Parketnummer: 20-008566-05
Uitspraak : 25 augustus 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 april 2005 in de strafzaak met parketnummer 01-089108-01 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1957,
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen. Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal aangegeven geen bezwaar te hebben indien één van de door de eerste rechter opgelegde straffen zou worden vervangen door een geldboete.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 31 maart 1995 en/of op of omstreeks 29 maart 1996 en/of op of omstreeks 31 maart 1997 en/of op of omstreeks 21 maart 1998, althans op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in de periode van 31 maart 1995 tot en met 21 maart 1998 in de gemeente Eindhoven, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over de/het ja(a)r(en)
1994 en/of 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of vermogensbelasting over de/het ja(a)r(en) 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of 1998 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens) opzettelijk op die/dat bij de inspecteur der belastingen te Eindhoven (al dan niet langs electronische weg) ingeleverde aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de ja(a)r(en)
1994 en/of 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of vermogensbelasting over de/het ja(a)r(en) 1995 en/of 1996 en/of 1997 en/of 1998 (telkens) geen of een onjuist bedrag aan rente-inkomsten en/of het saldo/de saldi inzake (een) buitenlandse bankrekening(en), te weten de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (onder andere met de/het rekeningnummer(s) [rekeningnummer]) opgegeven en/of vermeld, althans heeft/hebben doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl (respectievelijk)
- daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of
- dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij, op of omstreeks 22 maart 1999 en/of op of omstreeks 12 maart 2000 en/of op of omstreeks 28 maart 2001, althans op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in de periode van
22 maart 1999 tot en met 28 maart 2001 in de gemeente Eindhoven, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtspersonen en/of een of meer
natuurlijke personen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over de/het ja(a)r(en) 1998 en/of 1999 en/of vermogensbelasting over de/het ja(a)r(en) 1999 en/of 2000 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens) opzettelijk op die/dat bij de inspecteur der belastingen te Eindhoven (al dan niet langs electronische weg) ingeleverde aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de ja(a)r(en) 1998 en/of 1999 en/of vermogensbelasting over de/het ja(a)r(en) 1999 en/of 2000 (telkens)
geen of een onjuist bedrag aan rente-inkomsten en/of het saldo/de saldi inzake (een) buitenlandse bankrekening(en), te weten de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (onder andere met de/het rekeningnummer(s) [rekeningnummer]) opgegeven en/of vermeld, althans heeft/hebben doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de door de eerste rechter aangebrachte verbeteringen begrepen. Voorzover in de tenlastelegging voor het overige nog taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 maart 1995 en op 29 maart 1996 en op 31 maart 1997 en op 21 maart 1998 in de gemeente Eindhoven, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1994 en 1995 en 1996 en 1997 en vermogensbelasting over de jaren 1995 en 1996 en 1997 en 1998 telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen te Eindhoven (al dan niet langs electronische weg) ingeleverde aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1994 en 1995 en 1996 en 1997 en vermogensbelasting over de jaren 1995 en 1996 en 1997 en 1998 telkens geen bedrag aan rente-inkomsten en saldo inzake een buitenlandse bankrekening, te weten de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (met het rekeningnummer [rekeningnummer]) opgegeven en/of vermeld, terwijl respectievelijk
- daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven of
- dat feit er telkens toe heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij op 22 maart 1999 en op 12 maart 2000 en op 28 maart 2001 in de gemeente Eindhoven, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1998 en 1999 en vermogensbelasting over de jaren 1999 en 2000 telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen te Eindhoven (al dan niet langs electronische weg) ingeleverde aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1998 en 1999 en vermogensbelasting over de jaren 1999 en 2000 telkens geen bedrag aan rente-inkomsten en saldo inzake een buitenlandse bankrekening, te weten de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (met het rekeningnummer [rekeningnummer]) opgegeven en/of vermeld, terwijl dat feit er telkens toe heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsman heeft, op gronden als nader in zijn pleitnotitie verwoord, betoogd -zakelijk weergegeven- dat verdachte niet met opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehandeld, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor de bewezenverklaring van de onderhavige, op artikel 68 en 69 van de Algemene wet op de rijksbelastingen (zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde) toegesneden ten laste gelegde feiten dienen slechts bewijsmiddelen aanwezig te zijn, waaruit blijkt dat verdachte welbewust en dus opzettelijk de aangifteformulieren feitelijk onjuist en/of onvolledig heeft ingevuld. Anders dan de raadsman is het hof voorts van oordeel dat die opzet niet tevens gericht behoefde te zijn op de mogelijke gevolgen daarvan, te weten dat te weinig belasting zou worden geheven. Nu verdachte ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard dat hij op de in de tenlastelegging opgenomen pleegdata bij het invullen van de aangiften inkomstenbelasting en vermogensbelasting telkens willens en wetens heeft nagelaten de rente-inkomsten, alsmede het tegoed van de bankrekening in Luxemburg op te geven, is naar het oordeel hof voldoende komen vast te staan dat verdachte met opzet (in objectiveerbare vorm) heeft gehandeld. