IWMD
23 februari 2006
Rekestenkamer
Rekestnummer R200501232
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
In de zaak in hoger beroep van
[Appellante]
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: de moeder,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
Raad voor de Kinderbescherming
gevestigd te Roermond,
geïntimeerde,
hierna: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 31 augustus 2005, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 29 november 2005, heeft de moeder verzocht voornoemde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot gedwongen ontheffing dan wel ontzetting uit het ouderlijk gezag van de moeder af te wijzen, kosten rechtens.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2006.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.M.P. Gerrits;
- de heer Van Seeters namens de raad;
- de heer [naam vader] (hierna: de vader);
- de heer Duijf, de heer Engels en mevrouw Jacobs namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de stichting).
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties overgelegd bij het beroepschrift;
- de brief van de raad van 23 december 2005;
- de brief van de stichting van 27 december 2005 met bijlagen.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4.1.1. De minderjarige [naam dochter A.] is in de gelegenheid gesteld haar mening aan het hof kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaande aan de zitting in raadkamer gehoord. Het hof heeft ter zitting de mening van [naam dochter A.] zakelijk samengevat.
4.1.2. Uit een affectieve relatie tussen de moeder en de heer [naam vader] zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige dochter A.], geboren op [geboortejaar] te [geboorteplaats];
- [minderjarige dochter B.], geboren op [geboortejaar] te [geboorteplaats];
- [minderjarige dochter C.], geboren op [geboortejaar] te [geboorteplaats].
De relatie is inmiddels beëindigd. De vader heeft de kinderen erkend. De moeder is alleen met het gezag over belast [minderjarige dochter A.], [minderjarige dochter B.] en [minderjarige dochter C.].
4.1.3. Bij beschikking van de rechtbank Roermond van 21 juni 2004 zijn voornoemde kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de stichting en is een machtiging tot plaatsing verleend. De kinderen zijn daarna in kort verblijf opvanggezinnen geplaatst. Op 30 juni 2004 heeft de moeder de kinderen meegenomen, vermoedelijk naar Duitsland. In maart / april 2005 zijn de kinderen gesignaleerd in de buurt van de woning van de vader en sinds half april 2005 gingen zij weer naar hun oude basisschool. Bij beschikking van de rechtbank Roermond van 26 april 2005 is de stichting op verzoek van de raad belast met de voorlopige voogdij over de kinderen voor de duur van zes maanden. De kinderen zijn vervolgens in pleeggezinnen geplaatst.
4.1.4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de raad de moeder ontzet van het gezag over [minderjarige dochter A.], [minderjarige dochter B.] en [minderjarige dochter C.] en de stichting benoemd tot voogdes. De rechtbank heeft overwogen dat voldoende vaststaat dat de moeder de verzorging en opvoeding van de kinderen op grove wijze heeft verwaarloosd en hun uithuisplaatsing heeft gefrustreerd en dat zij ook op termijn niet in staat of bereid zal zijn verandering aan te brengen in de situatie van de kinderen. De rechtbank is gebleken dat de moeder de kinderen geen stabiele opvoedingssituatie kan bieden. Ze heeft geen woonruimte en zwerft. Ze ziet de problemen bij de kinderen niet en heeft geen oog voor haar aandeel daarin en haar verantwoordelijkheden. De moeder heeft bovendien geen enkel vertrouwen in de hulpverlening en weigert consequent alle hulp. De rechtbank acht het gevaar groot dat de moeder de kinderen, bij handhaving van haar gezag, bij de pleegouders zal terugeisen of terugnemen, hetgeen in strijd is met hun belang. Gelet op deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de moeder in het belang van de kinderen dient te worden ontzet van het ouderlijk gezag. De rechtbank ziet geen heil in een minder verstrekkende maatregel. De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en komt hiervan in beroep.
4.2. In het beroepschrift voert de moeder een drietal grieven aan.
Ten eerste voert de moeder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een situatie ex art. 1:269 lid 1 sub a, d en e BW. De moeder stelt dat zij haar kinderen wel brood meegeven heeft naar school en dat zij de kinderen vanwege medische redenen om de dag waste. De moeder betwist dat zij de kinderen heeft ontrokken aan de leerplicht. Zij stelt dat ze zich in de periode november 2004 tot en met 25 april 2005 ten volle heeft ingespannen om de kinderen op school te plaatsen, maar dat de kinderen telkens geweigerd werden. Er loopt thans een procedure naar aanleiding van de vermeende schending van de leerplicht. De moeder stelt tevens dat zij zich niet heeft onttrokken aan de Nederlandse en Duitse autoriteiten. Zij is op alle zittingen verschenen en heeft meegewerkt aan onderzoek van het Kreisjugendambt. De moeder heeft ook niet de intentie om de kinderen weg te halen bij de pleeggezinnen. Zij weet al geruime tijd waar de kinderen verblijven, maar heeft niets ondernomen. Het eerdere voorval vond plaats onder andere omstandigheden. De moeder stelt dat ze van goede wil is en altijd heeft meegewerkt met de stichting.
