Parketnummer: 20-009704-05
Uitspraak : 27 juni 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 6 juni 2005 in de strafzaak met parketnummer 02-811041-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing van de eerste rechter op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1].
Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering zal toewijzen tot een bedrag van in totaal EUR 424,95, waarvan EUR 124,95 terzake materiële schade en waarvan EUR 300,- terzake van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan verdachte de in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel zal opleggen, ter hoogte van in totaal EUR 424,95. Voor het geval de verdachte niet aan zijn verplichting ingevolge artikel 36f zal voldoen, heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof zal bevelen dat voorlopige hechtenis zal worden toegepast, voor een duur van 2 dagen terzake de geleden materiële schade (EUR 124,95) en voor een duur van zes dagen terzake van het nadeel dat niet vermogensschade bestaat
(EUR 300,-).
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 11 januari 2005 te Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand ([naam], [adres]) weg te nemen enig goed(eren) en/of geld van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren)/geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, hebbende hij en/of een of meer van zijn mededader(s) (met kracht) een steen tegen de (etalage)ruit van dat bedrijfspand gegooid en/of de (etalage)ruit van dat bedrijfspand vernield/verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 12 januari 2005 te Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand ([naam], [adres]) weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen zich heeft/hebben begeven naar genoemd bedrijfspand en/of (vervolgens) een schuifdeur/schuifpui heeft/hebben opengebroken en/of een of meer ruimte(s) heeft/hebben doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op of omstreeks 13 januari 2005 te Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand ([naam], [adres]) weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen zich heeft/hebben begeven naar dat bedrijfspand en/of (vervolgens) met een (breek)voorwerp heeft/hebben gewrikt in de sluitnaad van de/een (voor)deur van dat bedrijfspand, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. hij op of omstreeks 26 december 2004 te Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning ([adres]) weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen zich naar die woning heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) met een (breek)voorwerp een bovenlicht heeft/hebben opengewrikt/opengebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. hij op of omstreeks 11 januari 2005 te Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning ([adres]) weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen zich heeft/hebben begeven naar die woning en/of (vervolgens) door overklimming over een tuinmuur de achterzijde van de woning heeft/hebben bereikt en/of met een steen, althans een hard voorwerp de ruit van een schuifpui heeft/hebben ingegooid en/of vervolgens de gehele woning heeft/hebben doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
A1
De raadsman heeft bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting de vrijspraak van verdachte bepleit, onder meer van het feit onder 1 en onder 4 en zulks op de gronden als vervat in de door hem in eerste aanleg overgelegde pleitnotities.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, kort gezegd omdat de bewijsmiddelen zoals door de eerste rechter gebezigd, elkaar ondersteunen.
A2
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof motiveert de te geven vrijspraken onder B en onder C.
B1
In het bijzonder ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 1, overweegt het hof als volgt.
B1.1
In het dossier bevindt zich een ambtsedig proces-verbaal, d.d. 12 januari 2005, dat op de doorgenummerde bladzijde 453 als bijlage is opgenomen in het proces-verbaal van de regiopolitie Midden en West Brabant met nr. PL 2054/05-000832. Dit proces-verbaal houdt als relaas van eigen waarneming en ondervinding van de aldaar genoemde verbalisanten in als volgt:
Op woensdag 12 januari 2005 werd ons, verbalisanten, een videoband aangeboden waarop de vernieling cq de poging diefstal door middel van braak te zien was door drie personen. De samenwerking van deze drie personen is duidelijk op deze band. De personen die op deze videoband te zien zijn, zijn mij, eerste verbalisant, ambtshalve bekend. Het gaat hier om [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] [het hof: de verdachte]. Ik herken heel duidelijk hun gezichten op deze band.
Voorts bevindt zich in het dossier het proces-verbaal van de regiopolitie Midden en West Brabant, nr. PL 2054/05-000832, dat op de doorgenummerde bladzijden 46 en 47 inhoudt:
Op dinsdag 11 januari 2005 vond er een (poging) inbraak plaats in een bloemisterij genaamd [naam] gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Met behulp van een grote steen werd een ruit vernield van voornoemde bloemisterij. In voornoemde zaak draait een beveiligingscamera mee welke opnames maakt. Op deze opname is te zien dat 3 personen gedurende enige tijd de bloemisterij opzichtig bekijken. Hierna is te zien dat een van de personen met een grote kei een ruit vernielt van de bloemisterij waarna men zich verwijdert omdat men vermoedelijk wordt gestoord (..).
