KvS
27 april 2006
Rekestenkamer
Rekestnummer R200600189
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
In de zaak in hoger beroep van:
[Appellante]
wonende te [woonplaats],
appellante,
de vrouw,
procureur mr. E.G.M. van Ewijk,
[Geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de man,
procureur mr. Ph.C.M. van der Ven.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 18 november 2005, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 17 februari 2006, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de (begeleide) omgang tussen de man en [X.] af te wijzen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 maart 2006, heeft de man verzocht primair de vrouw in haar hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren en subsidiair de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 maart 2006. Bij die gelegenheid zijn de vrouw, bijgestaan door mr. M.E.Th. Hogervorst, en de man, bijgestaan door mr. J.J.M. Hermans, gehoord. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- het proces-verbaal van de behandeling met gesloten deuren in eerste aanleg d.d. 14 november 2005;
- de brief met bijlagen van de procureur van de vrouw d.d. 13 maart 2006.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad waaruit op [geboortejaar] [minderjarige zoon X.] (hierna te noemen: [X.]) geboren is. De man heeft [X.] erkend. Partijen zijn gezamenlijk met het gezag over [X.] belast.
4.2. Partijen hebben bij scheidingsconvenant van 6 augustus 2003 een omgangsregeling afgesproken van een weekend per veertien dagen van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur en een dag per week, in beginsel woensdag van 17:00 uur tot donderdag 08:30 uur en voorts zoveel als partijen daarnaast in onderling overleg overeenkomen.
4.3. De vrouw heeft in september 2004 de omgang stopgezet vanwege gedragingen en uitspraken van [X.] op seksueel gebied, die bij de vrouw het vermoeden wekten dat er sprake was van seksueel misbruik.
4.4. De man heeft op 9 december 2004 een verzoekschrift tot vaststelling van een omgangsregeling ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van een onderzoek door de raad. Ter zitting van de rechtbank d.d. 21 februari 2005 zijn partijen een voorlopige omgangsregeling overeengekomen, inhoudende dat man elke zaterdag omgang met [X.] mag hebben van 14:00 uur tot 16:00 uur bij de moeder van de man. Op 6 oktober 2005 heeft de raad een tussentijdse rapportage uitgebracht waarin zij adviseert om, in afwachting van het definitieve advies van de raad, de omgang opnieuw op te starten onder begeleiding van het BOR-project.
4.5. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man in het kader van het BOR-project elke zaterdag gedurende twee uur van 14:00 uur tot 16:00 uur ten huize van de grootmoeder van vaderszijde, omgang zal hebben met zijn zoon [X.] en heeft de rechtbank iedere verdere beslissing voor onbepaalde tijd en wel in beginsel voor een periode van zes maanden aangehouden in afwachting van verdere rapportage van de raad.
Hiertegen komt de vrouw in beroep.
4.6. Zij voert hiertoe aan in haar beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat door toedoen van de vrouw de continuïteit van de regeling in het geding komt. Het belang van [X.] en niet de continuïteit van de regeling dient voorop te staan. De rechtbank is volgens de vrouw ongemotiveerd voorbij gegaan aan haar bezwaren. Het advies van de raad is inhoudelijk tegenstrijdig; de raad erkent de complexe problematiek en vindt dat er nader onderzoek moet plaatsvinden, doch adviseert vooruitlopend op dat onderzoek dat er moet worden toegewerkt naar een zelfstandige omgang. De vrouw is van mening dat eerst een zorgvuldig deskundig onderzoek moet plaatsvinden voordat (begeleide) omgang kan plaatsvinden. Zonder enig nader deskundig onderzoek gaat de rechtbank geheel voorbij aan het feit dat [X.] terugvalt in zeer problematisch gedrag wanneer er omgang plaatsvindt. Niet alleen de vrouw, maar ook deskundige derden hebben dit geconstateerd. De vrouw is van mening dat de omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke en lichamelijk ontwikkeling van [X.], dan wel anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van [X.], zodat (begeleide) omgang moet worden afgewezen.
4.7. De man heeft zich in zijn verweerschrift primair op het standpunt gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar beroep. De vrouw komt in beroep tegen een interlocutoire beslissing waarin geen eindbeslissing is gegeven. Ingevolge artikel 337 lid 2 Rv is de vrouw derhalve niet-ontvankelijk. In de beschikking is geen enkele overweging gewijd aan de mogelijkheid voor de vrouw om van deze beschikking appèl in te stellen. De man merkt op dat pagina 4 van de beschikking niet is ondertekend door de rechter, noch door de griffier, en dat deze ten onrechte aan de beschikking is gehecht en geen onderdeel vormt van de beschikking.
Voor het geval het hof van oordeel is dat de vrouw wel ontvankelijk is in haar beroep, merkt de man op dat op geen enkele manier aannemelijk is gemaakt dat [X.] door de omgang ontregeld wordt. Het is het juist van belang dat tijdens het onderzoek van de raad de omgang onder begeleiding blijft plaatsvinden, opdat vastgesteld kan worden welke invloed deze omgang op [X.] heeft. Op geen enkele wijze is volgens de man aangetoond dat de begeleide omgang nadeel, laat staan ernstig nadeel, zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [X.], dan wel anderszins in strijd zou zijn met zwaarwegende belangen van [X.].
