ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ4117

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002407-04
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal door middel van braak in vereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De veroordeelde, geboren in 1960, had hoger beroep ingesteld tegen de ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft genoten uit verschillende diefstallen door middel van braak in vereniging gepleegd tussen april en juli 2002. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op EUR 24.657,--, maar het hof heeft uiteindelijk vastgesteld dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel EUR 10.602,08 bedraagt.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de processuele houding van de veroordeelde en de lange duur van de procedure. Het hof merkte op dat de overschrijding van de redelijke termijn mede was veroorzaakt door aanhoudingsverzoeken van de veroordeelde. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en had in hoger beroep enkel de feiten onder 2, 3, 4 en 6 bestreden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal niet volledig gevolgd en heeft de verdeling van de opbrengst van de diefstallen anders berekend.

De uitspraak van het hof houdt in dat de veroordeelde de verplichting heeft om een bedrag van EUR 10.602,08 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de gebruikte bewijsmiddelen in de overwegingen betrokken. De zaak is behandeld op meerdere zittingen, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de veroordeelde.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002407-04 OWV
Uitspraak : 10 november 2006
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 januari 2004 op de vordering ex artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-059020-02 tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 oktober 2004, 20 januari 2006, 14 maart 2006 en 27 oktober 2006 alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissing van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat vaststelt op een bedrag van EUR 24.657,-- en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel.
Vonnis waarvan beroep
De beroepen beslissing zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Beoordeling
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 11 februari 2003 (onder parketnummer 01-059020-02) veroordeeld tot straf wegens diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak (feiten 1, 2 en 4 op de inleidende dagvaarding), wegens diefstal in vereniging vergezeld van geweld en bedreiging met geweld (feit 3 op de inleidende dagvaarding) alsmede wegens het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (feit 6 op de inleidende dagvaarding).
Veroordeelde is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen, doch slechts voor wat betreft het bewezen verklaarde onder 2, 3, 4 en 6. Bij arrest van dit hof van 7 oktober 2003 (parketnummer
20-000760-03) is veroordeelde opnieuw veroordeeld voor deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd die veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van het niet meer aan zijn oordeel onderworpen feit heeft het hof vervolgens een straf bepaald, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd die veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht.
Het door veroordeelde ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest van 8 februari 2005 (onder nr. 01172/04) verworpen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, veroordeelde wederrechtelijk voordeel - waaronder begrepen besparing van kosten - heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde, van soortgelijke feiten of van andere feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door verweerder zijn begaan en waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
Het hof stelt voorop dat voldoende vast staat dat veroordeelde uit de bewezen verklaarde strafbare feiten onder 1 en 2 in het geheel geen voordeel heeft genoten.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat de advocaat-generaal zich bij haar vordering heeft gebaseerd op voordeel dat genoten zou zijn uit de baten van de bewezen verklaarde feiten onder 3 en 4 (delicten 15 en 13 uit het SFO-rapport), alsmede uit de baten van soortgelijke feiten, te weten de delicten 2, 3, 4, 6, 7, 8, 10, 12, 13, 14, 15, 17, 19, 20 en 22 genoemd in het SFO-rapport. De totale opbrengst bedraagt volgens de advocaat-generaal
EUR 49.315,--. Bij de verdeling van de opbrengst rekent de advocaat-generaal aan veroordeelde als pater familias 50% van de opbrengst toe, zodat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel EUR 24.657,-- zou bedragen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat ten aanzien van de delicten genoemd onder 11 en 21 in het SFO-rapport, uit het dossier onvoldoende aanwijzingen blijken voor de betrokkenheid van veroordeelde bij deze delicten. Het hof overweegt voorts dat veroordeelde voor de diefstal in Geesteren op 24 mei 2002 (delict 7 uit het SFO-rapport) bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch is vrijgesproken en dat, anders dan de advocaat-generaal, het hof van oordeel is dat uit de voorliggende stukken uit het ontnemingdossier onvoldoende aanwijzingen naar voren komen dat veroordeelde toch betrokken is geweest bij dit delict.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van de bewezen verklaarde feiten (onder 3 en onder 4 op de inleidende dagvaarding) en van soortgelijke feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, te weten de delicten 2, 3, 4, 6, 8, 10, 12, 13, 14, 15, 17, 19, 20 en 22, zoals genoemd in het SFO-rapport, een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Het hof hanteert bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende uitgangspunten:
- de gemiddelde consumentenprijs voor sigaretten en shag bedraagt EUR 3,74 per pakje. Dit uitgangspunt is onweersproken gebleven;
- voor de sigaretten ontvingen veroordeelde en zijn mededaders een prijs van fl. 1,50 per pakje, zijnde EUR 0,68. Dit uitgangspunt is gebaseerd op de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 januari 2006, welke verklaring steun vindt in de door [getuige] op 2 juni 2006 afgelegde getuigenverklaring bij de raadsheer-commissaris, waarin deze zegt dat het bedrag van fl. 1,50 als inkoopprijs hem niet vreemd voor komt;
- het standpunt van de advocaat-generaal, dat een bedrag van fl. 2,50 per pakje werd ontvangen, acht het hof onvoldoende onderbouwd;
- de delicten werden telkens gepleegd in een wisselende samenstelling van ongeveer drie personen, waaronder in ieder geval veroordeelde. Nu uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting omtrent de verdeling van de opbrengst van de gestolen goederen geen andere aanknopingspunten naar voren komen, gaat het hof, anders dan de advocaat-generaal, uit van een gelijke verdeling daarvan, te weten ieder een derde deel.
