ECLI:NL:GHSHE:2006:AW2882

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20-009147-05
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor meerdere diefstallen van opleggers met goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Roermond. De verdachte, geboren in 1962, werd beschuldigd van meerdere diefstallen van opleggers met goederen, gepleegd in de periode van 2002 tot 2003. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege de inzet van criminele burgerinformanten en het verlenen van een verschoningsrecht aan getuigen. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat er geen sprake was van een ernstige schending van de procesorde. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstallen, waarbij hij samen met anderen handelde en zich toegang tot de plaatsen des misdrijfs verschafte door middel van braak. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de rol van de verdachte binnen een georganiseerde criminele structuur. De benadeelde partij, [benadeelde 1], kreeg schadevergoeding toegewezen ter hoogte van EUR 2.404,00, die de verdachte moest vergoeden.

Uitspraak

Parketnummer: 20-009147-05
Uitspraak : 21 april 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van
3 mei 2005 in de strafzaak met parketnummer 04-650054-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
thans gedetineerd in [detentieadres]
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] geheel toegewezen. De vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis, waarvan beroep, zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, ten laste gelegd dat:
1
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 19 juli 2003 tot en met 21 juli 2003 te Lichtenvoorde tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een oplegger inhoudende een hoeveelheid aluminium en/of een hoeveelheid puzzelboekjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
(zaak 10)
2
hij op of omstreeks 9 juni 2003 te Blerick, gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vanaf een terrein gelegen aan de Groot Bollerweg, een trailer en/of oplegger inhoudende een hoeveelheid elektrisch gereedschap (Bosch), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, te weten door het forceren van een poort en/of hekwerk van voornoemd terrein;
(zaak 2)
3
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 29 november 2002 tot en met
2 december 2002 te Roermond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanuit een bedrijfsloods gelegen aan de Energieweg heeft weggenomen een trekker met oplegger inhoudende 144, in elk geval een aantal vaatwassers, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of door middel van een valse sleutel, te weten door het forceren van een deur van die bedrijfsloods;
(zaak 7)
althans, indien terzake het vorenstaande onder 3 geen veroordeling zou volgen:
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 29 november 2002 tot en met
2 december 2002 te Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, 144, in elk geval een aantal vaatwassers heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die vaatwassers wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode 28 februari 2003 tot en met 1 maart 2003 te Roermond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een trekker met oplegger inhoudende keukenapparatuur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 8] en/of[benadeelde 9], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming te weten door het forceren van het portier van voornoemde trekker en/of door het forceren van het stuurslot;
(zaak 20)
5
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 7 juni 2003 tot en met 8 juni 2003 te Rotterdam en/of Rhoon, gemeente Albrandswaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een terrein gelegen aan de Albert Plesmanweg te Rotterdam en/of de Columbusstraat te Rhoon, gemeente Albrandswaard, heeft weggenomen een oplegger inhoudende 680, in elk geval een aantal Minolta printers, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 10], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, te weten door het forceren van een hek en/of poort van voornoemd terrein;
(zaak 1)
althans, indien terzake het vorenstaande onder 5 geen veroordeling zou volgen:
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 7 juni 2003 tot en met 8 juni 2003 te Rotterdam en/of te Rhoon, gemeente Albrandswaard en/of te Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een oplegger inhoudende 680, in elk geval een aantal Minolta printers heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die Minolta printers wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 17 april 2003 tot en met 18 april 2003 te Niederkrüchten, in elk geval Duitsland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een trekker met (container) oplegger inhoudende 704, in elk geval een hoeveelheid Home cinema DVD-sets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 11] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, te weten door het forceren van een portier van die trekker en/of de stuurkolom van die trekker;
(zaak 15)
7
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 24 januari 2003 tot en met 25 januari 2003 te Bergen, gemeente Bergen L, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een terrein gelegen aan De Flammert heeft weggenomen een trekker met oplegger inhoudende een hoeveelheid aluminium en/of een trekker met oplegger inhoudende steigermateriaal, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 12] en/of [benadeelde 13] en/of [benadeelde 14], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel, te weten door het forceren van een ruit van het bedrijfspand en/of door het forceren van een poort van voornoemd terrein;
(zaak 18)
8
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 13 september 2002 tot en met
14 september 2002 te Landgraaf tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een terrein gelegen aan de Minckelersstraat heeft weggenomen een trekker met oplegger inhoudende 2210, in elk geval een aantal Philips radio-cd spelers en/of video-apparatuur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 15], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, te weten door het forceren van een poort van voornoemd terrein en/of door het forceren van het stuurslot van voornoemde trekker;
(zaak 29)
9
hij op of omstreeks 11 april 2003 te Goirle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een terrein gelegen aan de Nieuwkerksedijk heeft weggenomen twee trekkers met opleggers inhoudende een aantal schoenen en/of een hoeveelheid cosmetica, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, te weten door het forceren van een deur en/of een poort van voornoemd terrein;
(zaak 16).
