ECLI:NL:GHSHE:2006:AY8199

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0400829
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De vraag of de directeur van een besloten vennootschap namens de vennootschap of zichzelf overeenkomsten heeft ondertekend

In deze zaak staat centraal de vraag of [directeur appellante] als bestuurder van [appellante] de overeenkomsten heeft ondertekend namens de vennootschap of in eigen naam. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen [appellante], een besloten vennootschap, en [geïntimeerde], die trainingen en adviesdiensten verleent. Op [datum] 2001 heeft [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten met [appellante], die door [directeur appellante] is ondertekend. [geïntimeerde] heeft vervolgens trainingen verzorgd, maar na een telefoongesprek op [datum] 2003 heeft [directeur appellante] aangegeven geen gebruik meer te willen maken van de diensten van [geïntimeerde]. Hierop heeft [geïntimeerde] [appellante] gedagvaard voor betaling van een bedrag van E. 30.704,07, vermeerderd met wettelijke rente.

In eerste aanleg heeft de rechtbank [appellante] veroordeeld tot betaling, maar [appellante] heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de grieven van [appellante] beoordeeld en geconcludeerd dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft aangetoond dat de overeenkomsten zijn gesloten namens [appellante]. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet alles heeft gedaan wat nodig was voor de nakoming van de overeenkomsten, waardoor er geen sprake is van verzuim aan de zijde van [appellante]. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [geïntimeerde] af, terwijl het vonnis in reconventie wordt bekrachtigd. [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

typ. LD
rolnr. C0400829/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zesde kamer, van 12 september 2006,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [APPELLANTE],
gevestigd te [plaats],
appellante,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
h.o.d.n. S.V.H.K.S. COMMUNICATIE TRAININGEN,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. G.H. Hermanides,
op het bij exploot van dagvaarding d.d. 10 mei 2004 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 83274/ HA ZA 03-404 op 11 februari 2004 uitgesproken tussen geïntimeerde - hierna te noemen [naam] - als eiser in conventie, verweerder in reconventie en appellante - hierna te noemen [naam] - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1. De procedure in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het beroepen vonnis. Dit vonnis bevindt zich bij de stukken.
2. De procedure in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft [appellante] 12 grieven aangevoerd en geconcludeerd als in die memorie nader omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van producties de grieven bestreden en geconcludeerd als in die memorie nader omschreven.
Vervolgens heeft, nu [appellante] had verzocht te worden toegelaten tot pleidooi, [geïntimeerde] bij akte verhinderdata overgelegd.
Uiteindelijk hebben partijen afgezien van pleidooi, waarna zij de stukken hebben overgelegd en arrest hebben gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Nu het niet duidelijk is of de rechtbank in onderdeel 2 van haar vonnis feiten heeft vastgesteld, zal het hof hieronder de tussen partijen vaststaande feiten weergeven.
4.2. De zaak komt, kort weergegeven, op het volgende neer.
a. [geïntimeerde] verzorgt communicatie-, verkoop en managementtrainingen onder de naam [bedrijf 1].
b. Op [datum] 2001 heeft [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten die op [datum] 2001 voor akkoord is getekend door [directeur appellante] (dagvaarding in eerste aanleg, productie 1). Op grond van deze overeenkomst zou [geïntimeerde] de hiernavolgende trainingen verzorgen:
* een vierdaagse middelmanagementraining ad ? 1.380,=
(E. 626,22) per dag ten behoeve van de productieleider van de coatingsafdeling;
* een tweedaagse technische diensttraining ad ? 1300,=
(E. 589,91) per dag ten behoeve van Frans;
* een twaalfdaagse directietraining met gastsprekers
ad ? 1700,= (E. 771,43) ten behoeve van [directeur appellante].
c. De vierdaagse middelmanagementtraining en de tweedaagse technische diensttraining zijn op de daarvoor geplande data gegeven. Aan de twaalfdaagse directietraining is echter geen uitvoering gegeven.
