Parketnummer: 20-007835-05
Uitspraak : 25 april 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Breda van 31 januari 2005 in de strafzaak met parketnummer 02-001036-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen, verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door hechtenis voor een duur van 120 uren, zulks met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per dag ondergane hechtenis.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 december 2003 te Schijndel en/of Waalwijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten een flowerbed Bonbridge SCP75/16-46a en/of een flowerbed White Jade Flower en/of een flowerbed Silver fish en/of een flowerbed Fireworks Happy Flower, in elk geval één of meer flowerbeds en één of meer Chinese rollen voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitvoering van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers waren voornoemde flowerbeds en/of Chinese rollen niet voorzien van de aanduiding: 'Geschikt voor particulier gebruik', en/of hadden voormelde flowerbeds en/of Chinese rollen niet een zodanige constructie en/of waren zij niet zodanig vervaardigd en/of verkeerden zij niet in zodanige staat en/of waren zijn wat aard, samenstelling en overige eigenschappen van het materiaal betreft niet zodanig, dat bij gebruik overeenkomstig de gebruiksaanwijzing geen letsel of schade kon ontstaan.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 december 2003 te Schijndel en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten een flowerbed Bonbridge SCP75/16-46a en een flowerbed White Jade Flower en een flowerbed Silver fish en een flowerbed Fireworks Happy Flowe en Chinese rollen aan een ander ter beschikking heeft gesteld, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitvoering van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers waren voornoemde flowerbeds en Chinese rollen niet voorzien van de aanduiding: 'Geschikt voor particulier gebruik'.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
B1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouwe van verdachte heeft bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep verweer gevoerd overeenkomstig de inhoud van de door haar aan het hof overgelegde pleitnotities.
B2
Op de gronden als in die pleitnotities vervat, heeft zij de vrijspraak van verdachte bepleit en daartoe gesteld dat:
i. niet kan worden bewezen dat er sprake is van 'het voorhanden hebben en/of ter beschikking stellen aan', van vuurwerk;
ii. het bestanddeel 'lestel of schade' niet kan worden bewezen;
iii. het bestanddeel 'tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen' niet kan worden bewezen;
iv. de getuigenverklaringen van [getuige] c.s. onbetrouwbaar zijn te achten, waartoe de raadsvrouwe heeft gewezen op onderlinge tegenstrijdigheden in de door hen afgelegde verklaringen.
Voorts heeft de verdachte bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nadrukkelijk ontkend dat hij wist naar wat voor soort vuurwerk [getuige] en de zijnen op zoek waren en derhalve dat - naar het hof begrijpt - verdachte enkel die [getuige] c.s. in contact heeft gebracht met derden die 'ander' vuurwerk aanboden dan het vuurwerk waarin verdachte zelf kon voorzien.
Het hof zal de verweren achtereenvolgens bespreken onder B3 tot en met B6.
B3
Het hof stelt voorop dat het uit de bewijsmiddelen - waaronder de eigen verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de verbalisant Fransen, d.d. 10 januari 2004 - afleidt dat:
- verdachte in eerste instantie vanuit zijn woning vuurwerkpakketten aan [getuige] c.s. heeft verkocht;
- dit vuurwerk afkomstig was van [betrokkene 1], een vuurwerkhandelaar bij wie verdachte periodiek behulpzaam was bij de verkoop van vuurwerk;
- [getuige] verdachte gevraagd heeft of hij ook aan zwaarder vuurwerk kon komen;
- verdachte met het oog op de verkrijging van dat vuurwerk is gaan 'rondbellen';
- verdachte daarbij in contact is gekomen met een man - naar het hof begrijpt [betrokkene 2] - die vuurwerk verkocht vanuit een schuur in Schijndel;
- verdachte tevoren met die [betrokkene 2]heeft afgesproken wat het vuurwerk moest kosten en dat hij dit aan [getuige] heeft doorgegeven;
- verdachte voorafgaande aan de transactie bij deze [betrokkene 2] aanwezig was en dat hij
[getuige] c.s. telefonisch aanwijzingen heeft gegeven over hoe die [getuige] bij die
[betrokkene 2] moest komen;
- verdachte aan die [betrokkene 2] ongeveer EUR 400,- betaald heeft voor het vuurwerk;
- verdachte daarna met [getuige] c.s. naar een woonwagenkamp in de buurt van Waalwijk is gereden, waarbij verdachte voorop reed omdat die [getuige] de weg niet wist;
- bij het woonwagenkamp door [getuige] c.s. wederom vuurwerk is gekocht voor welk vuurwerk door de verdachte wederom aan de verkoper is betaald;
- verdachte aan die [getuige] uitleg heeft gegeven over de wijze waarop het vuurwerk diende te worden aangestoken.