B2
Uit een zich eveneens in het dossier bevindend aanvullend proces-verbaal van de regiopolitie Midden en West Brabant met nummer PL 2054/05-010715, d.d. 16 mei 2006, blijkt dat de videoband door medewerkers van het parket te Breda werd vernietigd.
De verdachte heeft gedurende het vooronderzoek, bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij mogelijk te herkennen is geweest op de video-opnamen en dat hij bij de bloemist (in het voorbijgaan) door de ruit naar binnen heeft gekeken. Verdachte heeft evenwel betwist dat hij voornemens was om daar in te breken. Eveneens heeft de verdachte betwist dat hij op het moment dat de ruit werd ingegooid daarbij aanwezig was. Voorts heeft de verdachte betwist dat hij er van op de hoogte was dat zijn medeverdachte [medeverdachte 1] voornemens was de ruit te vernielen dan wel bij de bloemist in te breken.
Bijgevolg houden de verklaringen van de verdachte een betwisting in van de hiervoor gerelateerde - hem belastende - inhoud van de processen-verbaal als weergegeven onder B1.1 en onder B1.2.
B3
Wat er ook zij van de in de processen-verbaal vervatte conclusies van de verbalisanten, is het hof van oordeel dat met het vernietigen van de videoband aan de verdachte de mogelijkheid is ontnomen om de door de verbalisanten weergegeven - en voor de verdachte belastend gepresenteerde - inhoud van de beelden gemotiveerd te betwisten. Ook is op voorhand aan het hof de mogelijkheid ontnomen op om basis van eigen waarneming ter terechtzitting die betwisting van de zijde van verdachte op aannemelijkheid te beoordelen.
Aldus is met het vernietigen van de videoband een inbreuk gemaakt op een fundamenteel element van verdachtes recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, meer in het bijzonder van het daarin vervatte beginsel van 'equality of arms'.
Naar het oordeel van het hof is hiermee sprake van een verzuim van vormen in het vooronderzoek, welk verzuim niet kan worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken, een en ander zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Door het verzuim is nadeel voor de verdachte ontstaan, bestaande dat nadeel erin dat hem de mogelijkheid is ontnomen zijn betwisting van de gerelateerde inhoud van de beelden te onderbouwen. Dit nadeel dient te worden gecompenseerd.
Het hof is van oordeel dat het voor het bewijs uitsluiten van de inhoud van de processen-verbaal, zoals weergegeven onder B1.1 en B1.2, de enig passende wijze is waarop het door het verzuim veroorzaakte nadeel kan worden gecompenseerd.
Het dossier bevat overigens onvoldoende wettig bewijs op grond waarvan het hof de overtuiging zou kunnen bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen aan hem is tenlastegelegd onder 1.
B4
Gelet op het voorgaande, behoeft het verweer van de raadsman geen bespreking.
C
In het bijzonder ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 4, overweegt het hof als volgt.
Het hof constateert dat er behoudens de aangifte van woninginbraak zich enkel de verdachte belastende verklaring van [medeverdachte 1] in het dossier bevindt, alsmede een verklaring van de getuige [getuige 1], zoals opgenomen op de doorgenummerde bladzijden 434 en 435 bij het als bijlage opgenomen in het proces-verbaal van de regiopolitie Midden en West Brabant,
nr. PL 2054/05-000832.
Noch de genoemde aangifte, noch de genoemde getuigenverklaring identificeert de verdachte als dader. Nu overigens verdachtes betrokkenheid slechts zou kunnen blijken uit de verklaring van [medeverdachte 1], is het hof van oordeel dat een bewezenverklaring strijd op zou leveren met de geest van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Bijgevolg zal de verdachte ook van hetgeen aan hem onder 4 is tenlastegelegd, worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, onder 3 en onder 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2. hij op 12 januari 2005 te Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand ([naam], [adres]) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading toebehorende aan [benadeelde 3] en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders zich heeft begeven naar genoemd bedrijfspand en een schuifdeur heeft opengebroken en een ruimte heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 13 januari 2005 te Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand ([naam], [adres]) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [benadeelde 4] en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders, zich heeft begeven naar dat bedrijfspand en met een (breek)voorwerp heeft gewrikt in de sluitnaad van de voordeur van dat bedrijfspand, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. hij op 11 januari 2005 te Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning ([adres]) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [benadeelde 1], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders zich heeft begeven naar die woning en door overklimming over een tuinmuur de achterzijde van de woning heeft bereikt en de ruit van een schuifpui heeft ingegooid en de woning heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
D1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
D2
De raadsman heeft op de gronden als vervat in de onder A1 bedoelde pleitnotities de vrijspraak van verdachte bepleit terzake het tenlastegelegde onder 2, onder 3 en onder 5.