d. Op [datum] 2002 heeft [geïntimeerde] een tweede overeenkomst gesloten die op diezelfde datum voor akkoord is getekend door "[directeur appellante]" (dagvaarding in eerste aanleg, productie 2). Op grond van deze overeenkomst zou, verspreid over de jaren 2002, 2003 en 2004, [geïntimeerde] in totaal veertien dagen managementadvies geven ad E. 1230,= per dag.
e. Er is, krachtens de hierboven onder d. bedoelde overeenkomst, door [geïntimeerde] één dag, namelijk op [datum] 2002, managementadvies aan [directeur appellante] gegeven. De hiermee verband houdende factuur is door [appellante] op [datum] 2002 betaald (conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie, productie 3).
f. De overeenkomsten van [datum] 2001 en [datum] 2002, die door "[directeur appellante]" op [datum] 2001, respectievelijk
[datum] 2002, voor akkoord zijn getekend, bevatten onder meer de hiernavolgende bepaling:
"Op alle overeenkomsten met ons zijn van toepassing de algemene voorwaarden [bedrijf 1] BV [datum] 1992 onder [KvK nummer] gedeponeerd bij de KvK te Eindhoven. Deze voorwaarden zijn inte(r)graal afgedrukt aan de ommezijde van het voorblad."
g. Tussen [datum] 2002 en [datum] 2003 is er geen contact geweest tussen [geïntimeerde] en [directeur appellante].
h. Op [datum] 2003 hebben [geïntimeerde] en [directeur appellante] telefonisch overlegd. Daarbij heeft [directeur appellante] te kennen gegeven geen gebruik meer te willen maken van de diensten van [geïntimeerde] (o.m. conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie, nr. 18). Vervolgens heeft [geïntimeerde] een dag later, op [datum] 2003, een brief gezonden aan [appellante] (inleidende dagvaarding in eerste aanleg, productie 4). De inhoud van deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
" [appellante]
t.a.v. [directeur appellante]
(...)
Betreft: uw opzegging van de lopende contracten
(...)
Geachte [directeur appellante],
Naar aanleiding van ons telefoongesprek van [datum] 2003 geef ik u middels dit schrijven aan dat u heeft aangegeven dat u verder geen gebruik meer wenste te maken van onze diensten.
(...)
i. Op [datum] 2003 heeft [geïntimeerde] een brief gestuurd aan [appellante] Hierin ontbindt hij de tussen partijen geldende overeenkomsten wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming aan de zijde van [appellante]
4.3.1. Op [datum] 2003 heeft [geïntimeerde] [appellante] gedagvaard in eerste aanleg. Hij heeft toen, zakelijk weergegeven, gevorderd dat [appellante] zal worden veroordeeld om aan [geïntimeerde] te voldoen het bedrag groot
E. 30.704,07 te vermeerderen met de wettelijke rente over het in hoofdsom verschuldigde bedrag vanaf [datum] 2003 althans [datum] 2003 tot der dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure.
[appellante] heeft de vordering van [geïntimeerde] weersproken.
4.3.2. In reconventie heeft [appellante] gevorderd dat de rechtbank primair de tussen partijen vigerende overeenkomsten [datum] 2001 en [datum] 2002 ontbindt, althans ontbonden verklaart dan wel subsidiair voor recht verklaart dat de overeenkomsten [datum] 2001 en
[datum] 2002 rechtsgeldig zijn opgezegd met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
[geïntimeerde] heeft de vordering van [appellante] weersproken.
4.3.3. Bij vonnis van 11 februari 2004 heeft de rechtbank in conventie [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen het bedrag van E. 30.044,07, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 11 maart 2003 tot de dag der algehele voldoening, in reconventie het gevorderde afgewezen en [appellante] als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.4. [appellante] heeft een groot aantal grieven tegen de diverse beslissingen van de rechtbank gericht.
4.5.1. Blijkens grief 6 neemt de rechtbank in haar vonnis ten onrechte tot uitgangspunt "dat er een overeenkomst vigeert tussen [geïntimeerde] en de bestuurder van [appellante], [directeur appellante]". De grief faalt. Daartoe overweegt het hof als volgt.