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, omdat er een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde heeft plaatsgevonden, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak, zo althans wordt het door de raadsman gevoerde verweer verstaan.
Van de zijde van de verdediging is immers - zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd:
1.1
a. Met het toekennen van een verschoningsrecht aan getuige [getuige 1] zijn de belangen van de verdachte zo uitzonderlijk ernstig geschaad dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te volgen. Daarnaast bestaat het gevaar dat met het toekennen van een algemeen verschoningsrecht aan getuigen ten aanzien van feiten waarvan de vervolging geseponeerd is, zoals [getuige 1], dezen geen verklaring zullen afleggen. Voorts acht de verdediging het uitgesloten dat het openbaar ministerie, indien het ooit tot een vervolging van [getuige 1] zou komen, ontvankelijk in zijn vervolging zal worden verklaard.
b. Uit het dossier blijkt duidelijk dat (medeverdachte) [getuige 1] als criminele burgerinformant dan wel als infiltrant heeft opgetreden. Het niet verbaliseren van de inzet hiervan en het "wegverbaliseren" van [getuige 1] als verdachte dient tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te leiden.
c. Uit de twee CIE-processen-verbaal van 23 juni 2003 daderwetenschap blijkt dat het hof, gelet op hetgeen door de verdediging hieromtrent is aangevoerd, ten onrechte het rechtmatigheidcriterium op het verzoek tot het horen van de informanten heeft toegepast en vervolgens ten onrechte dit verzoek heeft afgewezen. Door niet over te gaan tot het horen van de informanten is artikel 6 van het EVRM geschonden, hetgeen tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden;
d. [medeverdachte 1] is ten overstaan van de rechter-commissaris in belangrijke mate teruggekomen op zijn verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd en het hof heeft deze getuige niet zelf gehoord. Daarom kan de verklaring van [medeverdachte 1] niet voor het bewijs worden gebezigd. Door het afwijzen van het verzoek tot het horen van de getuige [medeverdachte 1] zijn de belangen van de verdachte dusdanig ernstig geschonden dat dit niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie tot gevolg dient te hebben;
e. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben selectief geverbaliseerd, hetgeen blijkt uit de door medeverdachte [medeverdachte 2] afgelegde getuigenverklaring ter terechtzitting van het hof van 11 januari 2006. Zulks dient tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te leiden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
2.1
Met betrekking tot de stelling onder 1.1 sub a.
2.1.1. Gelet op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd aangaande de rol en het sepot van [getuige 1], het doen van toezeggingen en de inzet van criminele informanten/infiltranten, heeft het hof ter terechtzitting van 11 januari 2006 de advocaat-generaal opdracht gegeven te bewerkstelligen dat de zaaksofficier schriftelijk verslag doet waarom de zaak van [getuige 1] is geseponeerd en dat de CIE officier schriftelijk bericht of er afspraken met [getuige 1] zijn gemaakt, dan wel toezeggingen aan hem zijn gedaan.
