ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ2855

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0401581
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. Meulenbroek
  • G. Goyaerts-Antens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en eigen schuld bij verkeersongeluk met snorfiets

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een verkeersongeluk waarbij de [geïntimeerde] op zijn snorfiets ten val kwam en letsel opliep. De [geïntimeerde] stelt dat de [appellante], een besloten vennootschap, aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden, omdat zij modder op het wegdek heeft achtergelaten na werkzaamheden. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade, maar heeft ook geoordeeld dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de [geïntimeerde]. Dit leidde tot een schadeverdeling van 85% voor de [appellante] en 15% voor de [geïntimeerde]. In hoger beroep zijn beide partijen in beroep gegaan tegen deze verdeling. De [appellante] betoogt dat de schade volledig of in aanzienlijke mate aan de [geïntimeerde] moet worden toegerekend, terwijl de [geïntimeerde] stelt dat de schade voor 95% aan de [appellante] moet worden toegerekend. Het hof heeft de vraag te beantwoorden in hoeverre de [geïntimeerde] eigen schuld heeft aan het ongeval, waarbij de volgende kwesties aan de orde komen: het negeren van verkeersbord C13, onvoldoende anticiperen op de toestand van het wegdek en te hard rijden. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

typ. MdL
rolnr. C0401581/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 9 mei 2006,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [APPELLANTE],
gevestigd te [plaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [appellante],
procureur: mr. A.B.M. Kooijmans,
t e g e n :
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats], [gemeente],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde],
procureur: mr. J.M. Jonkergouw,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 november 2004 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank te Breda tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser onder rolnummer 116521/HA ZA 03-166 gewezen vonnis van 11 augustus 2004.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep en naar de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 7 mei 2003 en 5 november 2003, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van het eindvonnis van 11 augustus 2004 is [appellante] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] twee grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel heeft [geïntimeerde] onder overlegging van één productie de grieven van [appellante] bestreden, in het incidenteel appel twee grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [appellante] de grieven van [geïntimeerde] bestreden en geconcludeerd tot afwijzing hiervan met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memories.
4. De beoordeling
In het principaal appel en in het incidenteel appel
4.1 De weergave van de feiten in het tussenvonnis van 5 november 2003 is niet bestreden zodat het hof ook in hoger beroep van deze feiten uitgaat, met dien verstande dat bij het eerste gedachtestreepje voor 27 april 2000 gelezen dient te worden 27 september 2000.
4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) [geïntimeerde] is op [datum 1] om [tijd 1] uur met zijn snorfiets ten val gekomen op de [adres 1] en daarbij gewond geraakt. [geïntimeerde] reed in de richting van [plaats] met [persoon 1] als duopassagier. Het ongeval vond plaats op ongeveer 10 meter voor het einde van de [adres 1].
b) [adres 1] is ter plaatse ongeveer drie meter breed. Aan weerszijden ligt een sloot. Ten tijde van het ongeval was het regenachtig weer. Op de weg lag modder.
c) De dag ervoor, op [datum 2], zijn door [appellante] met een landbouwvoertuig werkzaamheden uitgevoerd op een akkerland waarvan de toegang aan het einde van [adres 1] is gelegen.
4.3 In deze procedure stelt [geïntimeerde] dat het ongeval is veroorzaakt doordat [appellante] modder op het wegdek heeft achtergelaten. Door de regen is het wegdek spekglad geworden waardoor [geïntimeerde] ten val is gekomen en letsel (met name een gebroken heup) heeft opgelopen. [geïntimeerde] vordert een verklaring voor recht dat [appellante] aansprakelijk is voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade en veroordeling van [appellante] tot schadevergoeding, op te maken bij staat.
4.4 In eerste aanleg heeft [appellante] aansprakelijkheid voor het ongeval en de schade betwist. Bij tussenvonnis van 5 november 2003 heeft de rechtbank [geïntimeerde] terzake een bewijsopdracht verstrekt. Bij eindvonnis van 11 augustus 2004 heeft de rechtbank [geïntimeerde] in dit bewijs geslaagd geoordeeld en geconcludeerd dat [appellante] jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade. Tegen dit oordeel zijn in hoger beroep geen grieven gericht, zodat dit ook het hof tot uitgangspunt strekt.