Naar het oordeel van het hof ligt de verwerping van de verweren in de inhoud van de onder D1 genoemde gebezigde bewijsmiddelen besloten.
In het bijzonder ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 5, overweegt het hof dat de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [medeverdachte 1] (opgenomen op de doorgenummerde bladzijde 227 bij het proces-verbaal van de regiopolitie Midden en West Brabant,
nr. PL 2054/05-000832) en de verklaringen van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep elkaar ondersteunen en voorts dat beide verklaringen de locatie waar de poging tot diefstal plaatshad nauwkeurig identificeren, daar er wordt gesproken over een "inbraak in/aan de [adres]".
Het verweer van de raadsman, inhoudende dat het mogelijkerwijs een andere zaak betrof waarover [medeverdachte 1] een verklaring heeft afgelegd, wordt derhalve als niet aannemelijk verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid aanhef onder 4 en onder 5, van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 310 van dat wetboek.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake vermogensdelicten werd veroordeeld, zoals blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 mei 2006.
Het hof rekent de verdachte zwaar aan dat hij deel uit heeft gemaakt van een groep die - zoals uit het dossier blijkt - verantwoordelijk is voor een golf van inbraken in Waalwijk en omstreken. Deze groep was betrokken bij (pogingen tot) diefstal met braak in zowel bedrijfspanden als in woningen. Naast de overlast die met beide vormen van diefstal met braak gepaard gaat, leidt diefstal met braak uit bedrijven veelal tot grote economische schade.
In het bijzonder woninginbraken leiden tot grote onrustgevoelens in de samenleving. Een woninginbraak wordt door slachtoffers als een uiterst ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer ervaren. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1] blijkt dat het handelen van verdachte een grote impact op haar leven heeft gehad. Zij heeft gesteld dat zij zich niet langer veilig voelt bij het na afwezigheid terugkeren in haar woning alsmede dat zij overweegt een huurder in huis te nemen om de gevoelens van veiligheid te hervinden.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting er geen blijk van gegeven de ernst van het door hem gestelde handelen in te zien.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts rekening gehouden met de omstandigheden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de volgende strafbare feiten, als vermeld op de inleidende dagvaarding onder parketnummer 02/811041-05, terzake waarvan de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten:
- een inbraak in vereniging, in de periode 20 december 2004 tot en met 21 december 2004 te Waalwijk ([benadeelde 6]);
- een poging tot inbraak op 9 november 2004 te Waalwijk ([benadeelde 7]);
- een inbraak in vereniging op 5 januari 2005 in Sprang, gemeente Waalwijk ([benadeelde 8]).
Een deel van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf zal voorwaardelijk aan hem worden opgelegd. Daarmee wordt de strafoplegging mede dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten door de verdachte.
Schadevergoeding en op te leggen maatregel
E1
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 124,95 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep tot dat bedrag ook toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en haar vordering uitgebreid met een bedrag van door het hof te bepalen hoogte ter compensatie van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van 424,95 kan worden toegewezen, waarbij het hof de vergoeding van nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat zal begroten op EUR 300,-.
E2
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 5 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag na EUR 124,95. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige gaat de vordering de grenzen van de in eerste aanleg gedane vordering te buiten. Gelet op het bepaalde in artikel 421, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, kan de benadeelde partij in zoverre niet in haar vordering worden ontvangen.
E3
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden, nu verdachte en zijn mededaders naar burgerlijk recht aansprakelijk zijn voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
E4
Het hof zal bepalen dat indien en voorzover verdachte of de mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte of de mededaders hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24a, 24c, 36f, 45, 27, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 en onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 2, onder 3 en onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 2, onder 3 en onder 5 bewezen verklaarde telkens oplevert:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 1], wonende te [adres] [woonplaats], een bedrag te betalen van EUR 124,95
(honderdvierentwintig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door drie dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] voor een bedrag van
EUR 124,95 (honderdvierentwintig euro en vijfennegentig cent) toe.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 1], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 124,95 met dien verstande dat en indien en voorzover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte of de mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte of de mededaders hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Kempen, griffier,
en op 27 juni 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.