typ. NJ
rolnr. C0500386/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zesde kamer, van 31 oktober 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats], [gemeente],
appellant bij exploot van dagvaarding van
14 maart 2005,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
de naamloze vennootschap [GEÏNTIMEERDE],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
geïntimeerde bij voornoemd exploot,
procureur: mr. J.E. Benner,
op het hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen, onder zaak/rolnummer 144700 CV EXPL 03-5405 op 22 december 2004 uitgesproken tussen geïntimeerde - hierna te noemen [geïntimeerde] als eiseres - en appellant - hierna te noemen [appellant] - als gedaagde.
1. De procedure in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het beroepen vonnis, alsmede naar de tussenvonnissen van 4 februari 2004 en 9 juni 2004. Deze vonnissen bevinden zich bij de stukken.
2. De procedure in hoger beroep
Bij memorie van grieven (met één productie) heeft [appellant] twee grieven aangevoerd en geconcludeerd als in die memorie nader omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd als in die memorie nader omschreven.
Daarna hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1. De rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen, heeft in haar vonnissen geen feiten vastgesteld doch enkel de feiten vermeld waarop [geïntimeerde] haar vordering baseert. Het hof zal eerst de feiten in 4.2. vaststellen en in 4.3. een omschrijving geven van het geschil.
4.2. De zaak komt, kort weergegeven, op het volgende neer.
a. [appellant] heeft bij [geïntimeerde] met ingang van [datum 1] een motorrijtuigenverzekering met [polisnummer] afgesloten. Daarbij is [bedrijf 1] v.o.f., (hierna: [bedrijf 1]), kantoor [plaats], voor [appellant] als tussenpersoon opgetreden.
b. Blijkens het aan [appellant] afgegeven polisblad d.d. [datum 2] (conclusie van antwoord, productie 3a1) betrof het een personenauto WA-verzekering met een contractsduur van 12 maanden ten behoeve van een Renault [type auto 1] met het kenteken [kentekennummer 1]. Contractsvervaldatum was [datum 3].
De op basis van dit polisblad aan [geïntimeerde] verschuldigde verzekeringspremie c.a. ad ? 2918,= heeft [appellant] contant aan [bedrijf 1] betaald.
c. [geïntimeerde] heeft via [bedrijf 1] [appellant] op 6 oktober 2001 bericht de voor de motorrijtuigen verschuldigde jaarpremie met ingang van 6 november 2001 te willen gaan verhogen en hem verzocht [geïntimeerde] mede te delen of hij met deze aanpassing van de premie akkoord gaat.
d. Op 17 november 2001 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] bericht dat, zakelijk weergegeven, hij de Renault [type auto 1] in het kader van de lopende motorrijtuigenverzekering wil vervangen door een Ford [type auto 2] met het kenteken [kentekennummer 2]. Daarvan stond het kentekenbewijs deel II [datum 4] op naam van [appellant] (conclusie van antwoord, productie 3a2; productie 3f1 bij akte, onder meer houdende getuigenopgave).
e. Vervolgens heeft, in het kader van de door hem met [geïntimeerde] afgesloten motorrijtuigenverzekering met [polisnummer], [appellant] via [bedrijf 1] een nieuw polisblad d.d. [datum 5] ontvangen. Blijkens dit polisblad is [appellant] aan [geïntimeerde] over de periode van [datum 4] tot [datum 3] aan premie c.s. - nog - een bedrag van E. 257,74 verschuldigd met betrekking tot de Ford [type auto 2] met kenteken [kentekennummer 2] (proces-verbaal comparitie, productie 3b1). Aan premie over de periode [datum 3] tot [datum 6] heeft [geïntimeerde] [appellant] E. 1960,78 in rekening gebracht.
Ondanks diverse aanmaningen zijn deze bedragen niet door [appellant] betaald.
4.3.1. Op 27 oktober 2003 heeft [geïntimeerde] [appellant] gedagvaard in eerste aanleg. [geïntimeerde] heeft toen, zakelijk weergegeven, gevorderd dat [appellant] zal worden veroordeeld om aan [geïntimeerde] te voldoen het bedrag van E. 2778,09, te vermeerderen met de wettelijke rente over E. 2218,52 vanaf [datum 7] tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in onder meer de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft, blijkens de procedure in eerste aanleg, aan haar vordering, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd, dat [appellant] de krachtens het polisblad d.d. [datum 5] over de periode van [datum 4] tot [datum 3] - nog - verschuldigde (suppletie-)premie ad E. 257,74 met betrekking tot de Ford [type auto 2] met kenteken [kentekennummer 2] niet tijdig heeft voldaan evenmin als [appellant] aan [geïntimeerde] de voor diezelfde auto over de periode van [datum 3] tot [datum 6] verschuldigde jaarpremie motorrijtuigenbelasting ad E. 1960,78 heeft voldaan.
