijer-Udo, Smeenk-van der Weijden en Philips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 29 november 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.