Parketnummer: 20-000958-06
Uitspraak : 13 september 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van
6 maart 2006 in de strafzaak met parketnummer 04-610057-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
thans verblijvende in [HvB].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet
toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep - binnen de grenzen van
haar eerste vordering - opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van het thans gevorderde bedrag van EUR 3638,--.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis, waarvan beroep, zal vernietigen en verdachte terzake het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen genoemd op de beslaglijst onder 1, 2, 7, 8 en 9, teruggave aan verdachte van de in beslag genomen goederen genoemd onder 10 en 11, alsmede de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen, doch subsidiair tot een bedrag van EUR 506,- met een betalingsverplichting aan de Staat.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juni 2005, in elk geval in de maand juni 2005, te Ohé,
in elk geval in de gemeente Maasbracht, opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg,
met zijn, verdachtes, arm(en) en/of hand(en) (uitwendig mechanisch)
samendrukkend geweld uitgeoefend op de hals en/of keel van die [slachtoffer]
en/of (meermalen) die [slachtoffer] met een klomp, in elk geval met een hard
voorwerp, en/of met zijn vuist(en)/hand(en) tegen haar hoofd geslagen en/of
vervolgens die [slachtoffer] in het water gelegd en/of gegooid, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 21 juni 2005, in elk geval in de maand juni 2005, te Ohé,
in elk geval in de gemeente Maasbracht, opzettelijk [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
met zijn, verdachtes, arm(en) en/of hand(en) (uitwendig mechanisch)
samendrukkend geweld uitgeoefend op de hals en/of keel van die [slachtoffer]
en/of (meermalen) die [slachtoffer] met een klomp, in elk geval met een hard
voorwerp, en/of met zijn vuist(en)/hand(en) tegen haar hoofd geslagen en/of
vervolgens die [slachtoffer] in het water gelegd en/of gegooid, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof stelt de volgende feiten vast.
Op 21 juni 2005 rond het middaguur hoort verdachte van zijn echtgenote en hun [zoontje] dat zij gaan zwemmen in Blitterswijck. In de zwemtas die klaarstaat ziet verdachte het Russische paspoort van zijn vrouw en haar bankpasje. Verdachte krijgt dan een angstgevoel over zich heen dat zij er met [zoontje] vandoor wil gaan. Er ontstaat een ruzie waarbij zijn echtgenote een slakom kapot slaat. Verdachte brengt [zoontje] dan naar zijn ouders en keert terug naar zijn woning. In de garage van de woning wordt de ruzie hervat. De echtgenote van verdachte is heel kwaad en valt verdachte al scheldend en tierend aan. Verdachte duwt zijn echtgenote meerdere keren weg en slaat haar met zijn vuist tegen haar hoofd, om haar tot rust te brengen. Zij blijft echter steeds weer op hem afkomen. Op enig moment pakt verdachte zijn echtgenote bij de keel en knijpt haar daarin. Hierop wordt ze rustig, zodat hij haar keel weer loslaat.
Volgens verdachte loopt zijn echtgenote weg richting keuken en roept naar hem: "Je ziet dat jong nooit meer terug". Verdachte verklaart dat er dan iets bij hem knapt, ziet een touw hangen en hij denkt: "Ze moet weg, ze moet dood".
Verdachte pakt het touw en doet dit, terwijl hij achter zijn echtgenote staat, over haar hoofd. Hij rukt haar met kracht naar zich toe; het touw zit dan bij de mond of keel van zijn echtgenote. Zij houdt echter haar vingers tussen het touw en haar keel of gezicht. Verdachte verklaart zijn echtgenote met het touw te hebben willen wurgen en hierdoor willen doodmaken. In dit deel van het gevecht loopt verdachte verwondingen aan zijn vingers op. Het slachtoffer slaagt erin het touw los te krijgen maar komt daarbij ten val. Het gevecht wordt gecontinueerd. Verdachte slaat zijn op de grond liggende echtgenote vervolgens met een klomp tegen de zijkant van het hoofd. Terwijl hij boven op haar zit, duwt hij vervolgens haar keel met twee handen dicht. Zijn echtgenote weet de verwurging eenmaal te verbreken, maar verdachte vervolgt de verwurging daarna. Als hij op enig moment zijn vrouw loslaat, ziet hij - tot zijn ontzetting - dat zij dood is.
Uit het sectieverslag blijkt dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van zeer heftig samendrukkend geweld op de hals.
