ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ2837

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0401755-HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de gemeente tot effectuering van bestuursdwang en de gevolgen van onrechtmatige handelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de gemeente Eindhoven om bestuursdwang toe te passen. De gemeente had [geïntimeerde] gelast om een schuur af te breken, maar [geïntimeerde] stelde dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door de gehele schuur af te breken in plaats van slechts een gedeelte. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] al geruime tijd op de hoogte was van de noodzaak tot afbraak en dat de termijn van 10 dagen tussen de aankondiging en de uitvoering van de bestuursdwang niet onredelijk was. Het hof concludeerde dat de gemeente niet verplicht was om een nieuw besluit tot bestuursdwang te nemen na de opschorting van de tenuitvoerlegging. Bovendien had [geïntimeerde] geen concrete plannen gepresenteerd om zelf de schuur af te breken, wat zijn positie verzwakte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij hij werd veroordeeld tot terugbetaling van de kosten die de gemeente had gemaakt in verband met de bestuursdwang. De uitspraak benadrukt de formele rechtskracht van bestuursdwangbesluiten en de verantwoordelijkheden van betrokken partijen.

Uitspraak

typ. MdL
rolnr. C0401755/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zesde kamer, van 21 november 2006,
gewezen in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE EINDHOVEN,
zetelende te Eindhoven,
appellant bij exploot van dagvaarding van 23 november 2004,
procureur: mr. M.T.C.A. Smets,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
op het hoger beroep van het door de rechtbank te 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 25 augustus 2004 tussen appellante - hierna: de gemeente - als gedaagde en geïntimeerde - hierna: [geïntimeerde] - als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 98771 HA ZA 031607)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de gemeente onder overlegging van een productie drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van [geïntimeerde] alsnog om de in het petitum van de memorie van grieven genoemde bedragen te betalen.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van producties de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte tekst van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Geen grieven zijn gericht tegen de feiten, zoals door de rechtbank onder 2 van het beroepen vonnis vastgesteld. Het hof zal derhalve van diezelfde feiten uitgaan. Hierna zal het hof in onderdeel 4.2 een kort overzicht geven van deze feiten, aangevuld met enkele andere vaststaande feiten.
4.2. Het gaat in deze zaak kort weergegeven om het volgende.
a. Op [datum 1] is de woning van [geïntimeerde] door brand geheel verwoest. De op zijn perceel gelegen schuur (hierna ook: de oude schuur) is gespaard gebleven. Bij besluit van [datum 2] is aan [geïntimeerde] vergunning verleend om de woning te herbouwen, met dien verstande dat achter de rooilijn gebouwd diende te worden en wel gedeeltelijk op de plaats waar de oude schuur stond. In april 1994 is [geïntimeerde] begonnen met het verplaatsen van de oude schuur. Op enig moment is door Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente geconstateerd dat het uiterlijk en de maatvoering van de nieuw gebouwde schuur afweken van die van de oude schuur.
b. Bij besluit van [datum 3] heeft de gemeente [geïntimeerde] gelast de schuur binnen een termijn van zes weken af te breken onder aanzegging van bestuursdwang bij het niet tijdig voldoen aan de gegeven last. [geïntimeerde] heeft hiertegen bezwaar aangetekend en dat bezwaar is bij besluit van [datum 4] deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Laatstgenoemd besluit houdt onder meer in:
" Wij achten ons bevoegd (...) om te gelasten de schuur "gedeeltelijk" af te breken tot een schuur, die qua uiterlijke verschijningsvorm en qua maatvoering overeenkomt met de oorspronkelijke schuur. (...)
Om ieder misverstand te voorkomen hebben wij een tekening laten maken op basis van de vastgestelde maten van de oude schuur en op basis van foto's van de oude schuur. De hierbij als bijlage gevoegde tekening maakt onderdeel uit van deze beslissing. (...)"
[geïntimeerde] werd bij dit besluit van [datum 4] gedurende een periode van 6 maanden in de gelegenheid gesteld om de nieuwe schuur zelf af te breken tot een schuur die overeenkomt met de oude schuur.
c. [geïntimeerde] heeft tegen dit besluit beroep bij de sector bestuursrecht van de rechtbank te 's-Hertogenbosch ingesteld. In haar besluit van 4 april 2000 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. [geïntimeerde] heeft vervolgens tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, welk beroep bij uitspraak van 22 februari 2001 ongegrond is verklaard.
d. Bij brief van [datum 5] laat de gemeente aan [geïntimeerde] weten dat de procedure tot effectuering van de bestuursdwang op korte termijn zal worden hervat. Na een bespreking tussen een vertegenwoordiger van de gemeente en [geïntimeerde] op [datum 6] waarin [geïntimeerde] meedeelt voort te zullen procederen, willigt de gemeente bij schrijven van [datum 7] een verzoek van [geïntimeerde] tot opschorting van de bestuursdwang verzoek in "totdat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan op het herzieningsverzoek d.d. 15 september 2001".
e. Het op 15 september 2001 door [geïntimeerde] ingediende herzieningsverzoek terzake de uitspraak van de rechtbank van 4 april 2000 wordt bij uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 februari 2002 afgewezen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich in het daartegen gerichte beroep van [geïntimeerde] bij uitspraak van 11 juli 2002 onbevoegd verklaard. Hiertegen dient [geïntimeerde] verzet in, maar dat verzet wordt ongegrond verklaard.
f. Op [datum 8] is een brief d.d. [datum 9] van de gemeente aan [geïntimeerde] betekend. Deze brief houdt onder meer in: "Betreft aankondiging effectuering bestuursdwangbesluit d.d. [datum 10].(...)
