Parketnummer: 20-009019-05
Uitspraak : 6 maart 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Breda van 14 april 2005 in de strafzaak met parketnummers 02-004772-04 en 02-625421-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Arnhem - HvB Arnhem Noord "De Berg" te Arnhem.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte terzake van het onder parketnummer 02-004772-04 onder 1 primair (het medeplegen van moord) en 2 en het onder parketnummer 02-625421-05 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van - naar het hof begrijpt - EUR 7.720,42 terzake van vermogensschade (crematiekosten, eigen risico auto, huur woonruimte en notariskosten) en tot een nader te bepalen bedrag bij wijze van voorschot terzake van het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, met afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voorzover dit de post "bezittingen van [slachtoffer]" betreft en met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering voor wat betreft het overige.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 02-004772-04
hij op of omstreeks 26 mei 2004 te Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk, althans in het arrondissement Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) met een hamer, althans een hard en/of zwaar voorwerp op en/of tegen het hoofd geslagen, althans meermalen, althans eenmaal (telkens) uitwendig mechanisch en/of (hevig) botsend geweld op het hoofd van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of toegepast, (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 26 mei 2004 te Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk, althans in het arrondissement Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) met een hamer, althans een hard en/of zwaar voorwerp op en/of tegen het hoofd geslagen, althans meermalen, althans eenmaal (telkens) uitwendig mechanisch en/of (hevig) botsend geweld op het hoofd van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of toegepast, (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari 2004 tot en met 27 mei 2004 te Oosterhout en/of Made, gemeente Drimmelen en/of Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk en/of elders in de gemeente Moerdijk en/of Hank, gemeente Werkendam en/of elders in de gemeente Werkendam en/of Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, althans in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- (telkens) besprekingen te houden en/of afspraken/plannen te maken met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] over het om het leven brengen/vermoorden van die [slachtoffer] en/of
- (telkens) (samen met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2]) de plek waar het lichaam/stoffelijk overschot en/of de auto van die [slachtoffer] gedumpt zou(den) kunnen worden uit te kiezen en/of voor te stellen en/of (op een kaart) aan te wijzen en/of
- (telkens) samen met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te gaan kijken naar plekken en/of plaatsen waar het lichaam/stoffelijk overschot van die [slachtoffer] gedumpt zou kunnen worden en/of waar de boot van hem, verdachte, (het beste) kon worden aangemeerd in verband met het (vanaf de kant) op de boot leggen van het lichaam/stoffelijk overschot van die [slachtoffer] en/of
- de ketting(en), waarmee het lichaam/stoffelijk overschot van die [slachtoffer] verzwaard was/zou worden, mee te nemen naar de woning van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en aldaar af te geven en/of
- op woensdagavond 26 mei 2004 telefonisch contact te onderhouden met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of
- op woensdagavond 26 mei 2004 zijn boot op te halen en/of met zijn boot naar de afgesproken plek (bij het "gemaal") te varen en/of (aldaar) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te helpen met het (over de dijk) sjouwen/tillen/slepen van de ketting(en) en/of het lichaam/stoffelijk overschot van [slachtoffer] en/of
- samen met die [medeverdachte 1] met het lichaam/stoffelijk overschot van [slachtoffer] van het gemaal naar de afgesproken (dump)plek (put) in de Biesbosch te varen;
hij op of omstreeks 26 mei 2004 te Zevenbergschehoek, gemeente Moerdijk en/of elders in de gemeente Moerdijk en/of Werkendam en/of Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, althans in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen, door met dat oogmerk het lichaam/stoffelijk overschot van [slachtoffer] in te pakken en/of te verzwaren en/of in een auto te vervoeren en/of in de Biesbosch in het water te gooien/dumpen;
onder parketnummer 02-625421-05
