ECLI:NL:GHSHE:2006:AY9093

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R200600075
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Koster-Vaags
  • A. Slootweg
  • J. de Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst op grond van dringende redenen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juli 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter te 's-Hertogenbosch. De werknemer, aangeduid als [X.], heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 26 oktober 2005, waarin de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen [X.] en de werkgever, aangeduid als [Y.], voorwaardelijk heeft ontbonden. De ontbinding was gebaseerd op een dringende reden, die ook ten grondslag lag aan een eerder gegeven ontslag op staande voet aan [X.]. Het hof heeft de vraag beantwoord of de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW is getreden door het voorwaardelijke verzoek tot ontbinding toe te wijzen. Het hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord en het beroep van [X.] verworpen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk heeft ontbonden, omdat de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft om dit te doen, gezien de onzekerheid over de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet. Het hof heeft [X.] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 244,- voor verschotten en € 1.788,- voor salaris van de procureur.

Uitspraak

rekestnr. R06/00075
BESCHIKKING VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, 25 juli 2006,
gegeven in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
verder te noemen: [X.],
procureur: mr. C.J.M. Gielen-Trines,
tegen:
[Y.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: [Y.],
procureur: mr. J.P.F.W. van Eijck,
op het hoger beroep tegen de door de recht-bank ’s-Herto-gen-bosch, sector kanton, locatie Eindhoven gegeven be-schikking van 26 oktober 2005 tussen [X.] als verweerder en [Y.] als verzoekster.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr/EJ ver. 413179/05-4263)
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van voormelde beschikking.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ter griffie van het hof binnenge-komen op 24 januari 2006, heeft [X.] één grief aangevoerd en, kort gezegd, geconcludeerd tot vernietiging van de be-schikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
primair: tot niet-ontvankelijkverklaring van [Y.] in haar primaire verzoek, danwel tot afwijzing van haar primaire verzoek,
subsidiair: het subsidiaire verzoek slechts toe te wijzen onder toekenning aan [X.] van een in goede justitie te be-palen ontbindingsvergoeding,
met veroordeling van [Y.] in de kosten van beide instan-ties.
2.2. Bij verweerschrift, ter griffie van het hof binnen–gekomen op 16 mei 2006, heeft [Y.] de grief bestre-den en geconcludeerd zoals nader in dat verweerschrift staat om-schreven.
2.3. De mondelinge behandeling bij het hof heeft plaatsge-von-den op 24 mei 2006. Verschenen zijn [X.], bijgestaan door zijn advocate mr. C.J.M. Gielen-Trines en de heer A.P. de Wit voor [Y.], bijgestaan door haar advocate mr. L.L. Vooren.
2.4. De voorzitter heeft partijen voorgehouden over welke processtukken het hof in deze zaak beschikt. Zij wijst in dat verband in het bijzonder op:
(i) de producties die mr. C.J.M. Gielen-Trines op voorhand, bij brief van 16 mei 2006, aan het hof en de wederpartij heeft toegezonden;
(ii) de productie die mr. C.J.M. Gielen-Trines aan haar pleitaantekeningen heeft gehecht.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [X.] verzocht voormelde producties in het geding te mogen bren-gen.
[Y.] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het alsnog in het geding brengen van de hiervoor onder (i) en (ii) vermelde producties, zodat deze bescheiden deel uitmaken van de processtukken.
Beide raadslieden hebben de standpunten van partijen ver-volgens nader toegelicht aan de hand van in het geding ge-brachte pleitaantekeningen.
2.5. Het hof heeft de uitspraak bepaald op heden.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van grief en de toelichting daarop ver-wijst het hof naar het beroepschrift.
4. De beoordeling
Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
4.1.1. Bij inleidend verzoekschrift van 5 augustus 2005 heeft [Y.] verzocht de arbeidsovereenkomst met [X.], voor-zover deze niet reeds is geëindigd door het ontslag op staande voet van 19 mei 2005, te ontbinden op grond van gewichtige redenen, primair bestaande uit een dringende reden, subsidiair bestaande uit een verandering van de om-standigheden.
4.1.2. [X.] heeft daarop gereageerd met een verweer-schrift.
4.1.3. Bij beschikking van 26 oktober 2005 waarvan beroep heeft de kantonrechter overwogen dat, indien in een bo-demprocedure zou komen vast te staan dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven, omdat [X.] op 19 mei 2005 ziek was, kan worden geconcludeerd dat de door [Y.] aangevoer-de omstandigheden een dringende reden opleveren voor ont-binding van de arbeidsovereenkomst. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen par-tijen, voor het geval deze nog zou blijken te bestaan, ontbonden met ingang van 1 november 2005.
Tegen deze beschikking komt [X.] thans op.
De ontvankelijkheid
4.2.1. Ingevolge artikel 7:685 lid 11 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat tegen de bestreden beschikking geen ho-ger beroep open. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet een uitzondering op dit appelverbod worden ge-maakt, en staat appel wel open, indien wordt aangevoerd dat de kantonrechter buiten het toepassingsge-bied van het artikel is getreden, het artikel ten onrechte buiten toe-passing heeft gelaten of bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd. Het stellen van (één van) genoemde uitzonderingsgronden is voldoende voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