Op grond van het voorgaande is het besluit van [datum 4] onherroepelijk geworden. Daaruit volgt dat burgemeester en wethouders van Eindhoven gerechtigd zijn om bestuursdwang toe te passen en de in de beschikking van [datum 4] opgelegde last feitelijk ten uitvoer te leggen teneinde de met de wet of krachtens wettelijk voorschrift gestelde eisen strijdige situatie te beëindigen. Aangezien u tot op heden geen gehoor heeft gegeven aan de lastgeving om de illegale situatie te beëindigen, heeft de gemeente Eindhoven opdracht gegeven om op maandag [datum 10] over te gaan tot het effectueren van het betreffende bestuursdwangbesluit. (..)"
g. Op [datum 10] heeft de gemeente alle roerende zaken uit de schuur, waaronder een collectie klassieke Mercedessen, verwijderd, waarna de gemeente op [datum 11] de schuur geheel heeft afgebroken. Bij dwangbevel van [datum 12] heeft de gemeente [geïntimeerde] bevolen een bedrag van (E. 56.834,40 met E. 7.811,-- aan bijkomende kosten, derhalve) E. 56.912,51 te betalen. Hieraan heeft [geïntimeerde] voldaan.
4.3. In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] terugbetaling van voornoemd bedrag van E. 56.912,51 alsmede vergoeding van de feitelijk door [geïntimeerde] gemaakte kosten van juridische bijstand. [geïntimeerde] heeft hiertoe aangevoerd dat de gemeente op grond van het besluit van [datum 4] slechts bevoegd was de schuur gedeeltelijk af te breken, meer in het bijzonder alleen de nokverbinding. Nu de gehele schuur is gesloopt, heeft de gemeente volgens [geïntimeerde] onrechtmatig gehandeld en is er geen gehoudenheid om aan het dwangbevel te voldoen.
De rechtbank heeft deze vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
4.4. De grieven richten zich onder meer tegen het oordeel van de rechtbank dat de gemeente ten onrechte de schuur geheel heeft afgebroken en voorts tegen het oordeel van de rechtbank dat de gemeente tot deze afbraak is overgegaan zonder [geïntimeerde] een nadere termijn te gunnen.
4.5. Alvorens op deze grieven in te gaan wil het hof voorop stellen dat uitgangspunt is het bestuursdwangbesluit van [datum 4]. In dit besluit is sprake van een bevel de schuur af te breken "tot een schuur die qua uiterlijke verschijningsvorm en qua maatvoering overeenkomt met de oorspronkelijke schuur". In dit besluit wordt "om ieder misverstand te voorkomen" voor de invulling van dit ijkpunt verwezen naar een tekening die de gemeente heeft laten maken, welke tekening als bijlage bij dit besluit is gevoegd en daarvan onderdeel uitmaakt. [geïntimeerde] diende derhalve zijn schuur aan te passen aan de maten en de verschijningsvorm die op deze tekening stonden vermeld en de gemeente had de bevoegdheid om - indien [geïntimeerde] niet zelf deze aanpassing verrichtte - de schuur af te breken voor zover nodig in verband met de eisen vermeld op deze tekening.
Niet relevant is of in de diverse bestuursrechtelijke uitspraken overwegingen zijn gewijd aan en meningen zijn gegeven over de inhoud van dit bestuursdwangbesluit, maar slechts van belang is dat deze oordelen niet hebben geleid tot een vernietiging van dat besluit.
Voor zover [geïntimeerde] aanvoert dat voornoemde tekening niet de juiste maten van de oude schuur aangeeft en dat hij nooit ingestemd heeft met het bijvoegen van de meergenoemde tekening, gaat het hof hieraan voorbij. Immers, deze bezwaren betreffen de inhoud en totstandkoming van genoemde besluiten en stuiten af op de formele rechtskracht daarvan. Met andere woorden: dit is een gepasseerd station. Het hof zal derhalve ook niet inhoudelijk ingaan op al deze ook weer in hoger beroep aangevoerde bezwaren en bewijsaanbiedingen van [geïntimeerde].
4.6. De gemeente heeft aangegeven dat het technisch gezien niet mogelijk was de schuur gedeeltelijk af te breken gelet op de navolgende afwijkingen van meergenoemde tekening:
- de schuur was 22,48 m breed in plaats van 20,50 m breed,
- de beide zijgevels waren 16,60 m lang in plaats van maximaal 15 m,
- de kapconstructie was plaatselijk 1,30 m te hoog: de gerealiseerde nokhoogte was 6,30 m in plaats van de maximaal toegestane 5 m hoogte,
- de schuur diende deels een plat dak te hebben met een maximale hoogte van 2,60 m,
- de gerealiseerde goothoogte was 4,55 m in plaats van de toegestane goothoogte van 2,60 m.