Uit de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep blijkt voorts dat deze laatste transactie plaatsvond nadat verdachte contact had gelegd met het verkooppunt op het woonwagenkamp.
B4
Naar het oordeel van het hof volgt uit de onder B3 genoemde omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien, dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de verkopers, die strekte tot het ter beschikking stellen van vuurwerk aan [getuige].
De verweren van de raadsvrouwe weergegeven onder B2, onder i. en onder iii. worden derhalve verworpen.
B5
Het verweer onder ii. - wat daar ook van zij - behoeft geen verdere bespreking nu het hof zal vrijspreken van dat gedeelte van de tenlastelegging waarin de bestanddelen 'letsel of schade' zijn opgenomen.
B6
Ten aanzien van het verweer onder iv. overweegt het hof als volgt.
Het hof heeft die (delen) van de verklaringen voor het bewijs gebezigd die het daartoe dienstig en betrouwbaar heeft geacht. De voor het bewijs gebezigde verklaringen acht het betrouwbaar mede nu zij elkaar op hoofdlijnen ondersteunen.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij de artikelen 1a, aanhef en onder 1, 2, eerste lid en 6, eerste lid van de Wet op de economische delicten, in verbinding met artikel 24, derde lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen en in verbinding met de artikelen 1.2.2, eerste lid aanhef en onder a en artikel 2.1.3, eerste lid aanhef en onder a van het Vuurwerkbesluit,
zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Gelet daarop, acht het hof de oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof rekent verdachte zwaar aan dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het ter beschikking stellen van vuurwerk aan particulieren, terwijl dat vuurwerk daartoe in het geheel niet geschikt was.
Dit vuurwerk kon naar de letter van het Vuurwerkbesluit (artikel 1.1.2, eerste lid onder a in verbinding met artikel 1.1.1, eerste lid aanhef) slechts in juridische zin als consumentenvuurwerk worden aangemerkt, doordat het aan een particulier ter beschikking werd gesteld. Dit laat onverlet dat het feitelijk professioneel vuurwerk betrof met opschriften als 'Niet voor particulier gebruik' en 'Uitsluitend voor professioneel gebruik'. Het hof acht het aan particulieren ter beschikking stellen van dergelijk vuurwerk in zijn algemeenheid extreem gevaarzettend. Het tot ontbranding brengen daarvan door een daartoe niet gekwalificeerd persoon brengt enorme risico's met zich mee, niet slechts voor degene die het vuurwerk tot ontbranding brengt, maar eveneens voor eventuele omstanders. Daarbij merkt het hof op dat bij de festiviteiten rond de jaarwisseling omstanders met een grote mate van waarschijnlijkheid aanwezig zullen zijn. Mede daarom doet de eigen verantwoordelijkheid van de particulier die zich van dergelijk vuurwerk voorziet, op geen enkele wijze af aan de verantwoordelijkheid die degene die het vuurwerk ter beschikking stelt heeft om dergelijk vuurwerk uit de handen van particulieren te houden. Het voorgaande klemt in het bijzonder daar verdachte periodiek bij een vuurwerkhandel werkzaam is en derhalve moet worden geacht met de grote risico's daarvan bekend te zijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen en de artikelen 1.2.2 en 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van overtreding van voorschriften gesteld krachtens artikel 24, derde lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
mr. H. Harmsen,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. A. de Lange,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Kempen, griffier,
en op 25 april 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.