ECLI:NL:GHSHE:2006:AW1827

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200500815
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de draagkracht van de vrouw tot betalen van partneralimentatie in het geval van inwonende kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de draagkracht van de vrouw tot het betalen van partneralimentatie aan de man. De vrouw, appellante, heeft twee kinderen die volledig tot haar last komen en in haar gezin verblijven. Het hof heeft vastgesteld dat de kosten van de bij de vrouw inwonende kinderen volledig aan haar kant als last moeten worden meegenomen bij de bepaling van haar draagkracht. Dit is conform de Trema-normen, waarbij ook extra kosten voor kinderopvang in aanmerking worden genomen, maar met een redelijke vermindering voor woonlasten. De vrouw heeft betwist dat zij in staat is om de alimentatie van € 166,-- per maand te betalen, en heeft aangevoerd dat de man meer zou kunnen werken en dat zijn vermogen niet in de beoordeling is meegenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de man momenteel in de ziektewet zit en een ziektewetuitkering ontvangt, maar dat hij dit niet tijdig heeft gemeld. Het hof heeft de draagkracht van de vrouw beoordeeld aan de hand van haar netto besteedbaar inkomen en de lasten die zij heeft. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de vrouw geen draagkracht heeft om de alimentatie te betalen, en heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

RJH
6 april 2006
Rekestenkamer
Rekestnummer R200500815
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[Appellante]
wonende te [woonplaats],
appellante,
de vrouw,
procureur mr. J.E. Lenglet,
t e g e n
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de man,
procureur mr. J.J.F. van de Voort.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Breda van 4 mei 2005, waarvan de inhoud bij hen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2005, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en de door haar voor de man te betalen partneralimentatie met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand vast te stellen op nihil, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 augustus 2005, heeft de man verzocht het verzoek van de vrouw bestreden.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van deze zaak bij voornoemde rechtbank van 17 maart 2005.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 december 2005. Bij die gelegenheid zijn partijen en hun raadslieden gehoord.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst hiervoor naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn op 15 januari 1999 met elkaar gehuwd.
De tussen hen gegeven echtscheidingsbeschikking, waarvan beroep, is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 2 september 2005.
4.2. Uit het huwelijk van partijen zijn twee kinderen geboren, namelijk:
- [minderjarige dochter A.], [geboortejaar] en
- [minderjarige dochter B.], [geboortejaar].
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
4.3. Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank – voor zover thans van belang - bepaald dat de vrouw als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man een bedrag van € 166,-- per maand dient te betalen met ingang van eerder gemelde inschrijvingsdatum.
Tegen die beslissing is de vrouw opgekomen.
Ingangsdatum wijziging
4.4. Tussen partijen staat vast, dat de alimentatieverplichting van de vrouw jegens de man ingaat op 2 september 2005.
Behoefte
4.5. De vrouw heeft – zakelijk weergegeven – de (aanvullende) behoefte van de man aan partneralimentatie betwist.
Zij heeft daartoe onder meer gesteld dat de man, als hij daarvoor meer moeite zou doen (intensiever solliciteren), zeer wel in staat is om méér uren dan thans het geval is, hij werkt namelijk gemiddeld maar een paar uur per week, deel te nemen aan het arbeidsproces. Bovendien is aan de kant van de man geen rekening gehouden met het vermogen van de man. Voorts heeft de rechtbank bij de bepaling van de huwelijks gerelateerde behoefte van de man aan partneralimentatie geen dan wel in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met de behoefte van de kinderen van partijen, voor wie extra kosten worden gemaakt terzake van kinderopvang.
De vrouw betwist dus de aanvullende behoefte van de man aan de door de rechtbank becijferde bijdrage van € 844,-- per maand.
De huwelijksgerelateerde behoefte wordt door de rechtbank becijferd op € 1.385,-- per maand.
4.6. Ter voormelde zitting van het hof heeft de man verklaard, dat hij – anders dan de vrouw hiervoor naar voren heeft gebracht met betrekking tot zijn arbeidscapaciteit en zijn activiteiten om (volledig) deel te nemen aan het arbeidsproces – voorlopig niet tot werken in staat is, omdat hij in de ziektewet zit en dat aan hem met terugwerkende kracht vanaf omstreeks maart 2005 een ziektewetuitkering is toegekend van € 39,42 per dag bruto, neerkomende op circa € 857,-- per maand bruto.
4.6.1. De vrouw betwist deze stelling van de man omdat de man zijn stelling niet met bescheiden heeft onderbouwd.
4.6.2. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de man had gelegen zowel de rechter in eerste aanleg als de appèlrechter, als ook de vrouw tijdig op de hoogte te stellen van de omstandigheid dat hij ziek is/was en dat hij dientengevolge een ziektewetuitkering had aangevraagd.
De omstandigheid dat de man verzuimd heeft zodanige informatie te verstrekken behoort hem in beginsel te worden aangerekend, nu de man voldoende tijd heeft gehad om dienaangaande relevante gegevens in het geding te brengen, te meer nu de man eerst tijdens de behandeling van deze appèlprocedure hiervan gewag maakt.
4.6.3. Het hof zal om procestechnische redenen evenwel de consequenties van even gemelde handelwijze van de man en de gevolgen die zulks met zich brengen voor wat betreft de beoordeling van zijn behoefte aan partneralimentatie vooralsnog terzijde leggen en eerst beoordelen hoe het is gesteld met de draagkracht van de vrouw tot het eventueel betalen van partneralimentatie.