4.3.2. [appellant] heeft de vordering van [geïntimeerde] weersproken. Hij heeft, voor zover hier van belang, gesteld, niet met de door [geïntimeerde] bij brief van 6 oktober 2001 gemelde premieverhoging akkoord te zijn gegaan. Voorts stelt [appellant] dat nu hij de Ford [type auto 2] met kenteken [kentekennummer 2] op [datum 8] heeft uitgevoerd en dit via zijn tussenpersoon [bedrijf 1] aan [geïntimeerde] heeft bericht, hij geen premie motorrijtuigenverzekering over de periode van [datum 3] tot [datum 6] zou zijn verschuldigd.
4.3.3. Na comparitie d.d. 8 maart 2004 heeft de rechtbank bij tussenvonnis d.d. 9 juni 2002 overwogen, dat, kort gezegd, [appellant] de door [geïntimeerde] gevorderde premies is verschuldigd, tenzij [appellant] erin slaagt te bewijzen "dat hij de Ford [type auto 2] heeft uitgevoerd en dat hij dat (via tussenpersoon [bedrijf 1]) aan eiseres heeft bericht." (r.o. 3.2/3.3.).
Van de zijdens [appellant] opgeroepen getuigen zijn er uiteindelijk maar twee gehoord, te weten [getuige 1] en [getuige 2], omdat [appellant] ervan heeft afgezien (de bij exploot opgeroepen) [getuige 3] als getuige te doen horen. [appellant] zelf heeft zich wel als getuige laten horen.
[geïntimeerde] heeft te kennen gegeven af te zien van contra-enquête.
Bij eindvonnis d.d. 22 december 2004 heeft de rechter in eerste aanleg overwogen dat [appellant] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht, waarna hij de vordering(-en) van [geïntimeerde] toegewezen.
4.4.1. Blijkens grief II heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat [appellant] de uitvoer van bovenbedoelde Ford [type auto 2] heeft doorgegeven aan [geïntimeerde] via kantoor [bedrijf 1]. Volgens de toelichting op deze grief wil [appellant] dat de in eerste aanleg opgeroepen maar uiteindelijk niet gehoorde getuige [getuige 3] alsnog in hoger beroep wordt gehoord. Ook wenst [appellant] dat de in eerste aanleg wel als getuige gehoorde [getuige 2] in hoger beroep wederom wordt gehoord. In dit verband wijst [appellant] erop dat hij, achteraf bezien, met het in eerste aanleg afzien van het doen horen van [getuige 3] een fout heeft gemaakt, terwijl, naar eveneens achteraf zou zijn gebleken, [getuige 2] zich in eerste aanleg als getuige heeft vergist door in zijn verklaring de Renault met de Ford [type auto 2] door elkaar te halen.
4.4.2. Op grond van vaste rechtspraak strekt het hoger beroep er mede toe verzuimen en misslagen in eerste aanleg - ook van de partijen en hun raadslieden zelf - te herstellen. Ingeval het - tevens - een uitdrukkelijk verzoek betreft om een in eerste aanleg reeds gehoorde getuige opnieuw te horen, dan zal de betrokken partij nader moeten toelichten dat en waarom hij die bepaalde getuige opnieuw wil doen horen. Naar het oordeel heeft van het hof heeft [appellant] zijn bewijsaanbod voldoende gemotiveerd.
4.4.3. Gelet op het bovenstaande zal het hof zal op basis van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen, in haar tussenvonnis d.d. 9 juni 2002 geformuleerde probandum dat, kort gezegd, [appellant] de door [geïntimeerde] gevorderde premies is verschuldigd, "tenzij [appellant] erin slaagt te bewijzen dat hij de Ford [type auto 2] op [datum 8] heeft uitgevoerd en dat hij dat (via tussenpersoon [bedrijf 1]) aan eiseres heeft bericht." (r.o. 3.2/3.3.) [appellant] toelaten tot het leveren van bewijs door middel van in het bijzonder getuigen.
Mede in verband met deze bewijsopdracht merkt het hof nog op dat het de stellingen van [appellant] aldus opvat, dat met de enkele mededeling (via tussenpersoon [bedrijf 1]) van de uitvoer van de Ford [type auto 2] [appellant] de met [geïntimeerde] gesloten verzekering met het [polisnummer] (tijdig) heeft opgezegd. Op deze wijze heeft het hof de bewijsopdracht dan ook opgevat.
4.4. Het bovenstaande impliceert dat het hof de behandeling van grief I evenals iedere verdere beslissing aanhoudt.
laat [appellant] toe te bewijzen dat hij de Ford [type auto 2] (met het kenteken [kentekennummer 2]) heeft uitgevoerd en dat hij dat via zijn tussenpersoon [bedrijf 1] aan eiseres heeft bericht;
bepaalt, voor het geval dat [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. T. Rothuizen- Van Dijk als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 november 2006 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de procureur van [appellant] bij zijn opgave op genoemde rolzitting een fotokopie van het proces zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-van Dijk,
H. Vermeulen en Pellis en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 31 oktober 2006.