Voorbedachte raad vereist dat verdachte gelegenheid had zich te beraden op een genomen besluit om zijn vrouw te doden, zodat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad kon nadenken en zich daarvan rekenschap kon geven. De gelegenheid tot mogelijke bezinning hoeft geen lange tijd te beslaan: een korte tijd is voldoende.
Uit de vaststaande feiten blijkt niet dat verdachte voorafgaande aan het moment waarop zijn vrouw roept: "Je ziet dat jong nooit meer terug" gedacht heeft zijn vrouw te doden, laat staan dat hij daartoe een besluit genomen had.
Uit voormelde feiten blijkt wel dat verdachte na de voor hem plotselinge en onverwachte woorden: "Je ziet dat jong nooit meer terug", emotioneel is geworden, omdat zijn zoontje veel voor hem betekent en hij hem niet wilde verliezen. Die emoties zijn onveranderd aanwezig gebleven. Psychiater Morre heeft ter zitting van het hof verklaard dat die emoties zijn geweldshandelen grotendeels bepaald hebben. Pas op het moment waarop verdachte beseft dat hij zijn vrouw gedood heeft, komt verdachte weer bij zinnen.
Uit deze feiten leidt het hof af dat er voor verdachte geen gelegenheid geweest is zich te beraden op zijn besluit zijn vrouw te doden, zodat geen mogelijkheid heeft bestaan na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn besluit.
De rechtbank kwam tot een ander oordeel op grond van de volgende bijkomende aspecten: korte onderbrekingen in de reeks van geweldshandelingen van verdachte, het rationele handelen van verdachte ten aanzien van het lichaam van zijn dode vrouw en de verklaring van verdachte dat zijn vrouw dood moest. Deze aspecten maken het oordeel van het hof niet anders.
Weliswaar zijn er - zoals de rechtbank terecht heeft overwogen - korte onderbrekingen geweest in de reeks van geweldshandelingen van verdachte, doch deze onderbrekingen kunnen naar het oordeel van het hof niet afdoen aan de conclusie dat alle geweldshandelingen grotendeels bepaald zijn door genoemde emoties, zodat verdachte de genoemde mogelijkheid tot bezinning niet heeft gehad.
Terecht heeft de rechtbank vastgesteld dat nadat verdachte besefte dat hij zijn vrouw om het leven heeft gebracht, hij het lichaam van zijn vrouw in het zwembadje in de tuin legde, hij zijn zoon van school haalde en hij hem later naar bed bracht. Wanneer zijn zoon slaapt haalt hij het lichaam van zijn vrouw uit het zwembadje, legt verdachte haar lichaam in zijn auto en rijdt hij naar het kanaal, waar hij het lichaam vervolgens in het water legt. Dit rationele handelen na het doden van zijn vrouw doet echter niet af aan het oordeel van het hof dat hij haar gedood heeft in een voortdurend emotionele toestand die zijn geweldshandelingen grotendeels bepaald heeft, zodat geen sprake is van voorbedachte raad.
Eveneens terecht heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte verklaard heeft dat zijn vrouw dood moest en dat hij haar wilde wurgen. Naar het oordeel van het hof dienen ook deze uitlatingen door verdachte te worden bezien binnen de kaders van bovengenoemde geestestoestand. Zij houden geen gelegenheid tot bezinning in op de dood van zijn vrouw, als hiervoor aangegeven. Zou dit overigens anders zijn dan zou er geen verschil meer zijn tussen voorbedachte raad en boos opzet.
De door verdachte uitgevoerde feitelijke geweldshandelingen alsmede voornoemde woorden leveren naar het oordeel van het hof alleen boos opzet op de levensberoving van zijn vrouw op, maar zijn ontoereikend om tot voorbedachte raad te komen.
De advocaat-generaal heeft nog aangevoerd dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 7 december 1999, NJ 2000-263 van voorbedachte raad sprake kan zijn in het geval twee personen binnen een tijdsbestek van slechts 40 seconden zijn doodgeschoten.
Hoezeer in abstracto ook juist is dat voor de mogelijkheid van bezinning een korte tijd voldoende is; in deze zaak is dat niet het geval. Het hof verwijst naar het bovenstaande.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte van het primair ten laste gelegde - moord - wordt vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiaire ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juni 2005 te Ohé opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met zijn, verdachtes, handen (uitwendig mechanisch) samendrukkend geweld uitgeoefend op de hals van die [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof stelt bij de motivering en het bepalen van de straf voorop dat verdachte zijn echtgenote en moeder van hun jonge zoon heeft gewurgd. Verdachte heeft daarbij een mens het belangrijkste recht, het recht op leven ontnomen.