4.5.2. Het antwoord op de vraag of [directeur appellante] jegens [geïntimeerde] bij het sluiten van een overeenkomst al dan niet in eigen naam is opgetreden, hangt af van hetgeen [directeur appellante] en [geïntimeerde] jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en hebben mogen afleiden.
4.5.3. In deze zaak gaat in het bijzonder om de vraag of [directeur appellante] - als bestuurder - namens [appellante] of namens zichzelf de beide overeenkomsten heeft ondertekend.
[geïntimeerde] heeft, zakelijk weergegeven, gesteld te hebben begrepen dat [directeur appellante] namens [appellante] de op onder meer directietraining en managementadvies betrekking hebbende overeenkomsten heeft ondertekend. Daartoe heeft [geïntimeerde] onder meer aangevoerd dat de trainingen en advieswerkzaamheden bedoeld waren voor de persoon van [directeur appellante] als directeur van [appellante] [directeur appellante] was ook de contactpersoon van [appellante] [geïntimeerde] heeft zijn stellingen onderbouwd door onder meer een beroep te doen op door hem in het geding gebrachte overeenkomsten. Zo heeft [geïntimeerde] erop gewezen dat de overeenkomsten zijn gericht aan [appellante] en dat de in die overeenkomsten besloten verbintenissen een overduidelijk zakelijk karakter hebben. Ook heeft [geïntimeerde] zich er onder meer nog op beroepen dat de facturen zijn verzonden aan en voldaan door [appellante]
[appellante] heeft gesteld dat de in het geding zijnde overeenkomsten zijn gesloten met [directeur appellante], die deze overeenkomsten ondertekende in eigen naam, dus niet in naam van [appellante]
Tussen [geïntimeerde] en [appellante] is niet in geschil dat [directeur appellante] bestuurder is van [appellante].
4.5.4. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] de door [geïntimeerde] gestelde feiten onvoldoende gemotiveerd betwist. Gelet op wat door [geïntimeerde] is aangevoerd had [appellante], in plaats van zich te beperken tot slechts de blote stelling dat de overeenkomsten zijn gesloten met de natuurlijke persoon [directeur appellante], er in haar verweer, al dan niet over overlegging van relevante producties, nader op in moeten gaan waarom [geïntimeerde] onder meer uit de door hem in het geding gebrachte overeenkomsten had moeten begrijpen dat [directeur appellante] de onder meer op directietraining en managementadvies betrekking hebbende overeenkomsten niet namens [appellante] maar namens zichzelf heeft ondertekend.
Het hof gaat er daarom vanuit dat de beide overeenkomsten zijn aangegaan met [appellante] Hieruit vloeit - tevens - voort dat [geïntimeerde] de juiste persoon heeft gedagvaard.
4.5.5. Voor alle duidelijkheid merkt het hof op dat blijkens de toelichting grief 6 zich niet richt tegen het oordeel van de rechtbank, dat niet [bedrijf 1] (BV) maar [geïntimeerde] een vordering op [appellante] heeft. Het hof zal daar dan ook vanuit gaan.
4.6.1. De grieven 1 tot en met 5 zal het hof gezamenlijk bespreken. Deze grieven houden hoofdzakelijk verband met het ten overstaan van de rechtbank door [appellante] gedane beroep op toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde]. Het hof overweegt met betrekking tot deze grieven als volgt.
4.6.2. De vordering van [geïntimeerde] strekt ertoe dat [appellante] zal worden veroordeeld om aan [geïntimeerde] te voldoen het bedrag groot E. 30.704,07 (te vermeerderen met de wettelijke rente over het in hoofdsom verschuldigde bedrag vanaf [datum] 2003 althans [datum] 2003 tot der dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure). Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] het hiernavolgende ten grondslag gelegd.