2.1.2. Het hof stelt vast dat uit de brief van hoofdofficier van justitie mr. G.W. van der Burg, gedateerd 25 januari 2006, voorzien van een bijlage, gedateerd 19 januari 2006, blijkt dat ingevolge de beslissing van officier van justitie mr. Grimbergen in de zaak van [getuige 1] een viertal feiten heeft zijn geseponeerd, te weten
1) diefstal van een oplegger geladen met 670 Minolta printers te Rotterdam tussen 7 en 8 juni 2003;
2) diefstal van een oplegger geladen met Bosch-gereedschap te Blerick op 9 juni 2003;
3) diefstal van een oplegger geladen met dekens/dekbedden te Mönchengladbach (Duitsland) op 22 mei 2003 en
4) diefstal van een opleggergeladen met 704 home cinema DVD sets te Niederkrüchten (Duitsland) op 18 april 2003. Als reden van het sepot van elk van deze feiten is telkens genoemd: onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Voorts stelt het hof vast dat voormelde feiten deel uit maken van de feiten waarvoor thans verdachte terecht staat.
2.1.3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 15 juni 1993 (NJ 1994-37,
r.o 6.2.3 en 6.3.2) is het hof van oordeel dat wanneer een getuige betrokken is bij hetzelfde feitencomplex als waarvoor de verdachte die deze getuige wenst te ondervragen terechtstaat, aan die getuige een algemeen verschoningsrecht ex artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegekend voor alle nog te stellen vragen.
2.1.4 De zaak van [getuige 1] is wat betreft de vier voormelde feiten voorwaardelijk geseponeerd . Dit betekent dat niet uit te sluiten valt dat [getuige 1] met beantwoording van vragen betrekking hebbend op voormelde feiten zichzelf alsnog zou kunnen blootstellen aan een strafrechtelijke vervolging en veroordeling en is hij naar het oordeel van het hof bij de strafzaak van verdachte betrokken op een wijze als in voornoemd arrest van de Hoge Raad is bedoeld. Voorts acht het hof het gelet op het relatief geringe tijdsverloop in deze zaak, de ernst en omvang van de onderhavige zaak, alsmede de lange verjaringstermijn, niet aannemelijk dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou worden verklaard in zijn strafvervolging.
2.1.5 Mitsdien is het hof van oordeel dat aan getuige [getuige 1], terzake de beantwoording van vragen te stellen of gesteld door de verdediging die betrekking hebben op de vier feiten die zijn geseponeerd - welke feiten deel uitmaken van de feiten waarvoor thans verdachte terechtstaat - een algemeen verschoningsrecht toekomt. Naar het oordeel van het hof ziet hetgeen de raadsman heeft gesteld er aan voorbij dat artikel 6, derde lid, van het EVRM niet is geschonden wanneer de verdachte een getuige niet kan ondervragen omdat door die getuige het verschoningrecht ingevolge een wettelijk vastgestelde reden, in casu artikel 219 van het WvSv, is ingeroepen.
2.2
Met betrekking tot de stelling onder 1.1 sub b.
2.2.1 Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat er weliswaar aanwijzingen bestaan dat [getuige 1] zich aan strafbare feiten schuldig gemaakt heeft, doch dat niet aannemelijk is geworden dat [getuige 1] in deze zaak de rol van informant of infiltrant heeft vervuld, welke rol hem door de verdediging wordt toegekend. De verdediging heeft onder meer gesteld dat na het ontvangen van de CIE-informatie op 23 juni 2003, waarin [getuige 1] nog als direct betrokkene wordt genoemd, hij reeds vanaf 30 juni 2003 in de rol van verdachte uit het proces-verbaal verdwijnt.
Hetgeen de raadsman ter staving van het door hem onder 2.1 sub b gestelde aangevoerd heeft, mist feitelijke grondslag. [getuige 1] is gedurende langere tijd door het openbaar ministerie als verdachte aangemerkt, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij in september 2003 nog door de politie als verdachte is verhoord.