Verdachte heeft daarbij ook immens verdriet en leed aan zijn zoon en de familie van het slachtoffer toegebracht. De ervaring leert dat een dergelijk verlies blijvend zijn weerslag heeft op het leven van nabestaanden en hun directe omgeving.
Op het bewezenverklaarde feit past naar het oordeel van het hof als strafrechtelijke reactie slechts een vrijheidsstraf van lange duur.
Bij het bepalen van die duur heeft het hof ten voordele van verdachte rekening gehouden met:
* de conclusie uit het rapport van dr. H.C.L. Morre dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd; deze conclusie maakt het hof tot de zijne;
* het feit dat verdachte niet eerder voor een geweldsmisdrijf is veroordeeld of met politie/justitie in aanraking is gekomen;
* het feit dat de recidivekans als laag moet worden ingeschat;
* verdachte heel lang en mogelijk de rest van zijn leven dagelijks met de gevolgen van zijn daad zal worden geconfronteerd; verdachte heeft, zoals hierboven al overwogen zijn zoon zijn moeder ontnomen; verdachte zal met deze wetenschap zijn leven moeten leiden en aan zijn zoon op enig moment verantwoording moeten afleggen; ook zal verdachte via zijn zoon met de naaste familie van het slachtoffer blijven worden geconfronteerd.
Alles overziende acht het hof na te noemen vrijheidsstraf passend en geboden.
Een gevangenisstraf van een duur zoals die door de raadsman is bepleit doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn ruwweg in twee categorieën te verdelen, namelijk sieraden die het slachtoffer hebben toebehoord en voorwerpen die in de zin van artikel 33a van het wetboek van strafrecht relatie staan tot het bewezen verklaarde feit.
Met betrekking tot de eerste categorie heeft het hof op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep met onvoldoende zekerheid kunnen beoordelen wie die sieraden thans als erfgenaam en/of anderszins rechthebbende toekomen.
Daarom zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Met betrekking tot de tweede categorie zal tot verbeurdverklaring worden beslist.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 3638,- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
Verdachte heeft de vordering ter terechtzitting in volle omvang erkend en zich bereid verklaard het gevorderde te betalen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij
[benadeelde] als gevolg van het bewezen verklaarde feitrechtstreeks schade heeft geleden.
Met betrekking tot de door de benadeelde partij opgegeven schadeposten overweegt het hof dat de kosten van het vervoer, de begrafenis en daarmee samenhangende kosten (bijlage 1, totaal EUR 1450,-), alsmede de kosten van de grafsteen (bijlage 2, totaal EUR 1410,-) voor het slachtoffer, naar hun aard rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit.
Met betrekking tot de opgegeven schadeposten reisverzekering, visumkosten en verblijfskosten (bijlage 1 en 2, tweemaal EUR 389,-) overweegt het hof dat deze kosten zijn aan te merken als redelijke kosten teneinde de onderhavige vordering voldaan te krijgen en dat derhalve ook deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Omdat tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep tussen de raadsman van verdachte en de benadeelde partij de afspraak is gemaakt dat de raadsman binnen een week het gevorderde bedrag zal overmaken op het door de benadeelde partij opgegeven rekeningnummer ziet het hof geen aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het subsidiair bewezen verklaarde oplevert:
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
(beslaglijst nr 2) een stukje oorbel,
(beslaglijst nr 3) een halsketting,
(beslaglijst nr 4) een oorbel,
(beslaglijst nr 5) sieraden lade nachtkastje,
(beslaglijst nr 6) diverse oorbellen lade nachtkastje,
(beslaglijst nr 12) een zilveren ring,
(beslaglijst nr 10) een gouden ring inscriptie [inscriptie],
(beslaglijst nr 11) een gouden armband.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
(beslaglijst nr 1) twee gele klompen,
(beslaglijst nr 7) een pleister,
(beslaglijst nr 8) een stuk plastic,
(beslaglijst nr 9) een stuk touw, kleur oranje.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 3638,-- (drieduizend zeshonderd en achtendertig euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij
[benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter,
mr. A.R.O. Mooy en mr. J.W. de Ruijter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tent, griffier,
en op 13 september 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.