4.6.3.1. Door [geïntimeerde] is met betrekking tot de overeenkomst van [datum] 2001 gesteld dat het eerste blok van de directietraining stond gepland voor [data] 2001. Aangezien er voor deze training maar twee deelnemers bleken te zijn, heeft [geïntimeerde] vervolgens deze beide deelnemers benaderd, waaronder ook [directeur appellante]. In overleg met [directeur appellante] heeft [geïntimeerde] vervolgens [data] 2001 en daarmee het eerste blok van de directietraining geannuleerd. Aangezien het cursusschema met betrekking tot de directietraining een aangesloten blok vormt, bleek, zonder het eerste blok te hebben gevolgd, het in de overeenkomst van [datum] 2001 opgenomen cursusschema niet langer uitvoerbaar, aldus [geïntimeerde]. Hij zou [directeur appellante] benaderen om een nieuwe datum af te spreken. [geïntimeerde] stelt vervolgens met [directeur appellante] als startdatum voor het eerste blok van de nieuwe directietraining [data] 2002 te hebben afgesproken, doch dat [directeur appellante] deze data heeft geannuleerd aangezien hij enige tijd met rust wilde worden gelaten. Daarna heeft, zo stelt [geïntimeerde], hij vele keren geprobeerd telefonisch contact te krijgen met [directeur appellante], doch die had daar blijkbaar geen behoefte aan: "Zodra [directeur appellante] het mobiele nummer van [geïntimeerde] op het scherm van zijn GSM zag verschijnen, drukte [directeur appellante] [geïntimeerde] weg." (MvA, nr. 3.3). Pas op [datum] 2003 lukte het [geïntimeerde] om met [directeur appellante] telefonisch contact te krijgen.
Met betrekking tot de overeenkomst van [datum] 2002 is door [geïntimeerde] gesteld dat hij in overleg met [directeur appellante] bezoeken had gepland voor [data] 2002, doch dat deze data niet zijn doorgegaan doordat [directeur appellante] voorafgaand aan de voor [data] 2002 geplande directietraining had laten weten enige tijd met rust te willen worden gelaten. Aangezien het hem vervolgens pas op [datum] 2003 lukte om met [directeur appellante] telefonisch contact te krijgen, konden in de tussenliggende periode geen nieuwe bezoeken in verband met advieswerkzaamheden worden gepland, aldus [geïntimeerde].
In het gesprek van [datum] 2003 heeft, in verband met de beide overeenkomsten, [directeur appellante] aan [geïntimeerde] te kennen dat hij in de toekomst geen gebruik meer wilde maken van de diensten van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] stelt dat hij [appellante] vervolgens in onder meer een brief van [datum] 2003 (inleidende dagvaarding, productie 5) een aanbod tot afkoop van de beide overeenkomsten heeft gedaan, bij niet
- tijdige - acceptatie waarvan nakoming van de (betalings-) verplichtingen zijdens [appellante] zou worden gevorderd. Vervolgens heeft, zo stelt [geïntimeerde], hij de overeenkomsten bij brief van [datum] 2003 buitengerechtelijk ontbonden. Bij inleidende dagvaarding van 28 april 2003 vordert [geïntimeerde] vervolgens "de schade als gevolg van de aan gedaagde toerekenbare tekortkoming", welke schade volgens [geïntimeerde] bestaat uit de contractswaarde van de beide overeenkomsten.
4.6.3.2. [directeur appellante] heeft met betrekking tot zowel de overeenkomst van [datum] 2001 als de overeenkomst van [datum] 2002 betwist dat er nieuwe cursusdata, respectievelijk een drietal data voor advieswerkzaamheden zijn afgesproken. [directeur appellante] stelt na [datum] 2002 niets meer van [geïntimeerde] te hebben vernomen, waarna hij op [datum] 2003, na zelf contact te hebben gezocht met [geïntimeerde], de overeenkomsten met [geïntimeerde] heeft opgezegd. [directeur appellante] betwist [geïntimeerde] om enige tijd rust te hebben verzocht. Ook stelt [directeur appellante] telefonisch bereikbaar voor [geïntimeerde] te zijn geweest.
Door [appellante] is niet betwist dat hem een voorstel tot afkoop van de beide contracten is gedaan noch dat [geïntimeerde] de overeenkomsten bij brief van [datum] 2003 buitengerechtelijk heeft ontbonden.
