ECLI:NL:GHSHE:2006:AW9294

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00968
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • A. den Hartog Jager
  • J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toedeling van verplichtingen uit een overeenkomst van geldlening in het kader van een echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een geschil tussen een man en een vrouw over de toedeling van een overeenkomst van geldlening met Avéro Bank. De man was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was beslist dat de geldlening volledig aan hem moest worden toebedeeld. De man voerde aan dat de verplichtingen uit de lening op basis van een 50/50 verdeling aan zowel hem als zijn ex-partner moesten worden toebedeeld. Hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de gelden uit de lening volledig aan hem ten goede waren gekomen en dat zijn ex-partner de maandelijkse aflossingen had voldaan.

Het hof overwoog dat de overeenkomst van geldlening was gesloten tussen de Avéro Bank en zowel de man als de vrouw, waardoor beiden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de verplichtingen. De rechtbank had eerder de verplichtingen aan de man toebedeeld, maar het hof concludeerde dat de man, na de beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling, geen belang meer had bij zijn appel. De vorderingen van de Avéro Bank waren niet langer afdwingbaar op de man, omdat hij een schone lei had gekregen. Dit betekende dat de bank zich nog wel op de vrouw kon verhalen, maar dat de man geen belang meer had bij de toedeling van de lening.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank en bepaalde dat iedere partij zijn eigen proceskosten droeg. Dit arrest werd uitgesproken op 11 april 2006 door de rechters M. van Etten, A. den Hartog Jager en J. van den Bergh.

Uitspraak

typ. MdL
rolnr. C0000968/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 11 april 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant,
procureur: voorheen mr. F.M.Y. Wertenbroek, (gedesisteerd), thans zonder procureur,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. J.A.J. Dappers,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 september 2001 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder nummer 74559/HA ZA 99-1174 gewezen vonnis van 18 juli 2000.
6. Het tussenarrest van 26 september 2001
Bij genoemd arrest is een comparitie van partijen gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
Bij voormelde comparitie van partijen, welke was bepaald op 17 april 2002, is niemand verschenen.
Nadat de procureur van de man zich ter rolle van 26 maart 2002 had onttrokken, terwijl de man geen nieuwe procureur heeft doen stellen, heeft de vrouw vervolgens zowel op 15 november 2005 als op 10 januari 2006 een akte uitlating voortzetting procedure genomen.
Vervolgens heeft de vrouw de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1. In hoger beroep spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag of de overeenkomst van geldlening met Avéro Bank te Zaandam onder nummer [nummer] aan de man dient te worden toebedeeld, zoals de rechtbank bij het bestreden vonnis (dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard) heeft beslist, dan wel of de verplichtingen uit deze geldlening op basis van een 50/50 verdeling aan zowel de man als de vrouw dienen te worden toebedeeld, zoals de man in de memorie van grieven heeft aangevoerd. De grieven van de man houden in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gelden die voortvloeien uit de lening bij de Avéro Bank volledig aan de man ten goede zijn gekomen (grief 1), dat de maandelijkse aflossingen op deze lening in de periode van september 1998 tot en met juni 1999 ten bedrage van in totaal f. 6.799,-- door de vrouw zijn voldaan (grief 2) en dat de rechtbank de verplichtingen uit deze lening ten onrechte aan de man heeft toebedeeld (grief 3).
8.2. Uit de door de vrouw overgelegde stukken, waaronder brieven van het bewindvoerderskantoor Appelman & Mes d.d. 31 mei 2005 en 27 juli 2005, blijkt dat bij vonnis van de rechtbank Breda van 5 juni 2001 ten aanzien van de man (en zijn nieuwe partner) de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken en dat deze is beëindigd bij vonnis van 8 juni 2005 (prod. 1 en 4 bij de akte d.d. 15 november 2005). Uit voormelde brief van 27 juli 2005 blijkt tevens dat de rechtbank bij de beëindiging heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en dat aan de schuldenaar de schone lei is verleend.
8.3. De omstandigheid dat de rechtbank bij de beëindiging heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten brengt mee dat de (rest)vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsanering werkte niet langer afdwingbaar zijn (artikel 358 lid 1 Fw). Derhalve kan de Avéro Bank deze vordering niet langer op de man verhalen. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit hieruit voort dat de man bij het hoger beroep, waarbij hij zich op het standpunt heeft gesteld dat de verplichtingen uit de geldlening bij bedoelde bank op basis van een 50/50 verdeling aan zowel de man als de vrouw dienen te worden toebedeeld, niet langer belang heeft.
8.4. Het hof overweegt nog het volgende.
De overeenkomst van geldlening met [nummer] is gesloten tussen de Avéro Bank enerzijds en zowel de man als de vrouw anderzijds. Derhalve zijn zowel de man als de vrouw hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit deze overeenkomst. Als gevolg van de toedeling door de rechtbank bij het beroepen vonnis van de verplichtingen uit die geldlening aan de man, rust op de man de draagplicht voor deze schuld. De omstandigheid dat aan de man bij het einde van de schuldsaneringsregeling de schone lei is verleend voor de vorderingen waarvoor de schuldsanering werkte brengt mee, zoals hiervoor is overwogen, dat deze vorderingen niet langer afdwingbaar zijn en dat de Avéro Bank haar uit de overeenkomst van geldlening voortvloeiende vordering niet langer op de man kan verhalen.
Op grond van het hoofdelijk schuldenaarschap voor de nakoming van de verplichtingen uit die overeenkomst van zowel de man als de vrouw kan de Avéro Bank zich voor (het restant van) haar vordering echter nog wel verhalen op de vrouw. De toedeling van de verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening aan de man brengt dus niet mee dat de vrouw van haar (hoofdelijke) aansprakelijkheid voor de juiste nakoming van de verplichtingen uit deze overeenkomst jegens de Avéro Bank is bevrijd. Wel zal de vrouw voor hetgeen zij betaald heeft of zal betalen aan Avéro regres hebben op de man omdat hij in de onderlinge rechtsverhouding draagplichtig is. Zodanig regres kan evenwel geen doel treffen omdat de man een schone lei is verleend, en deze omvat tevens hetgeen de man eventueel aan de vrouw uit hoofde van dit regres verschuldigd zal worden (art. 299 Fw). Ook in dit verband heeft de man dan ook geen belang meer bij zijn appel.
8.5. Uit hetgeen in rov. 8.3. is overwogen vloeit voort dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen. Nu partijen levensgezellen zijn geweest zullen ook in hoger beroep de proceskosten worden gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
9. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 11 april 2006.