ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 29 augustus 2006,
gewezen in de zaak van:
[X.],
en
[Y.],
wonende te [woonplaats], China,
appellanten bij exploot van dagvaarding van 30 augustus 2005,
verder te noemen: [X.] c.s.,
procureur: mr. G.E.M.C. Reinartz,
[Z.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
verder te noemen: [Z.],
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het hoger beroep van het onder zaak/rolnummer 183573 CV EXPL 05-389 door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen, gewezen vonnis van 17 augustus 2005 tussen [X.] c.s. als eisers en [Z.] als gedaagde.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven, met vier producties, hebben [X.] c.s. geen grieven aangevoerd, maar onder overlegging van bewijsstukken en aanvulling van hun stellingen geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van hun vorderingen met veroordeling van [Z.] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Z.] de vordering in hoger beroep bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de gronden van de vorderingen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Bij inleidende dagvaarding hebben [X.] c.s., stellende dat zij met ingang van 27 januari 2002 het pand [adres] te [woonplaats], gemeente [gemeenteplaats], aan [Z.] hebben verhuurd tegen een maandelijkse huurprijs van € 1.021,-, exclusief gas- en waterverbruik, en stellende dat drieënhalve maand huur niet is voldaan, betaling daarvan en van buitengerechtelijke kosten tot het totale beloop van € 3.573,50 te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.1.2. Bij conclusie van antwoord heeft [Z.] onder meer gesteld dat het betreffende pand is verhuurd aan haar voormalige echtgenoot de heer [A.], dat zij de huurprijs bij gebrek aan wetenschap ontkent, dat het haar bekend is dat tussen de heer [A.] en [X.] c.s. een procedure is gevoerd waarbij een ingrale regeling is getroffen tot het betalen van de achterstallige huur, en dat zij de hoogte van de vordering niet op haar juistheid kan beoordelen.
4.1.3. Na repliek en dupliek, waarin partijen niet meer naar voren hebben gebracht dan dat tussen overleg is gevoerd, heeft de kantonrechter de vorderingen van [X.] c.s. afgewezen daarbij onder meer overwegende dat de huurovereenkomst niet is overgelegd, dat niet wordt aangegeven om welke maanden achterstallige huur het gaat en dat [X.] c.s. geen bewijsaanbod hebben gedaan.
4.1.4. Bij memorie van grieven hebben [X.] c.s. het huurcontract overgelegd. In de aanhef staan als huurders vermeld: [A.], geboren [geboortejaar] te [geboorteplaats] en [Z.], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De overeenkomst is door beide huurders ondertekend op 26 januari 2002. De huurprijs per maand is bepaald op € 1.021,-. [X.] c.s. hebben voorts gesteld dat zij de huur vorderen over de periode maart 2002 t/m 15 juni 2002, in welke periode [Z.] het pand alleen bewoond heeft.
4.1.5. [Z.] heeft bij memorie van antwoord het huurcontract noch haar handtekening daaronder betwist.
4.2. Nu [Z.] het bestaan van het huurcontract (en haar handtekening daaronder) niet betwist staat tussen partijen vast dat [Z.] contractueel medehuurster is en reeds uit dien hoofde hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de verschuldigde huurtermijnen. Van een huuropzegging door [Z.] is niet gebleken.
4.3. [Z.] betwist in hoger beroep niet dat de zij in de periode maart 2002 t/m 15 juni 2002 het pand (alleen) heeft bewoond, noch de huurprijs, noch stelt zij dat zij de huur over die periode heeft betaald. Daaruit volgt dat rechtens moet worden aagenomen dat zij die huurtermijnen niet heeft betaald en dat de hoogte van de gevorderde huur niet langer in geschil is.
