typ. LD
rolnr. C0500205/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 26 september 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam],
appellant,
procureur: mr. M.J.P.M. van de Westerlo,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [GEÏNTIMEERDE],
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 december 2004 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Helmond tussen appellant, [naam], als gedaagde en geïntimeerde, [naam], als eiseres onder zaaknummer 325605/rolnummer 3574/03 gewezen tussenvonnis van 10 maart 2004 en eindvonnis van 8 september 2004.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de vonnissen waarvan beroep, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van deze vonnissen is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder overlegging van één productie één grief aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van twee producties de grief bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens heeft [appellant] onder overlegging van één productie een akte genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
De grief luidt:
"Ten onrechte oordeelt de Kantonrechter in zijn vonnis d.d. 8 september 2004 het gelijk aan de zijde van [geïntimeerde]."
4.1 [appellant] is in hoger beroep gekomen van beide vonnissen. Zijn grief en het petitum van zijn memorie van grieven betreffen evenwel alleen het eindvonnis van 8 september 2004, zodat hij in zijn beroep tegen het tussenvonnis van 10 maart 2004 niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) Beide partijen hebben een autobedrijf. Op 19 november 2001 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] een Fiat Punto met het [kentekennummer] verkocht en geleverd voor een bedrag van ƒ 6.500,= (E. 2.949,57).
b) Bij factuur van 5 juli 2002 heeft [geïntimeerde] het bedrag van E. 2.949,57 bij [appellant] in rekening gebracht. [appellant] weigert dit bedrag te voldoen op de grond dat hij bij aflevering van de auto deze reeds contant met [geïntimeerde] heeft afgerekend.
4.3 In deze procedure vordert [geïntimeerde] veroordeling van [appellant] tot betaling van het volgens haar openstaande factuurbedrag, vermeerderd met E. 209,29 aan contractuele rente (gelijk aan de wettelijke rente) tot aan 10 juli 2003 en E. 406,= aan buitengerechtelijke incassokosten, in totaal E. 3.564,86, met de contractuele rente (gelijk aan de wettelijke rente) over E. 2.949,57 vanaf 11 juli 2003. [appellant] heeft de vordering gemotiveerd bestreden.
4.4 In het eindvonnis van 8 september 2004 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] van de door hem gestelde betaling geen concreet bewijs heeft overgelegd of heeft aangeboden, terwijl de bewijslast terzake wel op hem rust. De kantonrechter heeft daaraan de conclusie verbonden dat het verweer van [appellant] faalt en de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, met uitzondering van een aan de dagvaardingskosten toegevoegd bedrag voor informatiekosten.
4.5 [appellant] stelt dat hij de Fiat Punto op 19 november 2001 samen met [persoon 1] bij het bedrijf van [geïntimeerde] aan de [adres] heeft opgehaald en dat hij daarbij het bedrag van ƒ 6.500,= contant aan een medewerker van [geïntimeerde], [medewerker 1], heeft voldaan. Hij heeft vervolgens een betalingsbewijs, de autosleutels en de papieren ontvangen, aldus [appellant].
4.6 Ter onderbouwing van dit verweer heeft [appellant] bij memorie van grieven een schriftelijke verklaring van [persoon 1] van 31 januari 2005 overgelegd waarin deze het relaas van [appellant] bevestigt met dien verstande dat hij aangeeft dat een en ander zich op 10 november 2001 heeft voorgedaan. Bij akte heeft [appellant] vervolgens een nadere verklaring van [persoon 1] van 5 juli 2005 overgelegd waarin deze aangeeft in zijn eerdere verklaring een typefout gemaakt te hebben: 10 november 2001 moet zijn 19 november 2001. [geïntimeerde] betwist de juistheid van deze verklaringen. Zij wijst erop dat haar bedrijf begin november 2001 van de [adres] naar een andere locatie in [plaats] is verhuisd.
4.7 Het betalingsbewijs waar [appellant] op doelt is kennelijk het stuk dat hij in eerste aanleg bij zijn dupliek heeft overgelegd. Dit betreft een geschreven tekst op briefpapier van [autobedrijf 1], eveneens gevestigd aan de [adres], inhoudend: "Geleverd Fiat Punto, kenteken [nummer], km. 67778, Datum 10-11-2001, Voldaan per kas". In verband met de verhuizing van het bedrijf van [geïntimeerde] die toen gaande was, werd op deze wijze een kwitantie gegeven, aldus [geïntimeerde]. [geïntimeerde] betwist dat dit stuk van haar afkomstig is of door een van haar medewerkers is opgesteld.
4.8 [appellant] wijst er verder op dat het onaannemelijk is dat hij de auto met sleutels en papieren zonder betaling meegekregen zou hebben en dat [geïntimeerde] in dat geval eerst na acht maanden een factuur gestuurd zou hebben. [geïntimeerde] reageert hierop met de mededeling dat partijen geregeld zaken met elkaar deden, dat daarbij doorgaans via de bank werd afgerekend en dat het onder die omstandigheden niet verwonderlijk is dat [appellant] de auto zonder betaling vooraf meekreeg.
4.9 [appellant] biedt bewijs aan van de door hem gestelde betaling, maar meent dat het op de weg van [geïntimeerde] ligt om aan te tonen dat [appellant] niet betaald heeft.
4.10 Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] de Fiat Punto al dan niet bij het ophalen ervan op 19 november 2001 contant heeft betaald. [appellant] beroept zich erop dat hij heeft betaald, terwijl dat door [geïntimeerde] gemotiveerd wordt betwist, zodat op [appellant] de bewijslast van de gestelde betaling rust.
4.11 De vraag is nu in hoeverre [appellant] met de door hem overgelegde producties dit bewijs reeds heeft geleverd. Naar het oordeel van het hof draagt het overgelegde betalingsbewijs onvoldoende bij tot het bewijs, nu door [geïntimeerde] is betwist dat het door of namens haar verstrekt is en de inhoud ervan niet bijzonder overtuigend is, gelet op ontbreken van enig bedrag, het ontbreken van een handtekening en/of naam van de opsteller ervan, het gebruik van ander briefpapier en het vermelden van een verkeerde datum. Ook de schriftelijke verklaringen van [persoon 1] bieden vooralsnog onvoldoende bewijs nu de inhoud daarvan door [geïntimeerde] wordt betwist en verder bewijs ontbreekt.
4.12 Een en ander brengt mee dat [appellant] nader bewijs zal dienen te leveren. In hoger beroep heeft hij daartoe een voldoende gespecificeerd aanbod gedaan, zodat het hof hem tot bewijs zal toelaten.
4.13 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
laat [appellant] toe te bewijzen dat hij de Fiat Punto bij het ophalen ervan op 19 november 2001 contant aan [geïntimeerde] heeft betaald;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs wenst te leveren door middel van getuigen, dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van mr. B.A. Meulenbroek als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 10 oktober 2006 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op dinsdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de procureur van [appellant] bij zijn opgave op genoemde rolzitting een fotokopie van het procesdossier zal meezenden;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van [appellant] tenminste 7 dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de griffier;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Feddes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 26 september 2006.