Ten tweede voert de moeder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad voldoende onderzoek heeft verricht en een deugdelijk rapport heeft opgesteld. Volgens de moeder zijn er feiten in het rapport onjuist weergegeven, is het onderzoek ontoereikend en heeft de raad haar stellingen onvoldoende met bewijs onderbouwd. De moeder betwist dat zij met gebruik van geweld dan wel onder bedreiging verhaal is gaan halen omtrent de spoeduithuisplaatsing. De moeder stelt dat zij op geen enkele wijze de opvoeding of verzorging van haar kinderen heeft verwaarloosd of hen heeft blootgesteld aan gevaar. Ze heeft wel thuis de lesstof met de kinderen geoefend. De moeder is van mening dat de kinderen speciaal onderwijs behoeven gezien hun werktempo en niveau en heeft dit op school vaak aangegeven. De moeder stelt dat zij de kinderen nooit alleen met (zedendelinquent) oom [naam oom] heeft gelaten en zij betwist het gestelde ten aanzien van het verblijf van de kinderen in Duitsland. De moeder en de kinderen wonen wel op de [adres] te [woonplaats]. Dit blijkt mede uit het uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie personen. De moeder is vaak afwezig geweest in verband met het zoeken naar een school en woonruimte. De moeder is bovendien van mening dat de raad niet naar behoren heeft getracht om op alternatieve wijzen de opvoedings- en verzorgingssituatie te verbeteren. De moeder is bereid, en ook altijd bereid geweest, aan iedere vorm van vrijwillige hulpverlening mee te werken. Zij stelt dat zij op meerdere fronten tegengewerkt is door hulpverleningsinstanties.
Ten derde voert de moeder aan dat door de rechtbank ten onrechte is geoordeeld dat door de raad geen inzage hoeft te worden gegeven in anonieme meldingen van het Anoniem Meldpunt Kindermishandeling (AMK). De moeder acht het essentieel dat zij kennis kan nemen van de inhoud van de anonieme meldingen welke over de afgelopen jaren zijn verzameld. Thans is sprake van ongelijkheid van procespartijen. De moeder verzoekt het hof primair de anonieme meldingen buiten beschouwing te laten bij de beoordeling en subsidiair de raad te bevelen de inhoud daarvan in de procedure te brengen.
4.2.2. Ter zitting heeft de moeder aangevoerd dat zij wel inzicht heeft in de belangen van de kinderen en haar medewerking verleent aan de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Sinds 2002 werkt zij zo goed mogelijk samen met de stichting. Zij stelt dat ze aannemelijk heeft gemaakt dat ze de kinderen niet opnieuw weg zal halen uit de pleeggezinnen. De moeder deelt de zorgen van de raad en de stichting niet aangaande de verzorging en opvoeding in de tijd dat de kinderen nog bij haar woonden. Ze kan zich evenmin vinden in de stellingen van de raad en de stichting omtrent het seksueel misbruik dat zou hebben plaatsgevonden. De moeder wenst dat de kinderen op termijn bij haar zullen wonen. Zij acht het in het belang van de kinderen dat zij het gezag over hen behoudt. De vader heeft zich ter zitting achter het standpunt van de moeder geschaard. Volgens hem is er geen sprake geweest van misbruik of verwaarlozing.
4.3.1. De raad is van mening dat ontzetting uit het ouderlijk gezag noodzakelijk is in het belang van de kinderen, omdat de moeder misbruik maakt van haar ouderlijk gezag. Uit het raadsrapport van 3 augustus 2005 blijkt dat er sprake is geweest van grove verwaarlozing en van slecht levensgedrag van de moeder. De kinderen zijn geschaad in hun cognitieve, sociaal-emotionele en lichamelijke ontwikkeling, aangezien ze een enorme ontwikkelingsachterstand hebben opgelopen, veel hebben meegemaakt en hun verzorging en opvoeding zeer gebrekkig is geweest. Bovendien zijn er vermoedens van seksueel misbruik. De moeder beschikt over geringe pedagogische inzichten en vaardigheden. Het ontbreekt de moeder aan structuur in de privé-omstandigheden en zij heeft financiële en huisvestingsproblemen. De moeder erkent geen gezag en heeft de ingezette noodzakelijke hulpverlening en ondersteuning ernstig belemmerd. Volgens de raad is het gevaar aanwezig dat zij de kinderen opnieuw zal terugnemen.