Voorts acht het hof de verklaring die [CIE-hoofd] hieromtrent ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd van betekenis. [CIE-hoofd]heeft op de vraag van de raadsman hoe het mogelijk is dat de betreffende CIE-informatie specifieke daderwetenschap bevat, geantwoord dat hij niet tot beantwoording van deze vraag over kan gaan nu beantwoording er toe zou kunnen leiden dat de identiteit van de informant kan worden achterhaald. Meer specifiek heeft [CIE-hoofd] vervolgens verklaard - zakelijk weergegeven - dat de informatie zoals in de betreffende CIE-processen-verbaal is vervat hem op de gebruikelijke wijze via runners bekend is geworden; het twee verschillende informanten betreft; deze informanten geen daderwetenschap hebben gehad; dat de informanten geen mededaders zijn; dat in beide gevallen de informant niet [getuige 1] is geweest en voorts dat [CIE-hoofd] een en ander zelf heeft vastgesteld conform de voor de raadsman bekende werkwijze van de CIE.
2.2.2 Ten overvloede overweegt het hof dat uit de brief van officier van justitie
mr. M.M. Klinkenbijl, gedateerd 25 januari 2006, blijkt dat in de onderhavige zaak door de politieambtenaren van de CIE van de regiopolitie Brabant Zuid Oost aan niemand toezegging zijn gedaan dan wel dat er met wie dan ook afspraken zijn gemaakt en dat er conform de geldende regels en richtlijnen door de CIE is gewerkt. Daarnaast blijkt uit de brief van de officier van justitie L.M.J. Ummels, gedateerd 27 januari 2006, dat [getuige 1] niet in het informantenregister van de CIE van de politie Limburg-Noord voorkomt en dat er noch afspraken, noch toezeggingen zijn gemaakt c.q. gedaan aan [getuige 1].
2.3
Met betrekking tot de stelling onder 1.1 sub c.
2.3.1 Ter terechtzitting van 16 november 2005 heeft het hof de beslissing genomen dat het verzoek tot het horen van de informanten getoetst dient te worden aan het verdedigingsbelang en de beslissing op dat verzoek zal nemen nadat de getuigen [medeverdachte 2],
[getuige 1] en[CIE-hoofd] zijn gehoord. Het hof heeft de informanten rechtmatigheidgetuigen genoemd om dat de veronderstelde inzet van infiltranten dan wel informanten volgens de verdediging tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moest leiden.
Door het hof zijn vervolgens in dat kader diverse getuigen gehoord. Uit de inhoud van de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van met name de getuige [getuige 1] en de getuige [CIE-hoofd] is niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van inzet van criminele burgerinformanten dan wel infiltranten. Hierbij verwijst het hof voorts naar hetgeen hiervoor onder 2.2.1 is overwogen ten aanzien van de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van [CIE-hoofd]. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat enig rechtens te respecteren belang van de verdediging wordt geschonden bij het afwijzen van het verzoek tot het horen van de informanten.
Feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden op dit onderdeel zijn niet althans in onvoldoende mate gesteld en ook overigens niet gebleken.
2.4
Met betrekking tot de stelling onder 1.1 sub d.
2.4.1 Wat er ook zij van de feitelijke juistheid van hetgeen de raadsman aan het door hem gestelde ten grondslag heeft gelegd, in het onderhavige onderdeel behoeft dit verweer geen nadere bespreking van het hof, nu hetgeen de verdediging hiertoe heeft aangevoerd nimmer tot het door haar ingeroepen rechtsgevolg, te weten niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, kan leiden. Het hof zal evenwel op het door de raadsman gestelde nader ingaan bij de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
2.5
Met betrekking tot de stelling onder 1.1 sub e.
2.5.1
In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, vindt het hof geen rechtvaardiging voor de conclusie dat de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] selectief geverbaliseerd zouden hebben. Voorts geeft de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting
- op welke terechtzitting in hoger beroep het hof de getuigen [verbalisant 2] en [verbalisant 1] op dit onderdeel zelf heeft ondervraagd - geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
2.6
De conclusie van het hof is dat de stellingen die de raadsman ten grondslag legt aan het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens ernstige schending van beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak, ieder voor zich en in onderling verband beschouwd, niet de conclusie tot vaststelling van een dergelijke schending kunnen dragen. Mitsdien wordt het verweer tot
niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in al zijn onderdelen verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4,
5 primair, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 19 juli 2003 tot en met 21 juli 2003 te Lichtenvoorde, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een oplegger inhoudende een hoeveelheid aluminium en een hoeveelheid puzzelboekjes, toebehorende aan [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5];
2
hij op 9 juni 2003 te Blerick, gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vanaf een terrein gelegen aan de Groot Bollerweg, een trailer en oplegger inhoudende een hoeveelheid elektrisch gereedschap (Bosch), toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten door het forceren van een poort van voornoemd terrein.
