ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ0086

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001232-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding en de rechtsgevolgen daarvan; bewijsuitsluiting in strafzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 oktober 2006, staat de onrechtmatige aanhouding van de verdachte centraal. De verdachte werd aangehouden op basis van een melding van de officier van justitie, die later bleek te zijn vervallen. De verbalisanten, die de aanhouding uitvoerden, kregen een onjuiste melding door, wat leidde tot de conclusie dat de aanhouding zonder rechtsgrond heeft plaatsgevonden. Dit heeft grote gevolgen voor de rechtspositie van de verdachte, aangezien het bewijs dat tijdens de aanhouding is verkregen, als onrechtmatig wordt beschouwd.

Het hof overweegt dat de geschonden norm, die vrijheidsbeneming zonder rechtsgrond verbiedt, er is om het belang van de vrijheid van de verdachte te beschermen. De ernst van het verzuim is groot, zowel vanwege de onterechtelijke vrijheidsbeneming als de verwijtbaarheid van de politie-organisatie. De aanhoudende verbalisanten kunnen echter geen verwijt worden gemaakt, omdat zij op de juistheid van de melding moesten vertrouwen. Het hof concludeert dat de onrechtmatige aanhouding heeft geleid tot een aanzienlijke schade voor de verdachte, die zijn verdediging in hoge mate heeft geschaad.

De uitspraak van het hof is dat het eerdere vonnis van de politierechter in Roermond wordt vernietigd. De verdachte wordt vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het hof van oordeel is dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan. De beslissing van het hof is gebaseerd op het feit dat er geen andere bewijsmiddelen zijn dan het onrechtmatig verkregen bewijs, wat leidt tot bewijsuitsluiting. Het hof doet opnieuw recht en spreekt de verdachte vrij van de beschuldiging van het bezit van heroïne.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001232-06
Uitspraak : 11 oktober 2006
VERSTEK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond van 14 maart 2006 in de strafzaak met parketnummer 04-816024-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 januari 2006 in de gemeente Roermond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 528,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vrijspraak
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande het navolgende.
Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het navolgende gebleken:
Bij een staandehouding in verband met een geconstateerde overtreding hebben de verbaliserende opsporingsambtenaren de persoonsgegevens van verdachte geverifieerd bij de meldkamer van de politie. De verbalisanten kregen vervolgens de melding dat verdachte door de officier van justitie te Maastricht gesignaleerd stond voor - kort gezegd - overtreding van artikel 2 van de Opiumwet, en dat aanhouding buiten heterdaad toegestaan was, waarop verbalisanten verdachte op die grond hebben aangehouden.
Tijdens de op de aanhouding volgende insluiting van de verdachte hebben de verbalisanten in de, aan de verdachte toebehorende, schoudertas een hoeveelheid van 528,50 gram heroïne aangetroffen
Na insluiting bleek dat het voormelde aanhoudingsverzoek reeds vóór de aanhouding van verdachte vervallen was, maar dat was nagelaten de signalering in te trekken.
Het bezit van de hierboven bedoelde heroïne wordt verdachte thans ten laste gelegd.
Omdat vast staat dat het bevel tot aanhouding van verdachte al vóór zijn aanhouding was komen te vervallen, was er naar het oordeel van het hof geen bevoegdheid om op grond van dat bevel tot aanhouding over te gaan. Het feit dat verdachte op het moment van de feitelijke aanhouding door een onvoldoende administratieve verwerking nog wel gesignaleerd stond, doet hieraan niets af, terwijl feiten en/of omstandigheden op basis waarvan de verbalisanten anderszins tot aanhouding konden overgaan niet zijn gesteld en ook overigens niet gebleken.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of en zo ja, welk rechtsgevolg aan de onrechtmatige aanhouding verbonden moet worden.
Ter beantwoording van die vraag acht het hof de volgende omstandigheden van belang:
a. de geschonden norm - geen vrijheidsbeneming zonder rechtsgrond - strekt er toe om het geschonden belang - vrijheidsbeneming - te beschermen ;
b. de ernst van het verzuim is ernstig, omdat tot vrijheidsbeneming is over gegaan, zonder rechtsgrond;
c. de ernst van het verzuim is eveneens ernstig, omdat de mate van verwijtbaarheid van de politie-organisatie groot is: de aanhoudende verbalisanten kregen een onjuiste melding door, omdat het feit dat het bevel tot aanhouding buiten heterdaad niet op tijd administratief verwerkt was, terwijl dat eenvoudig en snel kan. (Het hof hecht eraan op te merken dat de aanhoudende verbalisanten geen verwijt treft, omdat zij op de juistheid van de melding moeten en mochten vertrouwen);
d. het nadeel dat verdachte berokkend wordt door de onrechtmatige aanhouding is groot, omdat al het belastend materiaal jegens hem daaruit is voortgevloeid, zodat hij in hoge mate daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Gezien het bovenstaande acht het hof bewijsuitsluiting de enig passende sanctie.
Omdat naast het in bovenbedoelde zin aangetroffen bewijs bestaande uit, kort gezegd, het aantreffen van heroïne in een tas en de verklaring van verdachte dat die tas van hem is, geen andere bewijsmiddelen zijn aangetroffen zal het hof verdachte vrijspreken van het hem tenlastegelegde feit.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mrs. C.H.W.M. Sterk en J.W. de Ruijter,
in tegenwoordigheid van mr. C.P.J. Scheele, griffier,
en op 11 oktober 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.