typ. NJ
rolnr. C0500561/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, van 28 februari 2006,
gewezen in de zaak van:
CSU SECURITY B.V.,
gevestigd te Uden,
appellante bij exploot van dagvaarding van
22 maart 2005,
procureur: mr. E.G.M. van Ewijk,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.M. Jonkergouw,
op het hoger beroep tegen het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 13 januari 2005 tussen appellante - hierna te noemen: CSU - als gedaagde en geïntimeerde - hierna te noemen: [geïntimeerde] - als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 363524 7363/04)
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis waarvan beroep.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft CSU drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het niet-ontvankelijk verklaren van [geïntimeerde] in zijn vorderingen dan wel deze af te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord met producties heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van CSU in de proceskosten.
2.3. Partijen hebben ter terechtzitting van 4 januari 2006 hun zaak doen bepleiten, CSU door mr. R.G.M. van der Pas en [geïntimeerde] door mr. P.A. Visser. [geïntimeerde] heeft pleitnotities overgelegd. Partijen hebben vervolgens de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de inhoud van de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. [geïntimeerde], geboren op 17 mei 1960, is met ingang van 18 april 1993 als beveiligingsbeambte in dienst getreden van CSU tegen een salaris van E 1.826,26 bruto per vier weken, exclusief overwerkvergoeding en 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Particuliere Beveiligingsorganisaties (hierna: de CAO) van toepassing.
4.1.2. CSU heeft [geïntimeerde] op 29 maart 2004 geschorst nadat bij haar het vermoeden was gerezen dat hij door de strafrechter was veroordeeld wegens bedreiging en mishandeling. Op 1 april 2004 heeft CSU [geïntimeerde] op staande voet ontslagen na een op die datum tussen partijen gevoerd gesprek waarin [geïntimeerde] heeft toegegeven dat hij door de politierechter te [gemeente] is veroordeeld tot het betalen van een geldboete wegens onder meer het bedreigen op 28 april 2003 van de voormalige fysiotherapeut van zijn vriendin. Het ontslag is per brief van 1 april 2004 bevestigd en luidt voor zover in deze van belang:
"(...)In het gesprek hebben wij u gevraagd of onze vermoedens correct zijn. Hierop heeft u bevestigend geantwoord. U heeft aangegeven inderdaad veroordeeld te zijn voor bedreiging en mishandeling.
Wij hebben u medegedeeld dat wij geen andere keus hebben dan u op grond van de genoemde veroordeling op staande voet te ontslaan, dus per heden 1 april 2004. Hierbij wordt verwezen naar de CAO VBP artikel II.4. In dit artikel wordt met zoveel woorden gewezen op de inhoud van de beveiligingsfunctie en de daaraan verbonden specifieke taken en de wet op weerkorpsen. (...)"
4.1.3. Bij brief van 9 april 2004 heeft [geïntimeerde] de (ver)nietig(baar)heid van het ontslag ingeroepen, zich beschikbaar gehouden voor de bedongen werkzaamheden en aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon.
4.1.4. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is bij beschikking van de kantonrechter te 's-Hertogenbosch van 16 juli 2004 ingevolge artikel 7:685 BW voorwaardelijk ontbonden tegen 7 augustus 2004 onder toekenning aan [geïntimeerde] van een vergoeding van E 7.900,-- bruto.
4.1.5. Bij arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 10 februari 2005 is het vonnis van de politierechter [gemeente] vernietigd. Het hof heeft het te laste gelegde niet bewezen verklaard en [geïntimeerde] daarvan vrijgesproken.
4.2. [geïntimeerde] heeft bij exploot van 1 september 2004 CSU gedagvaard voor de kantonrechter 's-Hertogenbosch en vernietiging gevorderd van het ontslag op staande voet, alsmede een verklaring voor recht dat hij in de periode 1 april 2004 tot 7 augustus 2004 bij CSU in dienst is geweest. Voorts heeft hij E 11.436,75 loon gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente. CSU heeft verweer gevoerd. Na een door de kantonrechter bevolen comparitie die op 29 november 2004 heeft plaatsgevonden, heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen met veroordeling van CSU in de proceskosten. CSU komt tegen dit vonnis op.
4.3. Met de grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, beoogt CSU het geschil ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van een dringende reden voor ontslag op staande voet aan het hof voor te leggen. CSU voert aan dat zij [geïntimeerde] op goede grond op staande voet heeft ontslagen. De door het Gerechtshof 's-Gravenhage gegeven vrijspraak betekent niet dat daarmee de grond voor het ontslag op staande voet is komen te ontvallen daar in ieder geval vast staat dat [geïntimeerde] zich strafwaardig
- hetgeen sterker is dan de term "onaangepast gedrag" die de kantonrechter hanteert - heeft gedragen, terwijl voorts gelet moet worden op de specifieke omstandigheden van dit geval waaronder het feit dat CSU een beveiligingsorganisatie is en uit dien hoofde eisen mag stellen aan het handelen van haar beveiligingsbeambten, ook indien dat handelen buiten de werksfeer plaats vindt. Wat dit laatste betreft heeft CSU gewezen op artikel II.4 van de CAO, inhoudend: "met het bepaalde in artikel 7:678 BW wordt, gelet op de inhoud van de beveiligingsfunctie en de daaraan verbonden specifieke taken, ondermeer als dringende reden in de zin van deze wet beschouwd al die gevallen, waarin de werknemer:
a. zich schuldig maakt aan, dan wel direct betrokken is bij, diefstal, verduistering en/of bedrog en/of andere strafbare feiten anders dan verkeersovertredingen, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever en/of haar opdrachtgever(s) onwaardig wordt....".