3
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 29 november 2002 tot en met 2 december 2002 te Roermond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanuit een bedrijfsloods gelegen aan de Energieweg heeft weggenomen een trekker met oplegger inhoudende 144 vaatwassers, toebehorende aan anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, te weten door het forceren van een deur van die bedrijfsloods en door middel van een valse sleutel.
4
hij op een tijdstip gelegen in de periode 28 februari 2003 tot en met 1 maart 2003 te Roermond tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een trekker met oplegger inhoudende keukenapparatuur, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, te weten door het forceren van het portier van voornoemde trekker en door het forceren van het stuurslot.
5
hij op een tijdstip gelegen omstreeks de periode van 7 juni 2003 tot en met 8 juni 2003 te Rhoon, gemeente Albrandswaard tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een terrein gelegen aan de Columbusstraat te Rhoon, gemeente Albrandswaard, heeft weggenomen een oplegger inhoudende 680 Minolta printers, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten door het forceren van een poort van voornoemd terrein.
6
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 17 april 2003 tot en met 18 april 2003 te Niederkrüchten, Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een trekker met (container) oplegger inhoudende 704 Home cinema DVD-sets, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, te weten door het forceren van een portier van die trekker.
7
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 24 januari 2003 tot en met 25 januari 2003 te Bergen, gemeente Bergen L, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een terrein gelegen aan De Flammert heeft weggenomen een trekker met oplegger inhoudende een hoeveelheid aluminium en een trekker met oplegger inhoudende steigermateriaal, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van inklimming en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
8
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 13 september 2002 tot en met 14 september 2002 te Landgraaf, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening vanaf een terrein gelegen aan de Minckelersstraat heeft weggenomen een oplegger inhoudende 2210 Philips radio-cd spelers en videoapparatuur, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten door het forceren van een poort van voornoemd terrein.
9
hij op 11 april 2003 te Goirle tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een terrein gelegen aan de Nieuwkerksedijk heeft weggenomen twee trekkers met opleggers inhoudende een aantal schoenen en een hoeveelheid cosmetica, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten door het forceren van een deur en een poort van voornoemd terrein.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Van de zijde van de verdediging is gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte 1] afgelegd bij gelegenheid van verhoor door de politie niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, nu [medeverdachte 1] ten overstaan van de rechter-commissaris, op 31 maart 2004, in belangrijke mate is teruggekomen op die verklaringen afgelegd bij de politie en deze getuige voorts niet door het hof zelf is gehoord.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Daargelaten de omstandigheid dat de raadsman heeft nagelaten concreet te benoemen op welke punten naar de mening van de verdediging [medeverdachte 1] op zijn verklaring(en) is teruggekomen, treft het verweer van de raadsman - mede gelet op Hoge Raad d.d. 1 februari 1994, NJ 1994, 427 - geen doel.
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat de voor het bewijs gebezigde verklaring van [medeverdachte 1] telkens niet het enige bewijsmiddel is waaruit de betrokkenheid van verdachte bij dat bewezenverklaarde feit rechtstreeks volgt. In de tweede plaats is de (toenmalige) raadsman van verdachte bij het verhoor door de rechter-commissaris - aanwezig geweest en in de gelegenheid gesteld de getuige te ondervragen.
Bovendien is er bij vergelijking tussen de door de verdediging bedoelde verklaringen geen sprake van dat [medeverdachte 1] zijn eerder tegenover de politie afgelegde verklaringen voor de rechter-commissaris heeft ingetrokken dan wel hierop in belangrijke mate is teruggekomen, zodat het verweer ook feitelijk onjuist is.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de getuige [medeverdachte 1] ter terechtzitting in hoger beroep gehoord had moeten worden, verwijst het hof naar haar beslissing zoals verwoord in het proces-verbaal ter terechtzitting van 16 november 2005.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2 en 4 tot en met 9 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 311, eerste lid, onder 4 en 5, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 3 is voorzien bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht
en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid onder 5, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De raadsman heeft aangevoerd dat gelet op hetgeen hij onder kopje 1.1 sub a en sub b heeft bepleit, het hof tot strafvermindering over zou moeten gaan indien het door hem gestelde niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou leiden. Hierbij heeft de raadsman tevens de stelling opgeworpen dat in andere zaken voor diefstallen van opleggers veel lagere straffen zijn opgelegd.