4.8. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat L. Kelgtermans, de jeugd- en kinderpsychiater die in het kader van het raadsonderzoek aanvullend onderzoek naar [X.] zou doen, heeft aangegeven dat ze daar de komende periode geen tijd voor heeft. Niet helemaal duidelijk is wat er nu gaat gebeuren. De Stichting Bureau Jeugdzorg (hierna: de stichting) heeft aangegeven dat observatiediagnostiek wenselijk is gedurende 6 weken 24 uur per dag in het kader van een residentiële opvang op Wickeraderheem. Voor de vrouw is onduidelijk of [X.] inderdaad 24 uur per dag 7 dagen per week ergens opgenomen wordt. Zij wil eerst met iemand van de stichting hierover praten. De vrouw denkt dat een 24 uurs opname [X.] wel eens zou kunnen schaden, mede gelet op zijn stoornis. De vrouw heeft daarom bezwaar aangetekend tegen het indicatiebesluit.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat er pas omgang tussen [X.] en de man zou mogen zijn als [X.] deskundig is onderzocht, en niet nu al. Ze geeft aan dat [X.] na de omgang met de man een extreme gedragsverandering vertoont, hij vervalt weer in onwenselijk gedrag en de vrouw kan niets meer met de handvatten die zij normaliter gebruikt om met de autistische [X.] om te gaan, en waar hij normaal gesproken goed op reageert. De vrouw heeft het gevoel dat iedereen haar in de kou laat staan. De vrouw kan niet uitsluiten dat er inderdaad sprake is (geweest) van seksueel misbruik van [X.]. De vrouw heeft destijds aangifte gedaan bij de zedenpolitie en het onderzoek loopt thans. Er zijn in dit verband al diverse mensen gehoord, zo stelt de vrouw.
4.9. Ter zitting heeft de man aangegeven zijn verweer met betrekking tot de ontvankelijkheid te handhaven. Er is uitvoering gegeven aan de bestreden beschikking. Elke zaterdag heeft er omgang plaatsgevonden tussen de man en [X.], onder begeleiding van een BOR-medewerker, met uitzondering van twee zaterdagen. De omgang loopt goed. Als [X.] met de BOR-medewerker bij de man aankomt dan rent hij op de man af en omhelst hij hem, vervolgens wil hij spelen of wandelen. Iedereen geniet van de omgang, ook de moeder van de man. Toen de man omgang had met [X.] toen hij op het MKD zat, verliep die omgang ook goed. De man geeft aan dat de gedragsveranderingen die [X.] vertoont dezelfde zijn die hij in 2002/2003 had, en die destijds reden waren voor de man en de vrouw om het MKD in te schakelen. [X.] vertoont al zijn hele leven piek- en dalgedrag en dit gedrag is niet te relateren aan de omgang met de man.
4.10 Het hof oordeelt als volgt.
4.10.1. De door de rechtbank bij beschikking waarvan beroep bepaalde omgangsregeling is naar het oordeel van het hof een definitieve, in tijd begrensde eindbeslissing, waartegen hoger beroep openstaat. De vrouw is derhalve ontvankelijk in haar beroep.
4.10.2. In hoger beroep ligt de vraag voor of er hangende het lopende raadsonderzoek omgang moet zijn tussen de man en [X.]. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [X.] is dat het contact met zijn vader structureel een onderdeel van zijn leven is. Uit het raadsrapport komt naar voren dat [X.] in verband met zijn autisme-spectrumstoornis gebaat is bij structuur en regelmaat. Thans ziet het hof geen contra-indicaties voor de voorlopige omgangsregeling zoals de rechtbank die heeft opgelegd. Ter zitting is gebleken dat partijen uitvoering hebben gegeven aan de bestreden beschikking en dat er met uitzondering van twee zaterdagen, wekelijks omgang heeft plaatsgevonden tussen [X.] en de man bij grootmoeder vaderszijde en onder toezicht van een BOR-medewerker. De man heeft aangegeven dat deze omgang positief verloopt. De vrouw heeft dit als zodanig niet betwist. Dat [X.] na de omgang, naar zeggen van de vrouw, van streek is en een extreme gedragsverandering laat zien, is niet geheel ongebruikelijk in dit soort situaties waarbij er omgang plaatsvindt met de niet verzorgende ouder en het kind mogelijk ten gevolge van de echtscheiding in een loyaliteitsconflict komt. Bovendien heeft de man onvoldoende weersproken aangevoerd dat er geen verband is tussen dit gedrag en de omgangsregeling nu [X.] dit gedrag ook al vertoonde toen partijen nog een relatie hadden. Dit was destijds, in 2002/ 2003, reden voor partijen om het MKD in te schakelen. Ook het argument dat er nog onduidelijkheid is omtrent het vermeende seksueel misbruik van [X.] kan niet als contra-indicatie gelden voor deze omgangsregeling nu de omgangsregeling met alle waarborgen is omkleed en er alleen omgang plaatsvindt in het bijzijn van een BOR-medewerker.
4.10.3. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van [X.] met zich meebrengt dat er contact is tussen hem en de man in afwachting van het definitieve rapport van de raad, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 18 november 2005;
compenseert de op het hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Zinnen, Smeenk-Van der Weijden en Draijer-Udo en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 april 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.