CSU heeft het ontslag gebaseerd op feiten die volgens voornoemde CAO-bepaling grond zijn voor ontslag op staande voet. De duur van het dienstverband en de wijze van functievervulling van [geïntimeerde] zijn in deze niet als rechtens relevante factoren te beschouwen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden. CSU heeft noodgedwongen afscheid moeten nemen van [geïntimeerde]. Zij vindt dit jammer daar [geïntimeerde] in zijn werk goed heeft gefunctioneerd. Aldus CSU.
4.4. [geïntimeerde] voert als verweer aan dat geen sprake is van een dringende reden die van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst onmiddellijk dient te eindigen, mede gezien zijn langdurige en onberispelijke staat van dienst en omdat het incident zich buiten de werktijd heeft afgespeeld. [geïntimeerde] betwist de fysiotherapeut te hebben mishandeld en/of bedreigd en wijst op de vrijspraak ter zake. Het ontslag dat is gegrond op de strafrechtelijke veroordeling, kan dan ook geen stand houden. In afwachting van de uitspraak in hoger beroep had CSU [geïntimeerde] op non-actief kunnen stellen of hem in de binnendienst kunnen inzetten. [geïntimeerde] wijst er op dat de CAO een limitatieve opsomming geeft en dat de veroordeling door de Politierechter daar niet onder valt.
4.5. Het hof overweegt als volgt. Maatstaf bij de beoordeling is dat een werkgever ingevolge artikel 7:677 lid 1 in samenhang met artikel 7:678 BW bevoegd is een arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden, indien van de werkgever ten gevolge van daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling of van een zodanige dringende reden sprake is moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen, waaronder de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gerechtvaardigd (HR 12-2-1999, NJ 1999, 643).
4.6. Het hof stelt voorop dat gelet op de aard van het bedrijf van CSU en het bepaalde in artikel II.4 van de CAO CSU hoge eisen mag stellen aan het gedrag van haar beveiligingsbeambten, ook indien dit gedrag plaatsvindt in de privé sfeer. Het hof is evenwel van oordeel dat de beslissing van CSU om [geïntimeerde] op staande voet te ontslaan prematuur is geweest. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het Gerechtshof te 's-Gravenhage [geïntimeerde] heeft vrijgesproken van de telastgelegde bedreiging en mishandeling van de voormalige fysiotherapeut van zijn vriendin. Daarmee is een van de gronden voor het ontslag op staande voet zoals weergegeven in de ontslagbrief van 1 april 2004 komen te vervallen. De omstandigheid dat CSU zich destijds op een niet in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de politierechter heeft gebaseerd dient voor haar rekening te blijven en rechtvaardigt niet het gegeven ontslag. Blijft over de verwijzing in voormelde ontslagbrief naar artikel II.4 van de CAO. Aan CSU kan worden toegegeven dat de daarin opgenomen opsomming niet limitatief is. Gelet op de gegeven vrijspraak en de betwisting door [geïntimeerde] dat hij jegens CSU heeft toegegeven dat hij de fysiotherapeut van zijn vriendin heeft mishandeld en/of bedreigd is enig strafwaardig gedrag van [geïntimeerde] niet dan wel onvoldoende komen vast te staan. [geïntimeerde] heeft slechts erkend dat hij de betreffende fysiotherapeut heeft aangesproken en hem twee maal licht tegen de schouder heeft geduwd om zijn aandacht te trekken.
Het hof komt tot het oordeel dat geen sprake is van een dringende reden die van dien aard is dat van CSU redelijkerwijze niet kon worden gevergd het dienstverband met [geïntimeerde] te laten voortduren. CSU had bedacht moeten zijn op een mogelijke vrijspraak in hoger beroep, terwijl het gedrag van [geïntimeerde] jegens de fysiotherapeut mede gelet op de overige omstandigheden van het geval zoals de duur van het dienstverband (11 jaar) gedurende welke [geïntimeerde] volgens CSU als beveiligingsman "pur sang" goed heeft gefunctioneerd onvoldoende is om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen.
4.7. Het in algemene termen gedane bewijsaanbod van CSU wordt als zijnde te vaag gepasseerd.
4.8. De slotsom is dat de grieven falen en dat het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen dient te worden bekrachtigd. CSU zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit vonnis aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt CSU in de kosten aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op E 315,93 wegens verschotten en op E 2.682,-- wegens salaris procureur, op de voet van het bepaalde in artikel 243 Rv te voldoen aan de griffier van dit hof.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koster-Vaags, Waaijers en Walsteijn en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 28 februari 2006.