Het hof verwijst naar hetgeen het overwogen heeft in 2.1 en 2.2 , en stelt op grond daarvan vast dat er geen sprake is geweest van enige schending van het recht, daaronder begrepen een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Op grond daarvan vindt het hof in het door de verdediging gestelde evenmin aanleiding om tot strafvermindering over te gaan.
Mitsdien verwerpt het hof dit verweer.
De stelling van de raadsman dat in andere strafzaken voor dergelijke feiten lagere straffen worden opgelegd, verwerpt het hof onder verwijzing van de hierna te volgen motivering van de strafoplegging.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving.
Verdachte heeft binnen een periode van 10 maanden een groot aantal diefstallen gepleegd van voornamelijk opleggers geladen met kostbare en makkelijk te verhandelen goederen. Verdachte maakte hierbij deel uit van een groepering die op min of meer professionele wijze en in wisselende samenstellingen opereerde. Verdachte was, zo niet de enige, in elk geval een van de weinigen binnen deze groepering die zich structureel bezighield met zowel de instroom als de uitstroom van de (gestolen) goederen. Zo wist hij steeds maar weer informatie te vergaren waar een oplegger met interessante lading te vinden was en was hij ook actief betrokken bij het plegen van de nodige diefstallen. Daarenboven regelde verdachte middellijk dan wel onmiddellijk de doorverkoop van de gestolen goederen en droeg hij zorg voor de (al dan niet eerlijke) verdeling van de criminele winst.
De omstandigheid dat de verdachte een strafblad heeft van vierendertig pagina's waaruit blijkt dat hij reeds vele malen ter zake van gekwalificeerde diefstal en vermogensdelicten is veroordeeld en in het verleden, ondanks soms hoge straffen (in totaal: 13 jaar gevangenisstraf, terwijl verdachte 43 jaar is), onverminderd is door blijven gaan met het plegen van steeds brutaler wordende vermogensdelicten, waarbij verdachte geen respect toont voor de eigendommen van anderen en hij er tevens niet op overtuigende wijze blijk van heeft gegeven inzicht te tonen in het Iaakbare van zijn handelwijze, is voor het hof redengevend om de samenleving met inachtneming van de wettelijke regels dienaangaande zo lang mogelijk te beschermen tegen verdachte.
Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat - alle omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien - enkel het op deze (samenloop van) delicten gestelde wettelijk strafmaximum een passende bestraffing voor verdachte vormt.
Bij de strafoplegging heeft het hof ten bezware van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het onder 10 op de dagvaarding vermelde feit, ten aanzien van welk feit ter terechtzitting van 14 januari 2004 is bepaald dat dit feit dient te worden opgevat als een ad informandum gevoegd feit, te weten:
dat hij op of omstreeks 22 juli 2003 te Roermond een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk HS, kaliber 9 x 19) en/of munitie van categorie III, te weten 29 patronen kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad. (artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie; zaak 11).
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde 1]heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 2404,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat
de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 9 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden
bedrag.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
onder 1
diefstal;
onder 3
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en valse sleutels;
onder 7
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
onder 9
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
onder 2, 5 en 8, telkens
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
onder 4 en 6, telkens
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 2.404,00 (tweeduizend vierhonderdvier euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 1], wonende te [adres] [woonplaats], een bedrag te betalen van EUR 2.404,00 (tweeduizend vierhonderdvier euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 48 (achtenveertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter,
mr. C.R.L.R.M. Ficq en mr. J.W. de Ruijter, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tent, griffier,
en op 21 april 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
??
??
??
??
[verdachte]- 15 - 20-009147-05