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 21 oktober 2004, althans in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 29 september 2004, te Oosterhout (Noord-Brabant) en/of te Ulvenhout, gemeente Breda, althans in het arrondissement Breda, een wapen van categorie III, te weten een revolver ((valse merknaam) Smith & Wesson, type Lady Smith Gun, kaliber 22 mm) en/of munitie van categorie III, te weten twintig, alhans een of meer (kogel)patro(o)n(en) (kaliber.22), voorhanden heeft gehad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 02-004772-04, onder 1 primair en 2, en het onder parketnummer 02-625421-05 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 mei 2004 te Zevenbergschenhoek, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen met een hamer op het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
hij op 26 mei 2004 in het arrondissement Breda, tezamen en in vereniging met anderen, het lijk van [slachtoffer] heeft weggemaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen, door met dat oogmerk het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in te pakken en te verzwaren en in een auto te vervoeren en in de Biesbosch in het water te gooien;
onder parketnummer 02/625421-05
hij in de periode van 1 februari 2004 tot en met 21 oktober 2004 in het arrondissement Breda een wapen van categorie III, te weten een revolver ((valse merknaam) Smith & Wesson, type Lady Smith Gun, kaliber 22 mm) en munitie van categorie III, te weten twintig kogelpatronen (kaliber.22), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 02-004772-04, onder 1 primair en 2, en onder parketnummer 02-625421-05 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte behoort te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder parketnummer 02-004772-04 onder 1 primair is ten laste gelegd (het medeplegen van moord). Hij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een nauwe, bewuste en volledige samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, zodat het medeplegen van moord niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Bovendien was het opzet van verdachte niet gericht op de dood van het slachtoffer, maar slechts op het wegvoeren en wegmaken van haar stoffelijk overschot, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Verdachte is betrokken geweest bij het maken van plannen met betrekking tot de moord op [slachtoffer]
Door [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte werd voorafgaand aan de moord afgesproken dat verdachte met zijn boot het stoffelijk overschot van [slachtoffer] naar een diepe put in het water van de Biesbosch zou brengen en zich daar van haar stoffelijk overschot, dat zou worden verzwaard met kettingen, zou ontdoen. Verdachte had de beschikking over een boot en hij kende de Biesbosch.
Verdachte is betrokken geweest bij het zoeken naar een plaats waar het stoffelijk overschot van het slachtoffer uit de auto van [medeverdachte 1] in de boot van verdachte zou moeten worden geladen. Verdachte had aanvankelijk daartoe een plaats bij Hank gevonden. Toen deze plaats niet bleek te voldoen is de plaats bij het gemaal "Schuddebeurs" uitgekozen. Voorafgaand aan de moord is nog gekeken of deze locatie geschikt was.
Verdachte heeft voorts een plaats aangewezen aan de rand van de Biesbosch, bij de Kop van Jacomien, waar het stoffelijk overschot van het slachtoffer in het water zou worden gegooid.
Verdachte heeft voorafgaand aan de moord gezorgd voor de kettingen waarmee het stoffelijk overschot van het slachtoffer zou worden verzwaard.
Verdachte was betrokken bij het bepalen van een datum om het slachtoffer van het leven te beroven.
Op de avond van de moord zijn door [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte de speciaal daarvoor aangeschafte gsm's meegenomen om desgewenst onderling contact te houden.
Verdachte is met zijn boot naar de locatie bij het gemaal gevaren en heeft daar gewacht op de komst van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Toen [medeverdachte 1] bij het gemaal arriveerde heeft verdachte tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het stoffelijk overschot van het slachtoffer van de auto van [medeverdachte 1] naar zijn - verdachtes - boot overgebracht en het lichaam van het slachtoffer verzwaard met de kettingen.
Verdachte is vervolgens samen met [medeverdachte 1] naar de locatie bij de Kop van Jacomien gevaren, alwaar door [medeverdachte 1] het stoffelijk overschot van het slachtoffer in het water is gegooid.
De voorafgaand aan de moord gemaakte afspraken met betrekking tot het varen met de boot en het doen verdwijnen van het stoffelijk overschot van het slachtoffer vormden een wezenlijk onderdeel van de plannen voor de moord op [slachtoffer].
Hoewel alleen door [medeverdachte 1] handelingen zijn verricht die rechtstreeks hebben geleid tot de dood van het slachtoffer, is de hiervoor omschreven betrokkenheid van verdachte bij het maken van de plannen en bij de uitvoering daarvan voor het slagen van het voornemen om het slachtoffer van het leven te beroven van zodanige aard, dat er naar het oordeel van het hof sprake is geweest van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de moord. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord op [slachtoffer].