4.6.4.1. Voor zover de stellingen van [geïntimeerde] moeten worden opgevat als een beroep op schuldeisersverzuim zijdens [appellante] - het door [directeur appellante] niet verlenen van medewerking aan de overeenkomsten - overweegt het hof, dat, de overige vereisten daargelaten, de wet voor een succesvol beroep op schuldeisersverzuim zoals bedoeld in artikel 6:58 BW verlangt dat de schuldenaar van zijn zijde alles heeft gedaan wat voor de nakoming van de met de schuldeiser gesloten overeenkomst nodig is. Dit blijkt onder meer uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot de totstandkoming van artikel 6.1.7.1. (thans artikel 6:58 BW.). Daar staat, voor zover hier van belang namelijk te lezen, dat het er bij schuldeisersverzuim veeleer om gaat "of de schuldenaar van zijn zijde alles heeft gedaan wat voor de nakoming nodig is, waaronder eventueel ook een uitdrukkelijk tot de schuldeiser te richten aanbod om tot nakoming over te gaan (...)" (M.v.A. II, Parl. Gesch. blz. 226).
4.6.4.2. Naar het oordeel van het hof staat in het onderhavige geval vast dat [geïntimeerde] van zijn zijde niet alles heeft gedaan wat voor nakoming van de overeenkomsten nodig is, zelfs indien veronderstellenderwijs zou moeten worden aangenomen dat, zoals door [geïntimeerde] wordt gesteld doch door [appellante] wordt ontkend, [geïntimeerde] met [directeur appellante] afspraken voor [data] 2002 (1e blok directietraining)
en voor [data] 2002 (3x advieswerkzaamheden) had gemaakt, maar dat deze afspraken nog voor
[datum] 2002 door [directeur appellante] zijn geannuleerd. Naar immers uit de eigen stellingen van [geïntimeerde] volgt, heeft hij in de periode na [datum] 2002 zich op een zeker moment enkel beperkt tot het zoeken van telefonisch contact met [directeur appellante], welk contact in ieder geval niet tot stand is gekomen. Onder dergelijke omstandigheden had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om [directeur appellante], dan wel [appellante], de formele opdrachtgever, - dan maar - via bijvoorbeeld schriftelijke of elektronische weg te benaderen teneinde een voorstel voor nieuwe (cursus-)data te doen. Zodoende had, in verband met de door hem in het kader van de jegens [appellante] door hem opgenomen verplichtingen om tegen betaling trainingen te verzorgen en advieswerkzaamheden te verrichten, [geïntimeerde] een uitdrukkelijk op nakoming hiervan gericht aanbod aan [directeur appellante] kunnen doen door - suggesties voor - nieuwe data voor te stellen, waarop, al naar gelang de omstandigheden, [directeur appellante] dan vervolgens positief of negatief had kunnen reageren. [geïntimeerde] heeft overigens enkel gesteld dat [directeur appellante] enige tijd met rust wilde worden gelaten, zodat, veronderstellenderwijs aangenomen dat [directeur appellante] hem voor [datum] 2002 een dergelijke mededeling heeft gedaan, niet van tevoren vaststond dat na ommekomst van deze periode [directeur appellante] een eventueel uitdrukkelijk aanbod van [geïntimeerde] niet had kunnen of willen aanvaarden. Daarbij tekent het hof nog aan dat de omstandigheid dat iemand gedurende een bepaalde periode onder meer geen cursussen kan volgen omdat hij even met rust wil worden gelaten, niet noodzakelijkerwijs impliceert dat betrokkene tijdens deze periode geen alternatieve voorstellen met het oog op de nabije toekomst zouden kunnen worden gedaan.
Nu [geïntimeerde] in de periode na de door hem beweerde afzegging van de zijde van [directeur appellante] voor de cursus van [data] 2002 - op een zeker moment - zijnerzijds gedurende langere tijd niet alles heeft gedaan wat voor de nakoming nodig is, kan reeds op die grond niet worden geoordeeld dat er sprake is van schuldeisersverzuim aan de kant van [appellante] in de zin van artikel 6:58 BW. Dit betekent dat [appellante] evenmin is gehouden om aan [geïntimeerde] de in artikel 6:63 BW bedoelde kosten bij wege van schadevergoeding te vergoeden.