4.3.2. Ter zitting heeft de raad aan het voorgaande toegevoegd dat er al sinds 1998 ernstige zorgen zijn ten aanzien van de kinderen. Vanaf die tijd is er door verschillende instanties hulpverlening ingezet, maar dit heeft weinig opgeleverd, omdat de moeder niet meewerkte. De raad acht ontzetting nodig gezien de ernst van de problematiek en het feit dat lichtere maatregelen niet afdoende zijn gebleken om de kinderen te beschermen. De moeder onderkent de problematiek niet.
4.4. De stichting heeft ter zitting aangegeven dat de maatregel van ondertoezichtstelling ook met uithuisplaatsing geen werkbaar kader is, vanwege het gebrek aan medewerking van de moeder. De moeder past zich thans aan, maar het blijft voor haar moeilijk om te accepteren dat de kinderen in pleeggezinnen verblijven. Gezien de ernst van de gebeurtenissen is de stichting van mening dat er hulpverlening nodig is, die in een rustig kader moet kunnen plaatsvinden. De kinderen hebben rust en duidelijkheid nodig. De stichting acht het dan ook in het belang van de kinderen dat zij een aantal jaren in een perspectiefbiedend pleeggezin kunnen verblijven.
4.5.1. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden, welke het hof overneemt en tot de zijne maakt, heeft overwogen dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder van het gezag over haar kinderen wordt ontzet.
4.5.2. Het hof overweegt daartoe dat gebleken is dat er sprake was van grove verwaarlozing in de verzorging en opvoeding van de kinderen toen zij onder de hoede van de moeder waren. Bovendien zijn er ernstige vermoedens dat er toen seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. De stichting heeft ter zitting medegedeeld dat de kinderen in de week voorafgaande aan deze mondelinge behandeling zijn gehoord in een verhoorstudio in [plaatsnaam]. De uitkomsten van die verhoren bevestigen de verdenking ten aanzien van het misbruik. Tevens is vast komen te staan dat de moeder de uithuisplaatsing van de kinderen heeft gefrustreerd. De vrees dat de belangen van de kinderen opnieuw zullen worden geschaad doordat de moeder niet zal meewerken met de stichting dan wel de kinderen wederom uit pleeggezinnen zal weghalen acht het hof niet denkbeeldig, gelet op het feit dat dit al eens gebeurd is en de moeder bij de raad heeft aangegeven dat zij haar eigen wetten en regels hanteert en geen gezag van anderen erkent. Hierbij merkt het hof op dat er geen aanwijzingen zijn dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht of dat het raadsrapport niet deugdelijk is opgesteld, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan.
4.5.3. Voorts is gebleken dat noch de hulpverlening in een vrijwillige kader noch de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing afdoende zijn om belangen van de kinderen te beschermen. De enkele verklaring van de moeder ter zitting is onvoldoende om aan te nemen dat zij thans wel inzicht heeft in de belangen van de kinderen en haar volle medewerking zal verlenen aan de hulpverlenende instanties. Gebleken is immers dat de moeder weliswaar feitelijk verschijnt op afspraken en dergelijke, maar zij geen probleeminzicht heeft en zij alle gebeurtenissen en de daaruit voortvloeiende ernstige problemen voor de kinderen nog steeds ontkent. Het hof is dan ook met de raad en de stichting van oordeel dat de ontzetting noodzakelijk is in het belang van de kinderen om hen de noodzakelijke hulpverlening te kunnen bieden, aangezien dat niet, dan wel onvoldoende mogelijk is, indien het gezag bij de moeder blijft.
4.5.4. Met betrekking tot de derde grief overweegt het hof dat door de rechtbank niet is geoordeeld dat de raad geen inzicht hoefde te geven in de anonieme meldingen van het AMK. Voor zover echter appellante zich erop beroept dat de raad heeft verzuimd in zijn rapportage de inhoud van de anonieme meldingen te vermelden waardoor er sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor, het volgende.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de raadsrapportage dat er vele malen meldingen zijn binnengekomen van het AMK, naar aanleiding waarvan de raad onderzoek heeft ingesteld. In het raadsrapport staat vervolgens omschreven welke situaties men heeft aangetroffen. Een en ander geheel conform de wettelijke regelgeving ter zake de verhouding AMK en overdracht aan de raad. Op basis van de in het raadsrapport neergelegde bevindingen (en niet op basis van anonieme meldingen, welke ook het hof onbekend zijn), waarop ook appellante heeft kunnen reageren, komt het hof tot zijn oordeel. De derde grief faalt.
4.5.5. Nu de in art. 1:269 lid 1 sub a, d en e BW genoemde gronden voor ontzetting naar het oordeel van het hof aanwezig zijn, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 31 augustus 2005;
wijst af het anders of meer verzochte;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Zinnen, Smeenk-Van der Weijden en Draijer-Udo en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 februari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.