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder parketnummer 02-004772-04 onder 1 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 (oud) juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder parketnummer 02-004772-04 onder 2 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 151 juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder parketnummer 02-625421-05 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 26, eerste lid, juncto artikel 55, eerste lid (oud), van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat indien het hof zou komen tot een bewezenverklaring terzake van het medeplegen van moord en het wegmaken van een stoffelijk overschot, verdachte niet strafbaar is, omdat hij zou hebben gehandeld uit psychische overmacht. Verdachte zou zo bang zijn geweest voor medeverdachte [medeverdachte 1], dat hij niet durfde te weigeren toen [medeverdachte 1] hem vroeg mee te werken. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman verwezen naar de rapporten die omtrent de persoon van verdachte zijn opgemaakt.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 1] verdachte op zodanige wijze onder druk zou hebben gezet en verdachte zich zodanig bedreigd heeft gevoeld dat hij - verdachte - daaraan in redelijkheid geen weerstand kon en behoefde te bieden.
[medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 13 december 2005 als getuige verklaard dat hij verdachte nooit heeft bedreigd. Dat verdachte, toen hij vernam van een eerdere mishandeling door [medeverdachte 1] van zijn [vriendin van medeverdachte 1], zodanig onder druk kwam te staan dat hij zich niet meer durfde terug te trekken, is evenmin aannemelijk geworden.
Verder blijkt uit de rapporten van de deskundigen A.J.W.M. Trompenaers, psychiater, d.d. 2 maart 2005 en 5 december 2005 en J.W.G.M. van Soest, psycholoog, d.d. 25 februari 2005 en 30 november 2005, alsmede uit de door hen ter terechtzitting in hoger beroep als getuige/deskundigen afgelegde verklaringen, - kort gezegd - dat de feiten als gevolg van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens weliswaar in licht verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend, maar dat dit niet wegneemt dat verdachte - in vergelijking tot de gemiddelde mens - voldoende in staat was om voor zichzelf op te komen en zijn medewerking aan de ten laste gelegde feiten te weigeren.
Het beroep op psychische overmacht wordt derhalve verworpen.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de bepaling van de strafsoort en - maat heeft het hof in het bijzonder het volgende in ogenschouw genomen.
Na een wekenlange en uitvoerige voorbereiding, hebben verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 26 mei 2004 hun plan om de 27-jarige [slachtoffer] van het leven te beroven en haar stoffelijk overschot weg te maken ten uitvoer gelegd.
Nadat het niet was gelukt om het slachtoffer met een stroomstootwapen te doden, is zij meermalen met een tevoren op de plaats van het misdrijf klaargelegde hamer op haar hoofd geslagen, tengevolge waarvan zij is overleden. Haar stoffelijk overschot is vervolgens verpakt in zeil en vervoerd naar het gemaal "Schuddebeurs", waar verdachte volgens afspraak klaar lag met zijn boot. Daar is onder meer door verdachte het stoffelijk overschot van het slachtoffer naar de boot van verdachte gebracht.
Vanaf die plaats is verdachte samen met [medeverdachte 1] naar een van te voren door verdachte aangewezen plaats aan de rand van de Biesbosch, bij de Kop van Jacomien, gevaren. Op die plek aangekomen, heeft [medeverdachte 1] het stoffelijk overschot van [slachtoffer], verzwaard met kettingen die verdachte daartoe tevoren beschikbaar had gesteld, in het water gegooid.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben aldus op een gruwelijke wijze een einde gemaakt aan het leven van het jonge slachtoffer en op een gewetenloze manier haar stoffelijk overschot weggemaakt.
Bij de nabestaanden heeft de dood van [slachtoffer] diepe gevoelens van verdriet en verslagenheid nagelaten. Uit zowel de verklaring van de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep, als uit de verklaring van de vader van het slachtoffer ter terechtzitting in eerste aanleg, blijkt dat de beelden van de feiten zich steeds aan hen opdringen, dat zij er niet van slapen en er voortdurend aan moeten denken. De grote onzekerheid bij de vermissing van [slachtoffer] maakte voor hen het dramatisch verlies van hun dochter nog ondraaglijker.