4.5 [appellante] heeft in eerste aanleg subsidiair een beroep gedaan op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde]. De rechtbank heeft in dit verband als vaststaand aangenomen dat [geïntimeerde] het verkeersbord C13 van Bijlage I RVV 1990 "gesloten voor bromfietsen, snorfietsen en invalidenvoertuigen met in werking zijnde motor" heeft genegeerd en op grond daarvan geoordeeld dat de vergoedingsplicht van [appellante] verminderd dient te worden. De wederzijdse fouten tegen elkaar afwegend komt de rechtbank tot een schadevergoedingsplicht van 85% voor [appellante].
4.6 Zowel de grieven van [appellante] in het principaal appel als de grieven van [geïntimeerde] in het incidenteel appel betreffen deze verdeling van 85/15 ten laste van [appellante]. Volgens [appellante] dient de schade volledig althans in aanmerkelijke mate aan [geïntimeerde] toegerekend te worden, terwijl volgens [geïntimeerde] de schade volledig althans voor 95% aan [appellante] toegerekend dient te worden. Daarmee is in dit hoger beroep (alleen) aan de orde de vraag of en in welke mate sprake is van eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] waardoor de aansprakelijkheid van [appellante] wordt verminderd.
4.7 Bij de beantwoording van deze vraag gaat het om de volgende kwesties:
1) heeft [geïntimeerde] verkeersbord C13 genegeerd;
2) heeft [geïntimeerde] onvoldoende geanticipeerd op de toestand van het wegdek;
3) heeft [geïntimeerde] te hard gereden.
Het hof zal deze kwesties achtereenvolgens behandelen.
Ad 1
4.8 In de stukken is sprake van drie verschillende borden, te weten:
- bord C13 van Bijlage I RVV 1990 "gesloten voor bromfietsen, snorfietsen en invalidenvoertuigen met in werking zijnde motor", genoemd door [appellante] en door de rechtbank in het eindvonnis van 11 augustus 2004 ter plaatse aanwezig geacht (r.o. 2.7);
- bord C12 van Bijlage I RVV 1990 "gesloten voor alle motorvoertuigen", te zien op foto B (prod. 8 inl. dagv.) en kennelijk bedoeld door verbalisant Van Tricht in zijn getuigenverklaring;
- het bord dat door [naam wijkagent] in zijn brief van 10 april 2004 (prod. 15 cne [geïntimeerde]) wordt aangeduid als bord G13 van Bijlage II en waarmee volgens hem een fietspad wordt aangegeven. Bedoeld zal hier zijn bord G13 van Bijlage I RVV 1990 "onverplicht fietspad".
4.9 Dit laatste bord speelt verder geen rol aangezien de informatie van [naam wijkagent] geen betrekking heeft op de situatie ten tijde van het ongeval en omdat het door hem aangeduide bord door geen van partijen in de discussie is betrokken. Met betrekking tot de twee andere borden is het niet duidelijk welk bord ten tijde van het ongeval waar precies op [adres 1] was geplaatst. Het hof acht het gewenst dat partijen een situatieschets in het geding brengen waarop dit precies staat aangegeven ([appellante] eerst).
Ad 2
4.10 Op deze situatieschets kunnen zij tevens het verloop van [adres 1] aangeven, voor zover dit in de verschillende lezingen van de toedracht een rol speelt, met inbegrip van een nauwkeurige aanduiding van de daarop destijds aanwezige modder, de plaats van slippen en de plaats waar [geïntimeerde] met zijn snorfiets in de sloot terecht gekomen is, een en ander met aanduiding van de afstanden.
4.11 In eerste aanleg zijn op 7 augustus 2003 door [geïntimeerde] ter griffie van de rechtbank zes foto's gedeponeerd (vermeld in het tussenvonnis van 5 november 2003). In hoger beroep zijn deze foto's niet ter griffie van het hof gedeponeerd, maar door [geïntimeerde] in zijn procesdossier gevoegd. Aangezien in de stukken naar deze foto's wordt verwezen, acht het hof het gewenst dat deze ook in hoger beroep door depot in het geding worden gebracht dan wel bij het fourneren opnieuw in zijn procesdossier worden gevoegd.
Ad 3
4.12 Tussen partijen is niet in discussie dat [geïntimeerde] ter plaatse ongeveer 30 km per uur heeft gereden, dat wil zeggen harder dan voor een snorfiets is toegestaan. De consequenties hiervan komen na, en in samenhang met, de hiervoor bedoelde aktewisseling aan de orde.
4.13 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
Het hof:
In het principaal appel en in het incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van 30 mei 2006 voor akte aan de zijde van [appellante] met het hiervoor onder 4.9 en 4.10 aangegeven doel, terwijl [geïntimeerde] bij antwoordakte daaraan zal kunnen voldoen en daarbij of door middel van depot tevens zal kunnen voldoen aan hetgeen hiervoor onder 4.11 is aangegeven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Goyaerts-Antens en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 9 mei 2006.