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Nu het hof terzake het ten laste gelegde onder 1 het misdrijf van artikel 68 (oud) Awr bewezen heeft verklaard, behoeft het verweer van de zijde van verdachte terzake de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie terzake de overtredingsvariant van feit 1, geen verdere bespreking.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is ten aanzien van de pleegdata 31 maart 1995, 29 maart 1996 en 31 maart 1997 voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 68 (oud, zoals dit luidde in de periode van 27 januari 1995 tot 31 december 1997), eerste lid, aanhef en onder a en de laatste volzin, en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto artikel 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 1 is ten aanzien van de pleegdatum 21 maart 1998 voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 69 (oud), tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 69 (oud), tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto artikel 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens verdachte is door de raadsman, op gronden als nader in de pleitnotitie verwoord, betoogd dat sprake is geweest van verontschuldigbare dwaling ten aanzien van het recht c.q. de feiten, hetgeen zou neer komen op afwezigheid van alle schuld aan de zijde van verdachte. Immers, verdachte verkeerde in de overtuiging dat zijn feitelijke situatie formeel gelijk was aan die van zijn uit het buitenland afkomstige collega’s bij Philips, dan wel dat de fiscale regelgeving die van toepassing was op die collega’s ook voor hem gold.
Hij was er van overtuigd dat hij zijn buitenlandse vermogen niet behoefde op te geven bij de Nederlandse fiscus, te meer daar de informatie van die collega’s mede was gebaseerd op een folder van Philips (een gezaghebbende bron) met de titel “Basic Dutch tax rules for employees from outside the Netherlands”.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het afgaan op onderling collegiaal uitgewisselde ervaringen -hoezeer ook gebaseerd op een betrouwbare bron- levert naar het oordeel van hof, bezien in het licht van de duidelijke vraagstelling in de aangiften inkomstenbelasting en vermogensbelasting en zonder nadere verificatie door verdachte bij enige “fiscale” autoriteit (zoals de Belastingdienst) of de door zijn collega’s beschreven bijzondere fiscale regelgeving ook op hem van toepassing was, geen dwaling op, noch ten aanzien van het recht, noch ten aanzien van de feiten. Evenmin kan dit leiden tot afwezigheid van alle schuld (AVAS) aan de zijde van verdachte. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof overweegt ten overvloede dat in de folder van Philips, welk stuk door de verdediging in het geding is gebracht en waar men zich op beroept en waarvan de strekking gelijkluidend zou zijn aan de informatie die door Philips in de bewezen verklaarde periode aan de collega’s van verdachte zou zijn verstrekt, diverse malen het advies wordt gegeven om bij iedere vorm van twijfel omtrent de fiscale regelgeving in Nederland contact op te nemen met de afdeling van Philips die dit soort zaken behandelt. Nu verdachte heeft nagelaten om zich nader te laten informeren omtrent zijn specifieke situatie, komt hem op grond van die omstandigheid geen beroep op AVAS toe.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheden dat de verdachte terzake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld en dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken.
Voorts houdt het hof rekening met het feit dat verdachte met zijn handelwijze de Nederlandse staat en daarmee indirect de Nederlandse samenleving, gedurende enkele jaren ernstig financieel nadeel heeft toegebracht.
Gelet op het vorenstaande acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete als hierna te melden, passend en geboden. Voor het opleggen van daarnaast nog een taakstraf dan wel een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals impliciet door de advocaat-generaal gevorderd, ziet het hof geen aanleiding.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde oplevert:
1.
ten aanzien van de pleegdata 31 maart 1995, 29 maart 1995 en 31 maart 1997:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van de pleegdatum 21 maart 1998:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
2. Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen,
terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 35.000,00 (vijfendertigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 310 (driehonderdtien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. F. van Beuge en mr. C.R.L.R.M. Ficq,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 25 augustus 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.R.L.R.M. Ficq is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.