4.4. [Z.] voert in hoger beroep aan dat, indien en voor zover uit hoofde van de gesloten overeenkomst alsnog sprake is van achterstallige huur, het op de weg van [X.] c.s. ligt om de heer [A.] aan te spreken. Dit verweer faalt. Ingevolge de artikel 6:6 lid 2 BW in verbinding met de slotalinea van artikel 3 van het huurcontract is [Z.] hoofdelijk aansprakelijk voor de huur en kunnen [X.] c.s. mede op grond van artikel 6:7 BW [Z.] aanspreken tot nakoming voor het geheel. Voor zover de stelling aldus moet worden begrepen dat [Z.] stelt dat haar voormalige echtgenoot moet worden aangesproken omdat hij in hun interne relatie draagplichtig is, faalt dit verweer eveneens. De onderlinge draagplicht staat aan de aansprakelijkheid van [Z.] niet in de weg, noch kan zij die, als alleen haar en haar ex-echtgenoot aangaande, aan [X.] c.s. tegenwerpen.
4.5. [Z.] voert dan aan dat [X.] c.s. ruim 2 jaar hebben gewacht met de incasso. Dit verweer kan haar niet baten. De onderhavige vordering verjaart immers eerst na vijf jaren en enkel stilzitten brengt geen rechtsverwerking mee (zo daar al sprake zou zijn, nu kennelijk tegen de heer [A.] een procedure is gevoerd).
4.6. De stelling van [Z.] dat zij zelf geen enkele bemoeienis heeft gehad met de betaling van de huur, en dat [X.] c.s. derhalve de verkeerde persoon hebben gedagvaard, faalt evenzeer reeds omdat [Z.] zich, door niet met de betalingen te bemoeien, niet kan bevrijden uit haar aansprakelijkheden.
4.7. Ingevolge de devolutieve werking van het hoger beroep dienen thans de stellingen en weren van [Z.] in eerste aanleg opnieuw aan een onderzoek te worden onderworpen.
4.7.1. Bij conclusie van antwoord heeft [Z.] zich beroepen op een integrale regeling tot het betalen van de achterstallige huur die zou zijn getroffen tussen [X.] c.s. en de heer [A.]. De betreffende regeling is noch door haar, noch door [X.] c.s. overgelegd (het hof neemt aan dat deze op schrift is gesteld); evenmin is een verklaring van de heer [A.] overgelegd waaruit die regeling kan blijken.
4.7.2. Uit de bij memorie van grieven overgelegde brief van 29 september 2004, gericht aan [Z.] en kennelijk afkomstig van een gemachtigde van [X.] c.s., blijkt dat de kantonrechter heeft bepaald dat de heer [A.] de achterstallige huur tot medio maart [het hof begrijpt: 2002] dient te voldoen. Het betreffende vonnis of proces-verbaal is niet in geding gebracht.
4.7.3. [X.] c.s. dienen de betreffende regeling met de heer [A.], of - zo er een vonnis of proces-verbaal is - dat vonnis of proces-verbaal, in geding te brengen.
Daartoe zal de zaak naar de rol worden verwezen.
4.7.4. Op [Z.] rust de last van het bewijs van haar bevrijding uit haar aansprakelijk jegens [X.] c.s. Zij heeft bewijs aangeboden. Bij antwoordakte dient [Z.] aan te geven of ze bewijs door het horen van getuigen wil leveren. Zij heeft zichzelf als getuige opgeworpen, maar stelt ook niet betrokken te zijn geweest bij de getroffen regeling of procedure. Wat haar verklaring dan aan het bewijs kan bijbrengen, is het hof niet duidelijk kunnen worden.
4.7.5. Het hof merkt nog op dat de genoemde brief van 29 september 2004 het heeft over huur tot medio maart 2002, terwijl van [Z.] ook de huur over de eerste helft van maart 2002 wordt gevorderd. Dit behoeft toelichting.
4.8. [X.] c.s. hebben tevens buitengerechtelijke kosten gevorderd. Het hof is niet kunnen blijken van andere kosten dan die welke gemaakt zijn ter voorbereiding en instructie van de zaak en aldus van kosten die niet besloten liggen in de proceskostenbeslissing (artikel 241 Rv). De vordering dient in zoverre te worden afgewezen.
4.9. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte en antwoordakte. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
verwijst de zaak nar de rol van 19 september 2006 voor het nemen van een akte aan de zijde van [X.] c.s.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 29 augustus 2006.