4.6.5.1. Voor zover [geïntimeerde] van [appellante] schadevergoeding vordert na buitengerechtelijke ontbinding op grond van een toerekenbare tekortkoming zijdens [appellante]
- bestaande uit niet-betaling - stelt het hof op grond van het bovenstaande vast dat op het moment dat [directeur appellante] -B.V.- aan [geïntimeerde] te kennen gaf niet langer gebruik te willen maken van de diensten van [geïntimeerde] noch te willen betalen, [geïntimeerde] reeds zelf in verzuim was, met name doordat hij op een zeker moment heeft nagelaten - alternatieve - data aan [appellante] voor te stellen teneinde aan zijn verplichtingen op grond van beide overeenkomsten te kunnen voldoen: het tegen betaling zowel verzorgen van directietrainingen als het geven van managementadvies. Daardoor is [geïntimeerde] reeds vóór [datum] 2003 - dat is de dag waarop [directeur appellante] te kennen gaf geen gebruik meer te willen maken van de diensten van [geïntimeerde] - tekortgeschoten in de inspanning die onder de gegeven omstandigheden op grond van de overeenkomsten van hem kon worden verlangd.
4.6.5.2. Als [geïntimeerde] zelf al in verzuim was, brengt dat reeds op deze grond mee dat geen sprake is van verzuim aan de zijde van [appellante] Dit betekent dat [geïntimeerde] evenmin op deze grond schadevergoeding wegens ontbinding kan vorderen, terwijl, als gevolg van diens eigen verzuim, [geïntimeerde] evenmin een beroep op diens algemene voorwaarden toekomt, aangenomen al dat deze voorwaarden op beide overeenkomsten van toepassing zijn en ook aan [appellante] ter hand zijn gesteld in de zin van artikel 6:234, lid 1, sub a, BW (hetgeen door [appellante] nadrukkelijk wordt betwist).
Nu [geïntimeerde] zijnerzijds na [data] 2002 geen enkel initiatief heeft genomen wat betreft het maken van nieuwe afspraken c.q. het doen van alternatieve voorstellen (vgl. r.o. 4.6.4.2) en dus een en ander op zijn beloop heeft gelaten is het, gegeven deze houding van [geïntimeerde], onder deze omstandigheden niet redelijk en billijk van [appellante] een ingebrekestelling te eisen. Derhalve is het verzuim ingetreden zonder ingebrekestelling (vgl. artikel 6:83 BW).
4.7. Nu de beide overeenkomsten reeds buitengerechtelijk blijken te zijn ontbonden en [appellante] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, heeft [appellante] geen, althans onvoldoende, belang, bij de door haar jegens [geïntimeerde] op haar beurt ingestelde vordering in reconventie tot ontbinding van de beide met [geïntimeerde] gesloten overeenkomsten.
4.8. Het hof kan voorbij gaan aan de diverse bewijsaanbiedingen van [geïntimeerde], nu vorenstaande overwegingen niet anders luiden indien de door hem gestelde feiten vast zouden komen te staan.
4.9. Gelet op het bovenstaande slagen de grieven 1 tot en met 5, terwijl, behoudens de grief die verband houdt met de kwestie van de kostenveroordeling, de overige grieven hier verder geen behandeling meer behoeven.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties worden veroordeeld.
5. De uitspraak
Het hof:
in conventie:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
in reconventie:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep onder aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor is overwogen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie en het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [appellante] worden begroot op E. 585,= aan verschotten en E. 998,= aan salaris procureur in eerste aanleg en op E. 950,= aan verschotten en E. 1185,= aan salaris procureur voor het hoger beroep;
wijst af het anders of meer gevorderde;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-van Dijk, H. Vermeulen en Pellis en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 12 september 2006.