Voorts hebben zij verklaard dat het bijzonder zwaar voor hen was dat zij niet op een waardige manier afscheid hebben kunnen nemen van [slachtoffer], omdat haar stoffelijk overschot, mede tengevolge van het feit dat het langere tijd in het water had gelegen, ernstig verminkt was.
Het hof acht deze feiten dermate ernstig, dat alleen een gevangenisstraf van zeer lange duur in aanmerking komt.
Daarbij heeft het hof voorts rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en het gewelddadig karakter van het onder parketnummer 02-004772-04, onder 1 en 2, bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is.
Naast de hiervoor genoemde feiten heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft het hof anderzijds rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten hem, zoals hiervoor is gebleken, in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend, acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur alleszins passend en geboden.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld onder nummer 13, 17 en 18 op de als bijlage aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (een motorboot met bijbehorende buitenboordmotoren), volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder parketnummer 02-004772-04 onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld onder de nummers 14, 30, 31, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 42 en 43 op de als bijlage aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 38.383,78 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 7.672,40. De benadeelde partij heeft zich - binnen de grenzen van haar eerste vordering - in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van EUR 36.700,-, met verzoek tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand tot een bedrag van EUR 2.319,08.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder parketnummer 02-004772-04 onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van:
- telefoonkosten buitenland EUR 290,-
- telefoonkosten, kosten vervoer Nederland EUR 166,-
- crematiekosten EUR 6.537,40
- verlies goederen uit auto slachtoffer EUR 800,-
- verlies kleding slachtoffer EUR 490,-
- verlies contant geld slachtoffer EUR 500,-
- kosten leeghalen woning slachtoffer EUR 333,-
- betaalde huur woning slachtoffer EUR 427,-
- verklaring van erfrecht EUR 407,- +
subtotaal EUR 9.950,40
uitkering inboedelverzekering EUR 250,- -/-
eindtotaal EUR 9.700,40
Het hof zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Voorzover de vordering van de benadeelde partij strekt tot toekenning van een vergoeding terzake van "shock- of affectieschade" overweegt het hof het volgende.
Het stelsel van de wet brengt mee dat nabestaanden in geval iemand met wie zij een nauwe en/of affectieve band hadden, overlijdt tengevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, geen vordering geldend kunnen maken tot vergoeding van nadeel wegens het verdriet dat zij ondervinden als gevolg van dit overlijden. Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek geeft immers in een dergelijk geval slechts aan een beperkt aantal gerechtigden de mogelijkheid tot het vorderen van bepaalde vermogensschade.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij voorzover deze strekt tot toekenning van een vergoeding terzake van "shock- of affectieschade" dan ook niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ook overigens is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Terzake van de gevorderde kosten van rechtsbijstand, zijnde kosten als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering, zal het hof het liquidatietarief hanteren en een bedrag toekennen van EUR 1.230,- als tegemoetkoming in de gemaakte proceskosten.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 47, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder parketnummer 02-004772-04, onder 1 primair en 2, en het onder parketnummer 02-625421-05 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 02-004772-04, onder 1 primair en 2, en onder parketnummer 02-625421-05 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder parketnummer 02-004772-04 bewezen verklaarde oplevert:
2. Medeplegen van een lijk wegmaken met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Verklaart dat het onder parketnummer 02-625421-05 bewezen verklaarde oplevert:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld onder de nummers 13, 17 en 18 op de als bijlage aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld onder de nummers 14, 30, 31, 32, 33, 35, 36, 39, 40, 42 en 43 op de als bijlage aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
Wijst de vordering van de [benadeelde partij] toe tot een bedrag van
EUR 9.700,40 (negenduizend zevenhonderd euro en veertig eurocent).
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 9.700,40 (negenduizend zevenhonderd euro en veertig eurocent), met dien verstande dat en indien en voorzover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verklaart de [benadeelde partij] in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de [benadeelde partij] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op EUR 1.230,- (éénduizend tweehonderd dertig euro).
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 9.700,40 (negenduizend zevenhonderd euro en veertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 183 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte en zijn mededaders hebben voldaan aan hun verplichting tot betaling aan de Staat daarmee hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en zijn mededaders hebben voldaan aan hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee hun verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. J. Huurman-van Asten, M.J.H.J. de Vries-Leemans en J.J. van der Kaaden, in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 6 maart 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.