ECLI:NL:GHSHE:2006:AV3458

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20-008836-05
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en het wegmaken van een lijk in een gruwelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 maart 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van het medeplegen van moord op een 27-jarige vrouw en het wegmaken van haar lijk. De feiten vonden plaats op 26 mei 2004 in Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk. De verdachte en zijn medeverdachten hebben een plan gemaakt om het slachtoffer om het leven te brengen, waarbij zij gebruik maakten van een hamer en andere middelen. Het hof oordeelde dat er sprake was van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van moord. De verdachte heeft actief deelgenomen aan de voorbereiding en uitvoering van de moord, inclusief het wegmaken van het stoffelijk overschot. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van EUR 9.700,40. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden, die diep getroffen zijn door het verlies van hun dochter.

Uitspraak

Parketnummer: 20-008836-05
Uitspraak : 6 maart 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Breda van 14 april 2005 in de strafzaak met parketnummer 02-004764-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
thans verblijvende in Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte terzake van het onder 1 primair (het medeplegen van moord) en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van - naar het hof begrijpt - EUR 7.720,42 terzake van vermogensschade (crematiekosten, eigen risico auto, huur woonruimte en notariskosten) en tot een nader te bepalen bedrag bij wijze van voorschot terzake van het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, met afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voorzover dit de post "bezittingen van [slachtoffer]" betreft en met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering voor wat betreft het overige.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2004 te Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk, althans in het arrondissement Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) met een hamer, althans een hard en/of zwaar voorwerp op en/of tegen het hoofd geslagen, althans meermalen, althans eenmaal (telkens) uitwendig mechanisch en/of (hevig) botsend geweld op het hoofd van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of toegepast, (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 26 mei 2004 te Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk, althans in het arrondissement Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) met een hamer, althans een hard en/of zwaar voorwerp op en/of tegen het hoofd geslagen, althans meermalen, althans eenmaal (telkens) uitwendig mechanisch en/of (hevig) botsend geweld op het hoofd van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of toegepast, (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari 2004 tot en met 27 mei 2004 te Oosterhout en/of Made, gemeente Drimmelen en/of Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk en/of elders in de gemeente Moerdijk en/of Hank, gemeente Werkendam en/of elders in de gemeente Werkendam en/of Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, althans in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- (telkens) besprekingen te houden en/of afspraken/plannen te maken met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] over het om het leven brengen/vermoorden van die [slachtoffer] en/of
- (telkens) samen met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te gaan kijken naar plekken en/of plaatsen waar het lichaam/stoffelijk overschot en/of de auto van die [slachtoffer] gedumpt en/of gestald zou(den) kunnen worden en/of waar de boot van [medeverdachte 2] het beste kon worden aangemeerd in verband met het (vanaf de kant) op de boot leggen van het lichaam/stoffelijk overschot van die [slachtoffer] en/of
- de ketting(en), waarmee het lichaam/stoffelijk overschot van die [slachtoffer] verzwaard was/zou worden, (een week) voorafgaand aan woensdagavond 26 mei 2004 in de schuur bij zijn, verdachtes, en/of [medeverdachte 3]' woning te bewaren en/of op te slaan en/of
- (samen met die [medeverdachte 1]) mobiele telefoons te kopen in Tilburg met welke telefoons die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of hij, verdachte, op de avond van de moord contact(en) met elkaar konden onderhouden en/of
- op woensdagavond 26 mei 2004 telefonisch contact te onderhouden met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of
- (samen met die [medeverdachte 1]), een stroomstootwapen/stroomstokwapen te kopen en/of aan te schaffen en/of (samen met die [medeverdachte 1]) een hamer (als back up) neer te leggen in de schuur waar die [slachtoffer] om het leven zou worden gebracht en/of
- woensdagavond 26 mei 2004 samen met [betrokkene] te gaan (rond)rijden om [medeverdachte 1] de gelegenheid te bieden om die [slachtoffer] om het leven te brengen en/of
- bij en/of in de buurt van de plek waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op de boot geladen zou worden (bij het "gemaal"), te (helpen) sjouwen/tillen/slepen met de kettin(en) en/of het stoffelijk overschot van [slachtoffer] en/of
- bij het gemaal en/of op de dijk op de uitkijk te staan en/of
- samen met die [medeverdachte 1] de auto van die [slachtoffer] weg te brengen en/of
- samen met die [medeverdachte 1] (andere) persoonlijke spullen van die [slachtoffer] weg te gooien en/of te verbranden;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2004 te Zevenbergschehoek, gemeente Moerdijk en/of elders in de gemeente Moerdijk en/of Werkendam en/of Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, althans in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen, door met dat oogmerk het lichaam/stoffelijk overschot van [slachtoffer] in te pakken in zeil en/of te verzwaren met kettingen en/of in een auto te vervoeren en/of in de Biesbosch in het water te gooien/dumpen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 26 mei 2004 te Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen met een hamer op het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2.