Delict 2
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 23 april 2002 te Groenlo
Uit de aangifte blijkt dat in totaal 1612 pakjes sigaretten zijn gestolen, alsmede een hoeveelheid losse pakjes rookwaar voor een bedrag van EUR 8.019,64.
In totaal zijn 1612 + (8.019,64: 3,74) 2144 = 3756 (afgerond) pakjes rookwaar ontvreemd.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve 3756 x 0,68 = EUR 2.554,08 : 3 = EUR 851,36.
Delict 3
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 25 april 2002 te Epe
Uit de aangifte blijkt dat een geldbedrag van in totaal EUR 2.457,--, een aantal telefoonkaarten ter waarde van EUR 765,-- en rookwaren voor een bedrag van EUR 6.300,-- werd gestolen.
In totaal zijn (6.300,-- : 3,74) 1684 (afgerond) pakjes rookwaar ontvreemd.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve EUR 2.457,-- + EUR 765,-- + (1684 x 0,68)
EUR 1.145,12 = EUR 4.367,12 : 3 = EUR 1.455,70.
Delict 4
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd van 1 op 2 mei 2002 te Bergen
Uit de aangifte blijkt dat in totaal 1005 pakjes sigaretten zijn gestolen.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve 1005 x 0,68 = EUR 683,40 : 3 = EUR 227,80.
Delict 6
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 16 mei 2002 te Eibergen
Uit de aangifte blijkt dat een hoeveelheid rookwaar is gestolen voor een bedrag van
EUR 8.000,00. In totaal zijn (8.000,00: 3,74) 2139 (afgerond) pakjes rookwaar ontvreemd.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve 2139 x 0,68 = EUR 1.454,52 : 3 = EUR 484,84.
Delict 8
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 28 mei 2002 te Baarle-Nassau
Uit de aangifte blijkt dat een hoeveelheid rookwaar is gestolen voor een bedrag van
EUR 5.366,86. In totaal zijn (5.366,86: 3,74) 1434 (afgerond) pakjes rookwaar ontvreemd.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve 1434 x 0,68 = EUR 975,12 : 3 = EUR 325,04.
Delict 10
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 30 mei 2002 te Eibergen
Uit de aangifte blijkt dat een hoeveelheid rookwaar, alsmede 150 telefoonkaarten van EUR 20,-- per stuk, in totaal EUR 3.000,--, werden gestolen. Het hof gaat er van uit dat de telefoonkaarten voor eigen gebruik zijn aangewend. Uit telefonisch contact met de aangever bleek de hoeveelheid rookwaren 300 sloffen oftewel 3000 pakjes sigaretten te zijn.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve EUR 3.000,-- + (3000 x 0,68) 2.040,-- =
EUR 5.040,-- : 3 = EUR 1.680,--.
Delict 12
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 6 juni 2002 te Bavel
Uit de aangifte blijkt dat een hoeveelheid rookwaar is gestolen voor een bedrag van
EUR 8.564,61. In totaal zijn (8.564,61 : 3,74) 2290 (afgerond) pakjes rookwaar ontvreemd.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve 2290 x 0,68 = EUR 1.557,20 : 3 = EUR 519,06.
Delict 13
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 13 juni 2002 te Lichtenvoorde
Uit de aangifte blijkt dat in totaal 3127 pakjes sigaretten zijn gestolen.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve 3127 x 0,68 = EUR 2.126,36 : 3 = EUR 708,78.