4.2.2. Aangezien [X.] heeft gesteld dat de kantonrechter buiten het toepassingsge-bied van art. 7:685 BW is getre-den, is hij ontvan-ke-lijk in zijn hoger beroep.
De beoordeling van de beroepsgrond
4.3.1. [X.] heeft het volgende aangevoerd.
Op verzoek van [Y.] heeft de kantonrechter de arbeidsover-eenkomst tussen partijen - voor het geval deze nog zou blijken te bestaan – met ingang van 1 november 2005 ont-bonden wegens een dringende reden.
De dringende reden, die aan het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten grondslag is ge-legd, is precies dezelfde als de dringende reden waarop het ontslag op staande voet is gebaseerd.
Gelet op het voorwaardelijk karakter van het verzoek tot ontbinding dient er in het onderhavige geding nu juist van uit te worden gegaan dat de gestelde feiten en omstandig-heden geen dringende reden opleveren.
De kantonrechter behoort dan ook te abstraheren van de vraag over de geldigheid van het ontslag op staande voet. Dit ter voorkoming van tegenstrijdige rechterlijke beslis-singen, omdat nog niet onherroepelijk is beslist over de geldigheid van het ontslag op staande voet. Voorts is niet uit te sluiten dat de kantonrechter in de bodemprocedure tot een ander oordeel zal komen. Eerst na toepassing van de wettelijke bewijsregels – en dan doelt [X.] met name op getuigenbewijs – is [X.] goed in staat zijn verweer te on-derbouwen. Op basis van het voorgaande is de kantonrechter in de bestreden beschikking buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW getreden door het voorwaardelijke ver-zoek toe te wijzen op grond van voormelde dringende reden.
4.3.2. Het hof overweegt het volgende.
Het hof verwerpt het standpunt van [X.] dat erop neerkomt dat geen plaats is voor een verzoek door de werkgever tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de voet van art. 7:685 BW, wanneer dit verzoek is gegrond op dezelfde feiten en omstandigheden als een voordien door de werkgever aan de werknemer verleend ontslag op staande voet, althans dat voor een zodanige ontbinding geen plaats is als het niet alleen in de ontbindingsprocedure maar ook in de inmiddels – door de werknemer – aangespannen bodem-procedure om de vraag gaat of de werknemer zich nu wel of niet aan de desbetreffende feiten heeft schuldig gemaakt.
Dit standpunt is onjuist. Het staat de werkgever vrij zich te allen tijde tot de kantonrechter te wenden met een (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek.
4.3.3. Het onderhavige geval wordt daardoor gekenmerkt dat het effect van het door de werkgever aan de werknemer ge-geven ontslag op staande voet onzeker is, nu de werknemer binnen de in art. 9 lid 2 Buitengewoon besluit arbeidsver-houdingen 1945 (BBA) genoemde termijn de nietigheid van het ontslag, als opleverende een handeling in strijd 6 lid 1 BBA heeft ingeroepen. Het kan geruime tijd duren voordat op dit punt bij een in kracht van gewijsde gegane rechter-lijke uitspraak zekerheid is verkregen. Derhalve mag ervan worden uitgegaan dat de werkgever er in het algemeen een gerechtvaardigd belang bij heeft om in zodanig geval voor-waardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de voet van art. 7:685 BW te vragen, namelijk voor het geval de arbeidsovereenkomst niet blijkt te zijn geëindigd door het aan de werknemer op staande voet gegeven ontslag.
4.3.4. Het wettelijk systeem, met name het systeem betref-fende het ontslagrecht, verzet zich er dan ook niet tegen, dat naast een gegeven ontslag op staande voet en een daar-uit voortvloeiende – door de werknemer aanhangig gemaakte – bodemprocedure waar de rechtsgeldigheid van het ontslag onderwerp van geschil is, door de werkgever een verzoek tot ontbinding wordt gedaan voor het geval mocht blijken dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat. In dat verband is mede van belang dat in de door de werknemer aanhangig ge-maakte bodemprocedure een andere toetsing plaatsvindt (na-melijk of sprake is van een dringende reden in de zin der wet die een ontslag op staande voet rechtvaardigt) dan in de procedure die door middel van een ontbindingsverzoek door de werkgever aanhangig is gemaakt (namelijk of sprake is van gewichtige redenen in de zin der wet).
4.3.5. De door [X.] aangevoerde omstandigheden – in het bijzonder de omstandigheid dat het verzoek tot voorwaarde-lijke ontbinding ex art. 7:685 BW van de werkgever is ge-grond op dezelfde feiten als een voordien door de werkge-ver verleend ontslag op staande voet, waarvan de rechts-geldigheid door de werknemer ter beoordeling in een bodem-procedure is voorgelegd – staan niet aan de toewijsbaar-heid van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek in de weg.
Immers, ook bij het zich voordoen van dergelijke omstan-digheden strookt een zodanige gang van zaken met de aard en strekking van de in art. 7:685 BW geregelde procedure, die is gericht op een spoedige beslissing, waaraan ook in het onderhavige geval behoefte is.
De kans op tegenstrijdige beslissingen, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien het verschil in aard van de beide procedures meebrengt dat de vaststelling en weging van de feiten niet op dezelfde wijze geschiedt.
4.4. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de con-clusie dat de door [X.] aangevoerde beroepsgrond niet kan leiden tot een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Het beroep wordt derhalve verworpen.
4.5. [X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij wor-den verwezen in de proceskosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [X.] in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van [Y.] tot op heden begroot op € 244,- wegens ver-schotten en op € 1.788,- wegens salaris procureur.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koster-Vaags, Sloot-weg en De Wolff en uitgesproken ter openbare terecht-zitting van dit hof van 25 juli 2006.