hij op 26 mei 2004 in het arrondissement Breda, tezamen en in vereniging met anderen, het lijk van [slachtoffer] heeft weggemaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die van Rooij te verhelen, door met dat oogmerk het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in te pakken in zeil en te verzwaren met kettingen en in een auto te vervoeren en in de Biesbosch in het water te gooien.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte behoort te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair (het medeplegen van moord) en 2 is ten laste gelegd. Hij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een nauwe, bewuste en volledige samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, zodat het medeplegen van moord niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Bovendien was het opzet van verdachte niet gericht op de dood van het slachtoffer, noch op het wegmaken van haar stoffelijk overschot.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat geen sprake is van medeplegen van moord en het doen verdwijnen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer].
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft zowel deel genomen aan de voorbereiding van de moord als bijdragen geleverd aan de uitvoering daarvan, waaronder het wegmaken van het stoffelijk overschot van [slachtoffer], hetgeen een wezenlijk onderdeel vormde van het voorgenomen plan om haar van het leven te beroven.
Verdachte heeft meermalen met [medeverdachte 1] overlegd over de manier waarop [slachtoffer] om het leven zou kunnen worden gebracht.
Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] bij een kennis van hem, verdachte, het stroomstootwapen aangeschaft dat later door [medeverdachte 1] bij het doden van het slachtoffer is gebruikt.
Voorafgaand aan de moord zijn de mobiele telefoons aangeschaft die zijn gebruikt op de avond van 26 mei 2004. Verdachte heeft de touwen, waarmee het stoffelijk overschot moest worden ingepakt, tevoren gereed gemaakt en heeft de kettingen waarmee het stoffelijk overschot zou worden verzwaard in zijn schuur bewaard.
Verdachte heeft, zoals afgesproken met [medeverdachte 1], de door [medeverdachte 1] bij het doden van het slachtoffer gebruikte hamer klaargelegd in de schuur waar later het slachtoffer om het leven is gebracht. Voorafgaand aan de moord zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het gemaal "Schuddebeurs" gegaan om te kijken of deze locatie geschikt was om met de boot aan te meren en het stoffelijk overschot van het slachtoffer aan boord te brengen.
Op de avond van 26 mei 2004 heeft verdachte, zoals afgesproken, [betrokkene] bij zijn woning en schuur weggehouden, zodat [medeverdachte 1] daar ongestoord [slachtoffer] om het leven kon brengen. Verdachte is hierna naar de genoemde locatie bij het gemaal "Schuddebeurs" gegaan, heeft daar tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het stoffelijk overschot overgebracht van de auto van [medeverdachte 1] naar de boot van die [medeverdachte 2] en heeft vervolgens op de uitkijk gestaan.
Hoewel alleen door [medeverdachte 1] handelingen zijn verricht die rechtstreeks hebben geleid tot de dood van het slachtoffer, is de hiervoor omschreven betrokkenheid van verdachte bij het maken van de plannen en bij de uitvoering daarvan voor het slagen van het voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven van zodanige aard, dat er naar het oordeel van het hof sprake is geweest van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de moord. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord op [slachtoffer].
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 (oud) juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 151 juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit,. De verdachte is derhalve strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de bepaling van de strafsoort en - maat heeft het hof in het bijzonder het volgende in ogenschouw genomen.
Na een wekenlange en uitvoerige voorbereiding, hebben verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 26 mei 2004 hun plan om de 27-jarige [slachtoffer] van het leven te beroven en haar stoffelijk overschot weg te maken ten uitvoer gelegd.
Nadat het niet was gelukt om het slachtoffer met een stroomstootwapen te doden, is zij meermalen met een tevoren op de plaats van het misdrijf klaargelegde hamer op haar hoofd geslagen, tengevolge waarvan zij is overleden. Haar stoffelijk overschot is vervolgens verpakt in zeil en vervoerd naar het gemaal "Schuddebeurs", waar verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met elkaar hadden afgesproken. Daar hebben zij het stoffelijk overschot van [slachtoffer] naar de boot van die [medeverdachte 2] gebracht.