Delict 14
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 14 juni 2002 te Delden
Uit de aangifte blijkt dat een hoeveelheid rookwaar is gestolen voor een bedrag van
EUR 18.413,55. In totaal zijn (18.413,55 : 3,74) 4923 (afgerond) pakjes rookwaar ontvreemd.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve 4923 x 0,68 = EUR 3.347,64 : 3 = EUR 1.115,88.
Delict 15
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 19 juni 2002 te Boekelo, gemeente Enschede
Uit de aangifte blijkt dat een hoeveelheid rookwaar werd gestolen. Uit telefonisch contact met de aangever bleek dat in totaal 3810 pakjes rookwaren waren ontvreemd.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve 3810 x 0,68 = EUR 2.590,80 : 3 = EUR 863,60.
Delict 17
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 27 juni 2002 te Zetten
Uit de aangifte blijkt dat onder meer een hoeveelheid rookwaar is gestolen voor een bedrag van
EUR 16.000,--. In totaal zijn (16.000,00 : 3,74) 4278 (afgerond) pakjes rookwaar ontvreemd.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve 4278 x 0,68 = EUR 2.909,04 : 3 = EUR 969,68.
Delict 19
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 9 juli 2002 te Epe
Uit de aangifte blijkt dat onder meer in totaal 2392 pakjes sigaretten zijn gestolen.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve 2392 x 0,68 = EUR 1.626,56 : 3 = EUR 542,18.
Delict 20
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 10 juli 2002 te Dodewaard
Uit de aangifte blijkt dat onder meer een hoeveelheid rookwaar is gestolen voor een bedrag van
EUR 9.000,--. In totaal zijn (9.000,00 : 3,74) 2406 (afgerond) pakjes rookwaar ontvreemd.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve 2406 x 0,68 = EUR 1.636,08 : 3 = EUR 545,36.
Delict 22
Diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd op 19 juli 2002 te Vaassen
Uit de aangifte blijkt dat onder meer in totaal 1380 pakjes sigaretten zijn gestolen.
De opbrengst per persoon bedraagt derhalve 1380 x 0,68 = EUR 938,40 : 3 = EUR 312,80.
Resumé: Uit voornoemde strafbare feiten heeft veroordeelde in totaal een bedrag ad
EUR 10.602,08 aan wederrechtelijk verkregen voordeel genoten.
Op te leggen betalingsverplichting
De gedingstukken geven het hof aanleiding ambtshalve te onderzoeken of het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van veroordeelde op een openbare behandeling van de ontnemingszaak binnen een redelijke termijn is geschonden.
Het hof stelt voorop dat elke veroordeelde recht heeft op een beslissing op de ontnemingsvordering binnen een redelijke termijn. Het hof stelt voorts vast dat uit de stukken blijkt dat niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld, te weten op 16 januari 2004, het hof tot een einduitspraak komt. Die termijn is aldus overschreden. Het hof acht echter bijzondere omstandigheden aanwezig, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van veroordeelde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze ontnemingszaak door de justitiële autoriteiten is behandeld. Het hof merkt in dit verband op dat de onderhavige zaak ter terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2004 op verzoek van veroordeelde is aangehouden in verband met verhindering van de raadsman van veroordeelde. Vervolgens is de zaak ter terechtzitting van 20 januari 2006 opnieuw aangehouden op verzoek van veroordeelde voor het horen van een getuige. Aangezien die getuige op de volgende zitting d.d. 14 maart 2006 niet is verschenen, is het onderzoek opnieuw geschorst en is bepaald dat deze getuige door de raadsheer-commissaris zou worden gehoord, hetgeen op 2 juni 2006 heeft plaatsgevonden. Thans wordt heden uitspraak gedaan, zijnde nagenoeg twee jaar en
tien maanden na het instellen van het hoger beroep.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Weliswaar is er sprake van een lange periode van inactiviteit zijdens het openbaar ministerie, te weten de periode tussen 12 oktober 2004 en
20 januari 2006, doch de overschrijding van de termijn is mede veroorzaakt door de aanhoudingsverzoeken van de zijde van veroordeelde. Gelet hierop acht het hof een vermindering van het door veroordeelde te betalen bedrag, geen passende reactie.
Het hof ziet ook overigens geen aanleiding om het door veroordeelde te betalen bedrag op de voet van artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht lager vast te stellen dan het geschatte voordeel als hiervoor vermeld.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van EUR 10.602,08 (tienduizend zeshonderdtwee euro en acht cent)..
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van EUR 10.602,08 (tienduizend zeshonderdtwee euro en acht cent).
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. A. de Lange en mr. M. Malsch,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 10 november 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.