Draagkracht
4.7. De vrouw stelt dat haar draagkracht ontoereikend is om de haar opgelegde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man van € 166,-- per maand te betalen.
4.7.1. De vrouw is van mening (6e grief), dat bij de bepaling van haar draagkracht volledig rekening dient te worden gehouden met de behoefte van de kinderen, die naar haar mening door de rechtbank ten onrechte is gesteld op € 595,-- per maand in totaal.
Zij heeft gesteld dat de behoefte van de kinderen van partijen op een bedrag uitkomt liggende tussen de € 590,-- en € 860,-- per maand in totaal, welk bedrag nog moet worden vermeerderd met kosten kinderopvang, die onbetwist door haar zijn gesteld op afgerond € 241,-- per maand.
4.8. Om te bezien in welke mate de kinderen van partijen de draagkracht van de vrouw tot het betalen van partneralimentatie beïnvloeden, zal het hof eerst de behoefte van die kinderen volgens de Trema-normen (kosten eigen aandeel kosten kinderen) bepalen.
4.8.1. Gelet op de leeftijden van de twee kinderen van partijen (beide <5jaar), het aan die kinderen toe te rekenen aantal punten (12) en het onbetwist gebleven netto gezinsinkomen van € 2.902,-- per maand, komt het hof tot de conclusie dat het eigen aandeel kosten van kinderen tenminste kan worden becijferd op het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 590,-- per maand, te vermeerderen met de kosten voor kinderopvang van € 241,-- per maand, in totaal € 831,-- per maand. De vrouw betaalt alle lasten. Dat het oudste kind mogelijk de helft van de tijd bij de man verblijft maakt het kostenbedrag niet substantieel lager, zodat het hof daarmede geen rekening zal houden.
De 6e grief van de vrouw slaagt derhalve in zoverre.
4.8.2. Bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw tot het betalen van partneralimentatie ten behoeve van de man zal het hof in beginsel volledig rekening houden met laatst gemeld bedrag als behoefte van de kinderen, nu het uitgangspunt van de Trema-normen is dat de kinderen in beginsel niet slechter af moeten zijn ná en door de echtscheiding van hun ouders. Nu in voormeld becijferd bedrag ad € 831,-- per maand als eigen aandeel kosten van kinderen een deel zit dat bestemd is voor wonen, welk deel het hof in casu naar redelijkheid en billijkheid stelt op circa € 100,- per maand, zal het hof derhalve rekening houden met een kostenpost voor de kinderen van partijen van € 741,-- per maand, nu tussen partijen onbetwist is dat de kinderen bij de vrouw wonen. Dit bedrag ligt reeds besloten in de kosten van woonlasten van de vrouw, die hieronder in de draagkrachtberekening zijn meegenomen.
4.9. Met betrekking tot de draagkracht van de vrouw gaat het hof uit van de navolgende gegevens.
Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de vrouw
- € 2.361,-- per maand aan netto besteedbaar inkomen. Dit inkomen is door de rechtbank – rekening houdende met de in de bestreden beschikking vermelde relevante fiscale aspecten terzake van kortingen, verschuldigde hypotheekrente, eigenwoningforfait, verschuldigde premies en inkomstenbelasting - onbetwist becijferd;
B. Lasten van de vrouw
1. Het hof acht het redelijk voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw voor alimentatie uit te gaan van de Wwb-norm voor een alleenstaande en de kosten van de kinderen als last daarbij op te tellen in verband met het onder 4.8.2. genoemde uitgangspunt met betrekking tot de behoefte van de kinderen.
Wwb-norm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, ter bestrijding van de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
2. woonlasten bestaande uit:
-€ 700,53 per maand aan hypotheekrente;
-€ 46,59 per maand aan premie gekoppeld aan de hypotheek;
-€ 95,-- per maand aan overige (forfaitaire) zakelijke woonlasten.
Bij de bepaling van voormeld netto besteedbaar inkomen is reeds rekening gehouden met een eigenwoningforfait van
€ 1.080,-- op jaarbasis;
3. € 197,-- per maand aan wg- en wn-deel premie ziekenfondswet;
4. € 23,52 per maand aan premie aanvullende ziekenfondsverzekering;
Vaststelling van de partneralimentatie
4.10. Het hof is op basis van bovengenoemde financiële omstandigheden van oordeel, dat – rekening houdende met het uit de vrije draagkrachtruimte van de vrouw voor alimentatie ter beschikking te stellen percentage (60%) en voormeld eigen aandeel kosten kinderen (behoefte) ad € 741,-- per maand – de vrouw geen draagkracht bezit om met enig bedrag bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de man.
4.11. Nu de 6e grief van de vrouw slaagt en hiervoor is vastgesteld dat de vrouw geen draagkracht bezit tot het betalen van alimentatie voor de man, behoeven de overige door de vrouw geformuleerde grieven met betrekking tot de wijze van beoordelen door de rechtbank van de behoefte van de man geen nadere bespreking.
4.11.1. Op het hoger beroep van de vrouw zal het hof derhalve beslissen op de hierna aangegeven wijze.
Proceskosten.
4.12. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Breda van 4 mei 2005, doch uitsluitend voor zover het betreft de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de man tot vaststelling van een door de vrouw voor hem te betalen partneralimentatie;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Smit, Draijer-Udo en Van Zinnen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 6 april 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.