ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ1897

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KGC200501674-HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Koens
  • A. van Etten
  • J. Den Hartog Jager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen, die eerder in kort geding door de voorzieningenrechter was afgewezen. De man, appellant, had de vrouw, geïntimeerde, gedagvaard met het verzoek om mee te werken aan de ondertekening van de akte van scheiding en deling. De vrouw had echter geen kennis genomen van de inhoud van de concept akte, wat leidde tot de afwijzing van de vorderingen door de voorzieningenrechter. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat er een overeenkomst tot verdeling van de huwelijksgemeenschap tot stand was gekomen, aangezien er geen overeenstemming bestond over belangrijke onderdelen van de verdeling. De vrouw had voorwaarden gesteld aan de verdeling, waaronder finale kwijting en de kosten van de notariële akte, waarover geen overeenstemming was bereikt. Het hof concludeerde dat de vordering tot partiële verdeling niet kon worden toegewezen, omdat de vrouw niet kon worden verplicht om mee te werken aan een akte waarvan zij de inhoud niet kende. De grieven van de man werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, met compensatie van de proceskosten.

Uitspraak

typ. NJ
rolnr. KG C0501674/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 27 juni 2006,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 25 november 2005,
procureur: mr. R.J.H. van den Dungen,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. L.H.J.M. Cilissen,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank ´s-Hertogenbosch gewezen vonnis in kort geding van 1 november 2005 tussen appellant – de man - als eiser en geïntimeerde – de vrouw - als gedaagde.
Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 132131/KG ZA 05-640)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis in kort geding.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de man drie grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis in kort geding waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog algehele toewijzing van zijn vorderingen.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen. Op 17 september 2002 is het huwelijk ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking d.d. 20 augustus 2002, waarbij tevens de verdeling van de huwelijksgemeenschap is bevolen.
4.1.2. Omtrent de verdeling van de huwelijksgemeenschap, onder meer bestaande uit een woning te [woonplaats], gelegen aan de [adres] en een woning te [woonplaats], gelegen aan de [adres], beiden belast met hypothecaire leningen, alsmede een aantal schulden, is tussen partijen een geschil ontstaan.
4.1.3. Bij exploot van 23 september 2005 heeft de man de vrouw gedagvaard in kort geding en gevorderd:
veroordeling van de vrouw om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis in kort geding mee te werken aan de ondertekening van de akte van scheiding en deling bij de notaris;
te bepalen, voor het geval de vrouw in gebreke blijft met de ondertekening van de akte van scheiding en deling binnen twee dagen na betekening van het vonnis, dat het vonnis in kort geding dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte tot volmacht van de vrouw om te geraken tot scheiding en deling en de man derhalve langs deze weg in de gelegenheid te stellen tot scheiding en deling over te gaan;
vast te stellen dat de vrouw aansprakelijk is voor alle schade uit het niet vóór 22 september 2005 plaatsen van haar handtekening.
4.1.4. Bij vonnis in kort geding van 1 november 2005 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de man geheel afgewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen:
"...
4.3. De concept akte van scheiding en deling is door [X.] niet in de procedure ingebracht, noch is door [X.] aangetoond dat [Y.] kennis heeft kunnen nemen van die concept akte. … Wel is verklaard dat [X.] uitvoering wil gaan geven aan hetgeen partijen zijn overeengekomen ter verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap, te beginnen met de woning in [plaatsnaam].
4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is met het voorgaande voldoende aannemelijk geworden dat [Y.] geen wetenschap heeft van de exacte inhoud van de concept akte van scheiding en deling. [Y.] kan bezwaarlijk worden verplicht haar medewerking te verlenen aan het passeren van een akte van scheiding en deling, waarvan zij de inhoud niet kent.
Voorts kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit het debat ter zitting worden afgeleid dat de concept akte van scheiding en deling slechts betrekking heeft op een deel van de huwelijksgemeenschap. Daargelaten de vraag of tussen partijen overeenstemming is bereikt over verdeling van de gemeenschap, zou toewijzing van de vorderingen tot gevolg hebben dat er sprake is van een gedeeltelijke verdeling. Gewichtige redenen daartoe zijn door [X.] niet gesteld, noch is de voorzieningenrechter daarvan gebleken.
..."
4.2. Het hof stelt voorop dat de toewijsbaarheid van de gevraagde voorlopige voorziening in hoger beroep dient te worden beoordeeld naar de toestand zoals het hof die ten tijde van de beoordeling aantreft en dat het daarbij dient te gaan om een ordemaatregel.
4.3.1. De eerste grief luidt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de vraag of tussen partijen een overeenkomst is ontstaan buiten behandeling kan blijven, nu de vorderingen op andere gronden dienen te worden afgewezen.
4.3.2. De man heeft aangevoerd dat met het oog op de door hem gevorderde nakoming van de akte van scheiding en deling door de vrouw van belang is dat komt vast te staan dat partijen omtrent de verdeling van de huwelijksgemeenschap een overeenkomst hebben gesloten. Volgens de man heeft de vrouw bij brief van 21 januari 2003 (prod.3) het voorstel gedaan dat zij de spullen van de kinderen zou krijgen, het servies en de strijkplank en dat aan de man de beide woningen met bijbehorende financiële verplichtingen, alle schulden waaronder telefoonnota´s, inboedel, verzekeringspolissen en eventuele overige zaken zouden worden toegedeeld en tevens dat de man de kosten van de notaris voor zijn rekening zou nemen. Volgens de man heeft hij bij brief van zijn advocaat van 2 april 2003 (prod. 12) met deze verdeling ingestemd en heeft de vrouw de verdeling bevestigd bij brieven van haar advocaat van 13 juni 2003 en 10 maart 2004 (prod. 4 en 5).
