Parketnummer: 20-011773-05
Uitspraak : 19 april 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 november 2005, parketnummer 01-021693-04 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 01-201267-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum] 1951,
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing welke de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van 2 weken hechtenis, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de kantonrechter Eindhoven van 10 februari 2004 onder parketnummer 01-201267-02.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem te laste is gelegd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de door de eerste rechter aangebrachte verbeteringen begrepen.
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. Het hof komt hier onder het kopje "bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs" op terug.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 juli 2004 te Budel-Schoot, gemeente Cranendonck, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Hamonterweg, een motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Door de advocaat-generaal is gevorderd dat de verdachte vrijgesproken zal worden van hetgeen hem ten laste is gelegd omdat het bewijsmateriaal op onrechtmatige wijze is verkregen en niet tot het bewijs kan worden gebezigd. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat in de onderhavige zaak alle opsporingshandelingen zijn verricht door wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee, die daartoe niet de bevoegdheid hadden aangezien de verdachte geen militair was. De raadsman van de verdachte heeft zich bij het standpunt van de advocaat-generaal aangesloten.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt:
a. Dat op 28 juli 2004 twee wachtmeesters der Koninklijke Marechaussee, District NB/Lb, Brigade Weert (verder te noemen: KMAR), in het kader van de uitvoering van een voorgeschreven dienst, te weten die van Mobiel Toezicht Vreemdelingen, in het bijzonder de bestrijding van illegale immigratie, zich bevonden nabij de Belgisch-Nederlandse grensovergang Hamont- Budel-Schoot, op de Hamonterweg te Budel-Schoot, gemeente Cranenburg.
b. Dat op die dag om 10.00 uur door die twee wachtmeesters van de KMAR een de grens passerende rode Renault, voorzien van kenteken [kenteken], is aangehouden en dat de bestuurder is gevraagd een document te tonen, als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit, waaruit zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie kon blijken.
c. Dat de bestuurder opgaf dit document niet te kunnen tonen, waarna hij opgaf te zijn:
[verdachte], [voornamen],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres] [woonplaats],
nationaliteit: Nederlandse.
d. Dat door een der wachtmeesters - ter vaststelling van de identiteit en het rechtmatig verblijf van [verdachte] - het geautomatiseerde opsporingsregister is geraadpleegd en dat hieruit bleek dat [verdachte] twee rijontzeggingen had.
e. Dat door een der wachtmeesters van de KMAR tevens het kenteken van voornoemd voertuig is gecontroleerd bij de Dienst Wegverkeer te Veendam, afdeling Centraal Register Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) en dat hieruit bleek dat voor het motorrijtuig met kenteken [kenteken] geen verzekering overeenkomstig de bepalingen van de WAM was afgesloten en in stand gehouden.
f. Dat [verdachte] op voornoemde dag als verdachte is gehoord ter zake van het rijden tijdens een ontzegging en overtreding van artikel 30, vierde lid van de WAM en dat aan de verdachte [verdachte] op die dag ter zake van voornoemde strafbare feiten proces-verbaal is aangezegd.
g. [verdachte] was geen militair.
Het hof overweegt als volgt
De wachtmeesters der KMAR waren - zoals blijkt uit a. - bezig met de uitvoering van hun politietaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder f van de Politiewet 1993: de uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken. Ingevolge artikel 6, vierde lid van de Politiewet 1993 waren zij bevoegd tot optreden ingeval zij bij de uitoefening van hun politietaak stuitten op strafbare feiten.
Met betrekking tot feit 1.
Het raadplegen van het opsporingsregister - als bedoeld onder d. - vond plaats ter vaststelling van de identiteit en het rechtmatig verblijf van verdachte en alzo in het kader van de uitoefening van hun politietaak. Daarbij stuitten zij op het strafbare feit van artikel 9, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994. De opsporingshandelingen die zij naar aanleiding daarvan met betrekking tot die overtreding van artikel 9, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 hebben verricht, waren derhalve rechtmatig.
Met betrekking tot feit 2.
Met betrekking tot de overtreding van artikel 30 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen geldt naar het oordeel van het hof niet dat de wachtmeesters der KMAR daarop zijn gestuit bij de uitoefening van hun politietaak. Die overtreding werd immers eerst geconstateerd nadat zij - zoals omschreven onder e. - bij de Dienst Wegverkeer te Veendam het Centraal Register WAM hadden geraadpleegd. Dat raadplegen stond niet in enig verband met hun politietaak, te weten, kort gezegd, het toezicht ingevolge de Vreemdelingenwet 2000.
Kennelijk hebben de verbalisanten, nadat zij waren gestuit op het strafbare feit onder 1, onderzoek gedaan naar mogelijke andere strafbare feiten, die buiten het bestek lagen van hun politietaak.
Nu de wachtmeesters der KMAR geen bevoegdheid hadden met betrekking tot de opsporing van dit strafbare feit, dienen de resultaten van die opsporing buiten beschouwing te worden gelaten. Bij gebreke aan ander bewijs terzake van dit feit, zal het hof verdachte daarvan vrijspreken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien bij artikel bij artikel 9, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid van die Wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof ziet ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 1 geen enkele reden om niet de daarvoor gebruikelijke straf - een onvoorwaardelijk gevangenisstraf - op te leggen. De verdachte heeft bij herhaling zich niets gelegen laten liggen aan een rechterlijke uitspraak daaromtrent. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat de verdachte op 24 mei 2005 voor een soortgelijk feit - gepleegd op 3 mei 2004 - is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch van 17 oktober 2005, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter Eindhoven van 10 februari 2004 onder parketnummer 01-201267-02 opgelegde voorwaardelijke straf van 2 weken hechtenis, van oordeel, dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt - de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast. In dit verband overweegt het hof dat er een zodanig verband is tussen het delict waarvoor de verdachte door de kantonrechter is veroordeeld ( artikel 30 WAM) tot voorwaardelijke hechtenis en onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid en het onderhavige delict (rijden tijdens ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd bij genoemd vonnis van de kantonrechter) dat de last tot tenuitvoerlegging gerechtvaardigd is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart dat het onder 1 bewezen verklaarde oplevert:
1
Overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter Eindhoven van 10 februari 2004 onder parketnummer 01-201267-02, te weten van: hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. J.A. van Zon en mr. M.A.M. Wagemakers,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Waals, griffier,
en op 19 april 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.A.M. Wagemakers is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
??