Vanaf die plaats is het stoffelijk overschot van het slachtoffer per boot naar de van tevoren uitgezochte plaats aan de rand van de Biesbosch, bij de Kop van Jacomien, gebracht, alwaar het, verzwaard met kettingen, in het water is gegooid.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben aldus op een gruwelijke wijze een einde gemaakt aan het leven van het jonge slachtoffer en op een gewetenloze manier haar stoffelijk overschot weggemaakt.
Bij de nabestaanden heeft de dood van [slachtoffer] diepe gevoelens van verdriet en verslagenheid nagelaten. Uit zowel de verklaring van de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep, als uit de verklaring van de vader van het slachtoffer ter terechtzitting in eerste aanleg, blijkt dat de beelden van de feiten zich steeds aan hen opdringen, dat zij er niet van slapen en er voortdurend aan moeten denken. De grote onzekerheid bij de vermissing van [slachtoffer] maakte voor hen het dramatisch verlies van hun dochter nog ondraaglijker.
Voorts hebben zij verklaard dat het bijzonder zwaar voor hen was dat zij niet op een waardige manier afscheid hebben kunnen nemen van [slachtoffer], omdat haar stoffelijk overschot, mede tengevolge van het feit dat het langere tijd in het water had gelegen, ernstig verminkt was.
Het hof acht deze feiten dermate ernstig, dat alleen een gevangenisstraf van zeer lange duur in aanmerking komt. Gelet op de omstandigheid dat de rol van verdachte bij de moord op [slachtoffer] groter was dan die van medeverdachte [medeverdachte 2], zal het hof aan verdachte een hogere straf opleggen dan aan die [medeverdachte 2].
Daarbij heeft het hof voorts rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend, acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur alleszins passend en geboden.
Schadevergoeding
De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 38.383,78 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 7.672,40. De benadeelde partij heeft zich - binnen de grenzen van haar eerste vordering - in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van EUR 36.700,-, met verzoek tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand tot een bedrag van EUR 2.319,08.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van:
- telefoonkosten buitenland EUR 290,-
- telefoonkosten, kosten vervoer Nederland EUR 166,-
- crematiekosten EUR 6.537,40
- verlies goederen uit auto slachtoffer EUR 800,-
- verlies kleding slachtoffer EUR 490,-
- verlies contant geld slachtoffer EUR 500,-
- kosten leeghalen woning slachtoffer EUR 333,-
- betaalde huur woning slachtoffer EUR 427,-
- verklaring van erfrecht EUR 407,- +
subtotaal EUR 9.950,40
uitkering inboedelverzekering EUR 250,- -/-
eindtotaal EUR 9.700,40
Het hof zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Voorzover de vordering van de benadeelde partij strekt tot toekenning van een vergoeding terzake van "shock- of affectieschade" overweegt het hof het volgende.
Het stelsel van de wet brengt mee dat nabestaanden in geval iemand met wie zij een nauwe en/of affectieve band hadden, overlijdt tengevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, geen vordering geldend kunnen maken tot vergoeding van nadeel wegens het verdriet dat zij ondervinden als gevolg van dit overlijden. Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek geeft immers in een dergelijk geval slechts aan een beperkt aantal gerechtigden de mogelijkheid tot het vorderen van bepaalde vermogensschade.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij voorzover deze strekt tot toekenning van een vergoeding terzake van "shock- of affectieschade" dan ook niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ook overigens is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Terzake van de gevorderde kosten van rechtsbijstand, zijnde kosten als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering, zal het hof het liquidatietarief hanteren en een bedrag toekennen van EUR 1.230,- als tegemoetkoming in de gemaakte proceskosten.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 47, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1. Medeplegen van moord;
2. Medeplegen van een lijk wegmaken met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij] toe tot een bedrag van
EUR 9.700,40 (negenduizend zevenhonderd euro en veertig eurocent).
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 9.700,40 (negenduizend zevenhonderd euro en veertig eurocent), met dien verstande dat en indien en voorzover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verklaart de [benadeelde partij] in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de [benadeelde partij] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op
EUR 1.230,- (éénduizend tweehonderd dertig euro).
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 9.700,40 (negenduizend zevenhonderd euro en veertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 183 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte en zijn mededaders hebben voldaan aan hun verplichting tot betaling aan de Staat daarmee hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en zijn mededaders hebben voldaan aan hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee hun verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. J. Huurman-van Asten, M.J.H.J. de Vries-Leemans en J.J. van der Kaaden, in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 6 maart 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.