4.7. [geïntimeerde] gaat noch in eerste aanleg noch in hoger beroep gemotiveerd in op voornoemde maatvoeringen van de nieuwe schuur. Hij voert alleen aan dat meergenoemde tekening van de gemeente niet overeenstemt met de maatvoering van de oude schuur en dat hij nooit ingestemd heeft met het inbrengen van deze tekening. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, kan dit [geïntimeerde] niet (meer) baten.
Nu [geïntimeerde] de hiervoor in onderdeel 4.6 door de gemeente genoemde maatvoering van zijn nieuwe schuur niet gemotiveerd heeft betwist, moet het ervoor gehouden worden dat deze juist is.
De conclusie van de gemeente dat het gelet op voornoemde afwijkende maten van alle muren en van de daken van de schuur onmogelijk is om de schuur slechts gedeeltelijk af te breken, wordt evenmin gemotiveerd betwist door [geïntimeerde]. Nu deze conclusie voorts volgt uit de door de gemeente gestelde en door [geïntimeerde] niet betwiste maten, gaat het hof hier eveneens van uit.
Derhalve moet het ervoor gehouden worden dat de gemeente bij de uitvoering van het bestuursdwangbesluit in redelijkheid niet anders kon handelen dan door de schuur geheel af te breken. Grief I slaagt derhalve.
4.8. Naar het oordeel van het hof heeft de gemeente niet onrechtmatig gehandeld door op [datum 11] tot de daadwerkelijke effectuering van de bestuursdwang over te gaan.
Zoals uit de in deze procedure vaststaande feiten blijkt, was [geïntimeerde] reeds geruime tijd bekend met het feit dat de schuur mogelijk diende te worden afgebroken. Daarom kan naar het oordeel van het hof een termijn van 10 dagen tussen de aanzegging en de daadwerkelijke uitvoering van de bestuursdwang niet onredelijk worden geacht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de gemeente nadat zij had ingestemd met opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestuursdwang een nieuw besluit tot bestuursdwang had dienen te nemen en niet kon volstaan met betekening van de aankondiging neergelegd in het besluit van [datum 4]. Dit geldt temeer nu [geïntimeerde] in genoemde periode van 10 dagen niet aan de gemeente kenbaar heeft gemaakt dat hij concrete plannen had om binnen zeer korte termijn zelf tot afbraak en aanpassing van de schuur over te gaan.
Ten slotte geldt dat [geïntimeerde] in de memorie van antwoord heeft aangegeven dat hij er vrede mee had dat de gemeente de werkzaamheden verrichtte in plaats van een door hem zelf aangezochte aannemer. De omstandigheid dat de gemeente hierbij meer heeft afgebroken dan hij verwachtte - de gehele schuur in plaats van de door hem verwachte verwijdering van de nok - doet hier niet aan af. [geïntimeerde] had alleen al gelet op de tekst van het bestuursdwangbesluit van [datum 4] beter kunnen en moeten weten.
Grief II slaagt derhalve.
4.9. [geïntimeerde] is derhalve de door de gemeente betaalde kosten terzake de uitvoering van de bestuursdwang verschuldigd. De omvang van deze kosten is niet gemotiveerd betwist. In het spoor van de voorgaande grieven slaagt grief III.
4.10. Voor zover het algemene bewijsaanbod van [geïntimeerde] ziet op andere stellingen dan hiervoor in onderdeel 4.5 genoemd, passeert het hof dit als onvoldoende specifiek.
4.11. De slotsom is dat de grieven slagen en dat het beroepen vonnis vernietigd moet worden. De vordering van [geïntimeerde] dient alsnog afgewezen te worden.
[geïntimeerde] dient voorts hetgeen de gemeente aan [geïntimeerde] heeft betaald ter voldoening aan het vernietigde vonnis overeenkomstig de vordering van de gemeente in hoger beroep aan de gemeente terug te betalen, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente als gevorderd. [geïntimeerde] heeft de door de gemeente genoemde bedragen niet gemotiveerd betwist.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 25 augustus 2004 en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeente terug te betalen een bedrag van E. 56.912,51, vermeerderd met de wettelijke rente die de gemeente daarover aan [geïntimeerde] heeft betaald, welk totaal bedrag (hoofdsom + wettelijke rente) vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf de dag dat de gemeente vorenbedoeld totaalbedrag aan [geïntimeerde] heeft betaald tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeente terug te betalen een bedrag van E. 2.851,16, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de gemeente dit bedrag aan [geïntimeerde] voldeed tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure, welke kosten het hof tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op
- voor de eerste aanleg E. 1.115,-- voor verschotten en E. 1.542,-- voor salaris procureur,
- voor het hoger beroep E. 1.865,40 voor verschotten en op E. 1.631,-- voor salaris procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-van Dijk, H. Vermeulen en Pellis en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 21 november 2006.