4.3.3. De vrouw heeft aangevoerd dat zij aan de man heeft voorgesteld om de huwelijksgemeenschap te verdelen op de wijze zoals door de man is verwoord, maar dat de man dit voorstel niet volledig heeft aanvaard.
4.3.4. Bij de beoordeling van dit geschilpunt moet worden vooropgesteld dat de vraag of ten aanzien van een overeenkomst, bij het tot stand komen waarvan een aantal onderling samenhangende verbintenissen moet worden geregeld, overeenstemming omtrent een of meer onderdelen een overeenkomst doet ontstaan zolang omtrent andere onderdelen nog geen overeenstemming bestaat, afhankelijk is van de bedoeling van partijen, zoals deze op grond van de betekenis van hetgeen wel en niet geregeld is, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval moet worden aangenomen (HR 2 februari 2001, NJ 2001, 179).
4.3.5. Naar het voorlopig oordeel van het hof is onvoldoende aangetoond dat een zodanige overeenkomst tot verdeling van de huwelijksgemeenschap tot stand is gekomen waarvan de man nakoming kan vorderen. De omstandigheid dat tussen partijen over enige hoofdzaken van de verdeling overeenstemming bestond rechtvaardigt niet de nakoming van deze onderdelen. De vrouw heeft erkend dat zij heeft voorgesteld dat de gehele boedel aan de man wordt toebedeeld en dat zij de spullen van de kinderen verwerft, het servies en de strijkplank. Uit de brief van de vrouw van 21 januari 2003 blijkt dat de vrouw hierbij voorwaarden heeft gesteld, namelijk dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen en dat de kosten die gemoeid zijn met de notariële akte van scheiding en deling voor rekening van de man komen. De man heeft op dit voorstel van de vrouw gereageerd bij brief van 2 april 2003, en daarbij, voor zover hier van belang, medegedeeld dat hij de boedel aan zichzelf wenst te doen toekomen en dat hij contact zal opnemen met een advocaat voor de afhandeling van de twee woningen. De man is niet ingegaan op de door de vrouw gestelde voorwaarde dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen en evenmin op de voorwaarde van de vrouw met betrekking tot de notariskosten. De over en weer te verlenen finale kwijting dient – meer nog dan de voorwaarde omtrent de notariskosten - naar het oordeel van het hof te worden beschouwd als één van de essentialia van de overeenkomst. Nu overeenstemming hierover ontbreekt is geen definitieve overeenkomst tot stand gekomen.
4.3.6. Verder is niet uitgesloten dat beide partijen ervan uitgingen dat de overeenkomst pas definitief zou worden gesloten als zij schriftelijk was vastgelegd. Het hof leidt dit af uit de mededeling van de advocaat van de vrouw in zijn brief van 13 juni 2003 dat het er voor wat betreft de verdeling op lijkt dat partijen het met elkaar eens zijn en dat de man een notaris opdracht zou kunnen geven tot het opstellen van een akte van scheiding en deling.
Voor een verdere beoordeling van dit geschilpunt is geen plaats in kort geding.
4.4.1. Met de tweede grief komt de man op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de vrouw bezwaarlijk kan worden verplicht haar medewerking te verlenen aan het passeren van een akte van scheiding en deling waarvan zij de inhoud niet kent. Met de derde grief komt de man op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de concept akte van scheiding en deling slechts betrekking heeft op een deel van de huwelijksgemeenschap en dat toewijzing van de vordering van de man tot gevolg zou hebben dat sprake is van een gedeeltelijke verdeling en dat de man daartoe geen gewichtige redenen heeft gesteld. Gelet op hun samenhang zullen deze grieven tezamen worden behandeld.
4.4.2. Tussen partijen staat vast dat de vrouw bij de behandeling van het kort geding ter zitting van 13 oktober 2005 niet op de hoogte was van de inhoud van de concept akte van scheiding en deling. Terecht en op goede gronden heeft de voorzieningenrechter derhalve overwogen dat de vrouw bezwaarlijk kan worden verplicht haar medewerking te verlenen aan het passeren van een akte van scheiding en deling waarvan zij de inhoud niet kent. De tweede grief faalt derhalve.
4.4.3. In hoger beroep heeft de man als productie B bij de memorie van grieven overgelegd een concept akte verdeling registergoed na echtscheiding. Deze bevat de toedeling aan de man van de aan partijen in gezamenlijke eigendom toebehorende woning aan de [adres] te [woonplaats] onder de verplichting voor de man om voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen de hypothecaire geldlening ten bedrage van € 127.058,00.
4.4.4. Nu tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap kan de vordering tot partiële verdeling niet worden toegewezen. Van de vrouw kan niet worden verlangd dat zij daaraan haar medewerking verleent.
Dit geldt te meer nu de vordering betrekking heeft op een onroerende zaak met een aanzienlijke waarde, waarop de vrouw, na overschrijving ten name van de man, geen aanspraak kan maken. Weliswaar verplicht de man zich de hypotheekschuld als eigen schuld te zullen voldoen, maar deze verplichting bevrijdt de vrouw niet uit de schuld jegens de hypotheekgever. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel nopen zijn het hof niet gebleken. Reeds op deze grond is de vordering van de man niet toewijsbaar. De vraag of de man gewichtige redenen heeft aangevoerd om aan de vrouw de partiële verdeling op te dringen die zij, zoals zij heeft aangevoerd, niet wenst, behoeft derhalve niet te worden beantwoord. Daarmee faalt ook de derde grief.
4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat alle grieven van de man falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, zij het onder aanvulling en verbetering van de gronden. De proceskosten van het hoger beroep zullen worden gecompenseerd nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep met aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor weergegeven;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten van het hoger beroep draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koens, Van Etten en Den Hartog Jager en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 27 juni 2006.