8.4. Voorts stelt de vrouw in haar eerste grief dat de man geen belang heeft bij het bestreden vonnis. Het vonnis is tot op heden niet in werking getreden omdat de man het vonnis nog niet heeft betekend en niet aan de voorwaarde van betaling van € 60.000,- heeft voldaan. Volgens de vrouw wil en zal de man geen gebruik maken van de – nog immer gemeenschappelijke - woning, nu hij in [woonplaats] woont en niet voornemens is om in [woonplaats] te gaan wonen. De vrouw is van mening dat zij wel een belang heeft bij het gebruik van de woning, nu zij slechts een tijdelijk onderkomen heeft bij haar vriend in [woonplaats] en het haar aan middelen ontbreekt om in [woonplaats] vervangende huisvesting te kopen. De vrouw wil erg graag naar [woonplaats] terugkeren, nu daar al haar familie en haar vrienden wonen.
De man heeft hiertegen aangevoerd dat hij het vonnis nog niet heeft betekend en het bedrag niet heeft betaald omdat de vrouw hoger beroep heeft ingesteld tegen dit vonnis. Voorts geeft de man aan dat hij wel een belang heeft bij het gebruik van de woning. Volgens de man is het voor een goede bedrijfsuitoefening en de inbraakgevoeligheid van het bedrijf noodzakelijk dat hij of één van de zonen van partijen in de woning verblijven.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt (r.o. 4.1.-4.4. van het bestreden vonnis), heeft geoordeeld dat het gerechtvaardigd is dat het exclusieve gebruiksrecht van de woning thans voorshands aan de man wordt toegewezen. Het standpunt van de vrouw dat de man geen belang meer heeft bij het vonnis waarvan beroep enkel omdat hij dat vonnis (nog) niet heeft betekend, kan niet als juist worden aanvaard.
Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de alimentatierechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat de vrouw vanaf oktober 2004 samenwoont met haar nieuwe partner als ware zij gehuwd. Door de vrouw is hoger beroep ingesteld tegen de vastgestelde alimentatie, doch zij heeft naar haar zeggen geen grief gericht tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de vastgestelde samenwoning.
De vrouw heeft in hoger beroep nog gesteld dat zij ook het huis aan de [adres] in [woonplaats] zou kunnen betrekken nu dit huis tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort. De man heeft echter voldoende gemotiveerd aangevoerd dat deze woning thans bewoond wordt door huurders, zodat in ieder geval op korte termijn niet te realiseren valt dat de vrouw van deze woning gebruik zal kunnen maken. De vrouw heeft nog gesteld dat zij in december 2003 en na februari 2004, toen zij op grond van het kortgeding-vonnis van 12 februari 2004 terugkeerde in de woning, door de man uit de woning is verjaagd en weggepest. De man heeft een en ander gemotiveerd ontkend. Doch, ook al zou het door de vrouw gestelde (ten dele) juist zijn, dan nog valt de belangenafweging zoals door de voorzieningenrechter gemaakt en door het hof onderschreven, niet alsnog uit in het voordeel van de vrouw.
De eerste grief van de vrouw faalt derhalve. Dit betekent dat het vonnis waarvan beroep bekrachtigd dient te worden voorzover het betreft de veroordeling van de vrouw tot ontruiming.